Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:226

Zaaknummer

23-333/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij in een gevoelige familiekwestie over zorg voor en omgang met een jong kind onvoldoende oog gehad voor klagers belangen en onvoldoende de-escalerend gehandeld. Zij heeft onjuiste informatie verstrekt en schikkingsonderhandelingen aan de rechtbank overgelegd. Ook heeft zij het mediationgeheim geschonden. Verder heeft verweerster over deze gevoelige privékwestie contact opgenomen met klagers werkgever, terwijl die werkgever op geen enkele wijze bij het geschil betrokken was. Verweerster heeft hiermee op meerdere momenten klagers belangen nodeloos geschaad. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 november 2023 in de zaak 23-333/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster gemachtigde: mr. B.D.W. Martens

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 18 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend. 1.2    Op 17 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K111 2022 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 oktober 2023. Daarbij waren klager, alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10 (inhoudelijk) en 1 tot en met 21 (procedureel). 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw V (hierna: de moeder). Uit deze relatie is in 2019 een dochter geboren. Rond de geboorte van de dochter is de relatie geëindigd. Klager heeft de dochter erkend en oefent samen met de moeder het ouderlijk gezag over de dochter uit. 2.3    Op 8 maart 2021 is namens klager bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend met het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen klager en de dochter.  2.4    Verweerster heeft op 18 maart 2021 namens de moeder een verweerschrift hiertegen ingediend. In het verweerschrift is onder meer opgenomen:  “4. (…) in de omstandigheid dat vader zich op agressieve wijze en bedreigend heeft opgesteld jegens moeder. (…)  8. (…) Anderzijds heeft zij te maken met een verbaal zeer agressieve man die te pas en te onpas voor een zeer onveilige sfeer zorgt in het bijzijn van moeder en [dochter]. (…)  9. Vader heeft in het verleden psychologische hulp gezocht voor deze agressieve buien. (…)  12. Daarnaast heeft moeder op vijf verschillende data ervaren dat vader haar op onheuse wijze heeft bejegend, heeft aangeraakt en bedreigd met vileine en agressieve taal en handelingen. (…) daarbuiten heeft cliënte nog steeds te maken met agressieve uitlatingen en bedreigingen afkomstig van vader, aan haar adres. (…) 13. (…) Moeder heeft zoals aangegeven melding gemaakt bij de politie van aanranding, bedreiging en intimidatie. Het onderzoek loopt nog, een vervolg afspraak staat geagendeerd voor 26 maart 2021 (prod. 2). (…) 20. (…) Tot nu toe is het moeder gebleken dat vader niet adequaat reageert op signalen van [dochter], hij is ongeduldig en wordt boos op het kind.” Bij dit verweerschrift is als productie een bericht van de politie aan de moeder gevoegd, waarin staat dat er een melding is gedaan van een zedenzaak en dat er een afspraak is gemaakt voor een informatief gesprek op 26 maart 2021. 2.5    Op 24 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij beschikking van 21 april 2021 heeft de rechtbank de zaak aangehouden tot 15 oktober 2021, in afwachting van de resultaten van het traject ouderschapsbemiddeling bij Ouderschap Blijft. 2.6    Op 23 april 2021 heeft mr. S, namens verweerster, een e-mail over door klager te betalen alimentatie aan klagers advocaat gestuurd. 2.7    Op 11 juli 2021 heeft een rechercheur van de politie per e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven: “Op 26 maart 2021 is er met [moeder] en de zedenpolitie een informatief gesprek gehouden, naar aanleiding van de melding die [moeder] bij de politie had gemaakt. [Moeder] heeft op 09 april 2021 aan de zedenpolitie laten weten dat zij het op dat moment bij een melding wilde houden en dat zij geen aangifte wilde doen. Op dit moment staat u in ons systeem ingevoerd als betrokkene en niet als verdachte.”  2.8    In juli 2021 is namens moeder een procedure over alimentatie gestart bij de rechtbank. In het verzoekschrift staat verweerster vermeld als advocaat van moeder. 2.9    Op 4 oktober 2021 is namens klager een verweerschrift ingediend in de alimentatieprocedure. Als bijlage bij dat verweerschrift is onder meer de hierboven onder 2.7 genoemde e-mail gevoegd.  2.10    Op 11 oktober 2021 is namens klager in de procedure over de zorgregeling onder meer verzocht om een zitting te plannen, waarbij de rechtbank zal voorzien in een tussentijdse voorlopige opbouwregeling van de omgang tussen klager en zijn dochter. 2.11    Op 13 oktober 2021 heeft verweerster bij de rechtbank een brief met producties ingediend in de procedure over de zorgregeling. In de brief heeft verweerster onder meer geschreven:  “In het bijzijn van moeder vertoont vader vaak agressief/bedreigend commentaar. (…)  Het pesten is blijkbaar belangrijker dan de zorg voor [dochter] (bijvoorbeeld: (…) vorig jaar Kerst in Londen op het laatste moment cancelen met dreigingen. (…)  De beledigingen jegens moeder zijn rondom stuitend. Zij heeft daarenboven voor zichzelf en de veiligheid van [dochter] beschermende maatregelen moeten nemen nadat hij haar meerdere malen ongevraagd seksueel had lastig gevallen (waartegen door moeder aangifte is gedaan bij de politie). Moeder zag geen andere mogelijkheid dan overal camera’s in haar woning te plaatsen voor haar eigen bescherming; het resultaat daarvan is positief (minder dreigementen/beledigingen en geen poging tot aanranding meer) echter in het door vader ingediende verweerschrift in de alimentatieprocedure draait hij deze feiten om door juist moeder te betichten van over-controle jegens hem. (…)  Moeder heeft bij Ouderschap Blijft aangegeven dat zijn “anger management” problemen nog steeds aan de orde zijn, wat zich natuurlijk ook vertaald in weinig geduld wanneer [dochter] niet direct vrolijk is.  De dreigementen die vader naar de kraamzorg en naar een collega van moeder bij [bedrijf] heeft geuit, zijn duidelijke voorbeelden van de agressieve wijze waarop vader te werk gaat. (…)  vader spreekt zijn haat uit tegen haar familie en heeft in de afgelopen maanden een deurwaarder opdracht gegeven om mensen zoals de oorspronkelijke kraamverzorgster en een collega van moeder de mond te snoeren.” 2.12    Op 18 oktober 2021 heeft een rechercheur van de politie per e-mail aan klager onder meer geschreven: “Op dit moment is mij niet bekend dat [moeder] aangifte heeft gedaan.” 2.13    In november 2021 is een mediationtraject gestart in het geschil rond de alimentatie.  2.14    Tussen 30 november 2021 en 9 december 2021 heeft de advocaat van klager met verweerster gecorrespondeerd over (een aanstaand kort geding over) de zorgregeling. 2.15    Op 9 december 2021 heeft klager de moeder in kort geding gedagvaard in verband met (de nakoming van) de voorlopige zorgregeling. Klager heeft gevorderd dat door de rechter een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld tussen klager en zijn dochter, op straffe van een dwangsom voor het geval moeder daar niet aan meewerkt. 2.16    Verweerster heeft op 13 december 2021 een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend bij de rechtbank. Hierin heeft verweerster onder meer opgenomen:  “4. (…) Zij heeft op 30 november 2021 een concrete zorgregeling aan de man aangeboden (prod. 1: brief 30 november 2021 [verweerster] met 4 bijlagen). De man heeft tot op heden wekelijks zorg voor [dochter] gehad, laatst nog op 5 december 2021. De vrouw heeft in chronologische volgorde de stappen en afspraken weergegeven in een schema dat zij hier als prod. 1A overgelegd. Hieruit volgt dat de zaak na 24 maart 2021 niet heeft stilgelegen, partijen hebben samen met Ouderschap Blijft gewerkt aan de onderlinge communicatie en zorg voor [dochter]. 5. De vrouw heeft voorts op 6 en 7 december 2021 aan de man concreet voorgesteld dat hij omgang kan hebben met [dochter] (2 jaar) op de door hemzelf voorgestelde dagen woensdag en zaterdag alsmede op eerste kerstdag gedurende 3 uur, bij hem thuis (prod. 2). (…) 37 (…) De man heeft [dochter] nog nooit opgehaald bij [crèche]. Wel heeft hij [crèche] meerdere malen gebeld en gedreigd dat als hij geen toegang tot het ouderportaal zou krijgen juridische stappen zou ondernemen. (…)  48. Ten onrechte stelt de man dat de vrouw steeds voorstellen doet omtrent omgang als ware het een doekje voor het bloeden. Deze zienswijze kan de vrouw niet plaatsten. Verwezen wordt naar het door de vrouw opgestelde stappenplan (prod. 10) en de correspondentie van 30 november t/m 9 december 2021 (prod. 1).”  Als producties zijn onder meer de volgende e-mails uit de hierboven onder 2.14 bedoelde correspondentie opgenomen: -    Een e-mail van verweerster aan de advocaat van klager van 30 november 2021 (productie 1), waarin onder meer staat:  “Ik zal niet op alle onjuiste details ingegaan, maar reageren op het concrete voorstel tot versimpeling van de zorg naar een moment op woensdag en een moment op zaterdag. (…) In beginsel kan cliënte zich wel vinden in een wijziging van de zorgregeling, ook zij streeft naar rust. (…) Cliënte is bereid om in te stemmen met een omgangsmoment op woensdagmiddag indien uw cliënt 2/3 van de netto kosten van [crèche] voor zijn rekening zal nemen (met terugwerkende kracht). (…) We zouden een belangrijk dilemma zo kunnen oplossen. Indien hij dit wil doen is cliënte deels bereid in te stemmen met het verzoek van uw cliënt op woensdagmiddag: Vader haalt [dochter] op van de crèche rond 17.00 uur. Aangezien [dochter] om 19.00 uur slaapt zal het omgangsmoment dan tot uiterlijk 18.15 zijn. Uw cliënt zou [dochter] wel iets eerder kunnen ophalen. Zolang uw cliënt niet instemt met mee betalen aan [crèche] biedt cliënte als alternatief de mogelijkheid om [dochter] op woensdagochtend mee te nemen voor een wandeling tussen 07.00-09.00 uur. (…) Ten aanzien van de zaterdag is cliënte in beginsel bereid mee te werken aan de omgang tussen 0800-11.00 waarbij cliënte [dochter] zal brengen naar de woning van uw cliënt, de afspraak was immers dat in het begin cliënte en [dochter] samen in de woning zouden kijken hoe het gaat. Uw cliënt kan [dochter] dan zelf ontbijt geven. Vervolgens zou cliënte in lijn met Stap 3 van het stappenplan om 10.30 uur bij uw cliënt in de  woning kunnen komen om samen met hem de lunch voor [dochter] te maken, dat was immers ook een afspraak die oorspronkelijk ten huize van cliënte zou worden uitgevoerd. Cliënte zal [dochter] dan om 11.00 uur mee naar huis nemen. (…) Voor alles wenst cliënte eerst overeenstemming te hebben bereikt over de kosten van [crèche].” -    Een e-mail van verweerster aan de advocaat van klager van 6 december 2021 (productie 2), waarin onder meer staat:  “Een kort geding acht ik nodeloos en onnodig belastend in deze situatie (…). Tenslotte blijkt uit mijn brief van vorige week wel degelijk een opbouw: in de aangeboden zorg verblijft [dochter] ten huize van uw cliënt gedurende 3 uur op zaterdag (2 nieuwe elementen te weten extra tijd voor zorg en de zorg bij uw cliënt thuis), ook op eerste Kerstdag zal [dochter] volgens het voorstel bij uw cliënt thuis zijn gedurende 3 uur. (…) Ik roep u met klem op uw cliënt in toom te houden en hem te doen inzien dat hij zijn energie ook op positieve wijze kan inzetten in het belang van het welzijn van zijn dochter. Als uw cliënt ondanks het vorenstaande toch het kort geding wil doorzetten zal ik u verhinderdata sturen. (…) Ik behoud mij ook het recht voor deze mail aan de rechter in kort geding voor te leggen.” -    Een e-mail van klagers advocaat aan verweerster van 6 december 2021 (productie 5), waarin onder meer staat:  Naar aanleiding daarvan (en naar aanleiding van uw e-mails d.d. 30 november jl. en heden) stelt cliënt de navolgende zorgregeling voor (totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de procedure betreffende de zorgregeling). Omdat de Kerst nadert, beperk ik mij in deze e-mail tot het (concrete) voorstel van cliënt (…). Cliënt doet het bovenstaande voorstel onder de voorwaarde dat hij op de bovengenoemde dagen       -desgewenst- tijd met [dochter] mag doorbrengen in zijn eigen woning, zonder dat daarbij ook uw cliënte aanwezig zal zijn. (…) Graag verneem ik van u of uw cliënte kan instemmen met het bovengenoemde voorstel. Indien dit niet het geval is, dan ziet cliënt zich genoodzaakt het kort geding door te zetten. Hij ziet geen andere uitweg meer, nu het partijen niet lukt om in gezamenlijk overleg tot een daadwerkelijke opbouw van de zorgregeling te komen die meer omvat dan slechts het minimale, en er nog geen vervolgzitting is bepaald (laat staan een uitspraak is gedaan in die procedure). ”  2.17    Op 13 december 2021 heeft een medewerker van de crèche per e-mail aan klager onder meer geschreven: “Wij herkennen ons niet in de stelling dat er dreiging vanuit vader heeft plaatsgevonden – er is een gesprek geweest in goede harmonie.” 2.18    Op 14 december 2021 is het kort geding mondeling behandeld en is direct mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft de door klager gevorderde zorgregeling toegewezen, waarbij een korte opbouwfase is bepaald, en heeft daarbij een dwangsom opgelegd aan moeder voor het geval zij de toegewezen zorgregeling niet zal nakomen.  2.19    In een op 24 januari 2022 gedateerde, door klager en de moeder ondertekende, mediationovereenkomst is onder meer opgenomen:   “4.1. Mediator en de partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot geheimhouding zoals omschreven in artikel 7 en 10 van het Reglement.” In het bijgevoegde MfN-Mediationreglement is bij artikel 7 onder meer opgenomen:  “7.1 De partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation betrokken personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.” 2.20    Op 17 maart 2022 heeft verweerster bij de rechtbank een brief met producties ingediend in de procedure over de zorgregeling. In de brief is onder meer opgenomen: “De man heeft in de afgelopen periode de nagenoemde betrokken personen/professionals achter de schermen middels het inschakelen van een deurwaarder en stevige juridische druk de mond gesnoerd zoals de kraamverzorgster [naam], [naam] van [bedrijf] (collega van de vrouw) (…). De man weigert in het Mediationproces over de alimentatie inzage te geven in zijn huidige inkomenssituatie en weigert daarnaast mee te betalen aan de kosten van [crèche]. (…) Als de vrouw de man hier aan herinnert volgen scheldkanonnades in het bijzijn van [dochter]. (…) De vrouw is bang voor de man. De vrouw is in en rond januari 2021 vijf keer aangerand door de man en meerdere malen onheus bejegend door de man; (…). De vrouw heeft geen aangifte gedaan en merkt op dat dit onjuist in de brief van 13 oktober 2021 is verwoord, het zijn wel 5 momenten geweest van onzedelijke betasting en meerdere momenten van agressie en woede jegens haar in het bijzijn van [dochter]. Enkel vanwege de mogelijke schadelijke gevolgen voor de man na een aangifte heeft de vrouw tot nu toe (nog) geen aangifte gedaan, zij blijft echter wel bij haar meldingen. (…) De man heeft last van woedeaanvallen.” 2.21    Op 28 maart 2022 heeft nogmaals een zitting plaatsgevonden, waarna de rechtbank op 4 mei 2022 een beschikking heeft gewezen over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De rechtbank heeft daarbij een gedetailleerde zorgregeling bepaald en moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom in het geval zij in gebreke blijft mee te werken aan die zorgregeling. 2.22    Op 18 april 2022 heeft klager zijn klacht over verweerster ingediend. 2.23    Op 29 april 2022 heeft verweerster het volgende WhatsApp-bericht aan de werkgever c.q. leidinggevende van klager gestuurd: “Hey [naam] dit is een bericht van [verweerster] (ver verleden) (…) Ik ben advocaat in [plaats], en heb te maken met iemand uit jouw omgeving waar ik het graag even met je over wil hebben. Een persoonlijke kwestie. Mag ik je daar ff over bellen? Grt [verweerster].” Vervolgens heeft diezelfde dag telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerster en de werkgever van klager. 2.24    Op 12 mei 2023 heeft verweerster gereageerd op de door klager ingediende klacht. In haar antwoord heeft zij onder meer geschreven: “[Klager] (…) liet zich volgens haar agressief uit jegens [moeder] en haar familie (…) [Moeder] heeft mij in een mail van 12 november 2019 bericht dat haar relatie met [klager] verbroken was vanwege zijn gebrek aan empathisch vermogen en door de vele persoonlijke zeer kwetsende beledigingen tijdens de hele zwangerschap, leugens en onbetrouwbaar gedrag: hij wilde het kind aanvankelijk niet, aldus [moeder]. (…) Het is juist dat ik in het verweerschrift d.d. 18 maart 2021 heb gesteld dat [moeder] op vijf verschillende data rond januari 2021 heeft ervaren dat [klager] haar op onheuse wijze (seksueel) heeft bejegend, heeft aangeraakt en bedreigd met vileine en agressieve taal en handelingen. (…) De onheuse bejegeningen zijn doorgegaan, zo ook de agressieve uitlatingen en dreigementen aan het adres van [moeder] en haar familie. (…) Het is een feit dat [moeder] diverse keren heeft benadrukt dat zij bang is voor [klager], zijn gedrag reeds vanaf het begin (2019) als agressief ervaart, zijn houding jegens haar onveilig vindt en in het bijzijn van het kind niet nalaat haar op deze wijze aan te spreken.  (…) Het is buitengewoon treurig dat [klager] op deze manier omgaat met betrokkenen die in feite het beste voor hebben met zijn dochter.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft in een gerechtelijke procedure informatie verstrekt waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die informatie onjuist is (gedragsregel 8). Klager wijst op de volgende voorbeelden: -    Verweerster heeft in haar brief van 13 oktober 2021 opgenomen dat moeder aangifte bij de politie heeft gedaan. Dit terwijl in het verweerschrift van klager in de alimentatieprocedure van 4 oktober 2021 de e-mail van 11 juli 2021 van een rechercheur van de politie is overgelegd. Verweerster wist dus dat er geen aangifte tegen klager was gedaan. Haar opmerking is aantoonbaar onjuist en het was evident kenbaar voor haar. Klager meent dat ook verweersters stellingen dat hij onderwerp van politieonderzoek is en dat er melding zou zijn gedaan van ‘bedreiging en intimidatie’ (evident) onjuist zijn. -    In het tussen partijen gevoerde kort geding heeft verweerster ten onrechte gesteld dat klager tegenover de crèche had gedreigd met juridische stappen. b)    Verweerster heeft in een gerechtelijke procedure onnodig en extreem grievende en onjuiste uitlatingen geformuleerd (gedragsregel 7) en heeft onvoldoende de-escalerend gehandeld, terwijl sprake was van een familierechtelijk geschil waarbij een zeer jong kind was betrokken. Klager wijst onder meer op de hierboven genoemde passages in het verweerschrift van 18 maart 2021, de brief van 13 oktober 2021 en de brief van 17 maart 2022. Verweersters handelwijze getuigt niet van de vereiste terughoudendheid. De mededelingen zijn op zichzelf en tezamen onnodig grievend. Klager acht de toonzetting van verweerster een advocaat onwaardig en strijdig met de op advocaten van toepassing zijnde betamelijkheids- en integriteitsnorm. Klager heeft dit klachtonderdeel in zijn repliek van 7 juni 2023 uitgebreid met verwijzing naar de hierboven genoemde passages in het antwoord op de klacht van 12 mei 2023. Klager stelt dat deze beschuldigingen geen relevantie hebben voor de beoordeling van de klacht en zonder onderbouwing zijn. Ook deze stellingen acht klager onnodig grievend. 

c)    Verweerster heeft de inhoud van (schriftelijk gevoerde) schikkingsonderhandelingen integraal overgelegd in een gerechtelijke procedure (gedragsregel 27).  Klager wijst op de door verweerster bij haar conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 13 december 2021 gevoegde e-mails van 30 november 2021 en 6 december 2021. Deze e-mails zijn te kwalificeren als schikkingsonderhandelingen en hadden dus niet mogen worden ingebracht in de procedure. Ook in de conclusie van antwoord zelf wordt (onder randnummers 4, 5 en 48) expliciet verwezen naar de gevoerde schikkingsonderhandelingen. d)    Verweerster heeft een geheimhoudingsbeding uit een mediationovereenkomst geschonden. Klager wijst op verweersters brief aan de rechtbank van 17 maart 2022, meer specifiek haar mededeling dat klager in het mediationproces heeft geweigerd om inzage te geven in zijn huidige inkomenssituatie en om mee te betalen aan de kosten van de crèche. Klager stelt dat deze mededeling in strijd is met het geheimhoudingsbeding in de mediationovereenkomst en bovendien feitelijk onjuist is. e)    Verweerster heeft enkele dagen na ontvangst van de klacht contact opgenomen met klagers werkgever c.q. leidinggevende en in een daaropvolgend door haar verzocht telefoongesprek met de werkgever diverse vertrouwelijke mededelingen gedaan over de door klager ingediende klacht en de procedures waarin klager partij is.  Klager stelt dat hiervoor geen reden en rechtvaardiging bestond en dat het een privékwestie betrof waarbij klagers werk geen relevantie heeft. Klager stelt dat verweerster in het gesprek heeft meegedeeld dat klager een klacht tegen haar had ingediend en daarbij de klacht heeft gebagatelliseerd en afgedaan als ongegrond en onzinnig. Daarnaast heeft verweerster kritiek geuit op de persoon en het handelen van klager en diverse mededelingen gedaan over de inhoud van de procedures tussen klager en de moeder. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    In familiekwesties geldt bovendien dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.  Klachtonderdeel a) – onjuist informeren van de rechtbank 5.3    Gedragsregel 8 bepaalt dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Uit de toelichting volgt dat van schending van deze regel geen sprake is indien blijkt dat de advocaat is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënt en dat hij ook geen reden heeft gehad om daaraan te twijfelen. 5.4    Dit klachtonderdeel ziet allereerst op de door verweerster in de brief van 13 oktober 2021 ingenomen stelling dat moeder aangifte bij de politie heeft gedaan, terwijl feitelijk alleen sprake was van een melding. De raad stelt vast dat moeder geen aangifte heeft gedaan. Dit heeft verweerster ook erkend: zij heeft in haar brief van 17 maart 2022 aan de rechtbank geschreven dat zij dit in haar brief van 13 oktober 2021 onjuist heeft verwoord. Dat neemt naar het oordeel van de raad echter niet weg dat verweerster met haar stellingname op 13 oktober 2021 onbetamelijk heeft gehandeld. Verweerster wist namelijk, althans zij moest redelijkerwijs op 13 oktober 2021 weten dat door moeder geen aangifte, maar slechts een melding was gedaan bij de politie. Dit bleek uit het op 4 oktober 2021 namens klager in de alimentatieprocedure ingediende verweerschrift, waarbij de hierboven onder 2.7 genoemde e-mail was gevoegd. Verweerster heeft in haar brief van 13 oktober 2021 erkend dat zij kennis had genomen van het verweerschrift van klager. Gelet hierop wist zij dus, althans behoorde zij redelijkerwijs te weten, dat geen sprake was van een aangifte en had zij een dergelijke vergaande stelling niet mogen innemen. De raad neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een zware beschuldiging, te weten dat moeder aangifte had gedaan van - zoals verweerster heeft verwoord - het meermalen ongevraagd seksueel lastig vallen.  5.5    Dat verweerster haar onjuiste stellingname in haar brief van 17 maart 2022 heeft gerectificeerd, maakt niet dat geen sprake is van onbetamelijk handelen. Deze rectificatie heeft ruim 5 maanden op zich laten wachten en is bovendien slechts terloops genoemd in een lange brief aan de rechtbank, waarin ook weer diverse andere beschuldigingen aan het adres van klager worden geuit. Verweerster had de rechtbank veel eerder en onomwonden van haar fout op de hoogte moeten stellen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster hiermee onzorgvuldig en onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond. 5.6    Dit klachtonderdeel ziet ook op verweersters stellingname dat klager ‘onderwerp van politieonderzoek is’. Verweerster heeft in haar verweerschrift van 18 maart 2021 echter gesteld dat door moeder melding is gemaakt bij de politie, dat het onderzoek nog loopt en dat een vervolgafspraak staat geagendeerd. Hoewel onduidelijk is of er op dat moment daadwerkelijk onderzoek liep, acht de raad deze stellingname niet onbetamelijk, omdat duidelijk is dat de zaak op dat moment bij de politie lag. Voor zover klager ook klaagt over de, volgens hem, onjuiste stelling dat (ook) melding zou zijn gedaan van ‘bedreiging en intimidatie’, geldt dat de raad dat niet kan vaststellen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat moeder een melding bij de zedenpolitie had gedaan. Dit betekent echter niet dat niet ook sprake kan zijn van melding van bedreiging en intimidatie. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.  5.7    Dit klachtonderdeel ziet verder nog op de door verweerster ingenomen stelling in het kort geding dat klager tegenover de crèche had gedreigd met juridische stappen. Klager stelt dat dit onjuist is en heeft ter onderbouwing hiervan een e-mail van de crèche overgelegd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met deze stellingname niet onbetamelijk gehandeld. Zij mocht in dit geval afgaan op de informatie van haar cliënt en was niet gehouden dat op voorhand na te vragen bij de crèche. Klager heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om de stelling te weerspreken in de procedure. Ook in zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. Klachtonderdeel b) – onnodig grievende opmerkingen en onvoldoende aandacht voor de-escalatie 5.8    Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten, terwijl een advocaat in familierechtelijke kwesties moet proberen escalatie van het geschil te voorkomen. 5.9    Dit klachtonderdeel ziet op door verweerster ingenomen stellingen die volgens klager onnodig en extreem grievend zijn en (daarmee) het geschil tussen hem en de moeder juist hebben geëscaleerd. Klager heeft daarbij specifiek gewezen op een aantal stellingen uit de verschillende processtukken van verweerster.  5.10    De raad overweegt dat verweerster in haar stukken een beeld van klager schetst als een verbaal agressieve man die zich schuldig zou maken aan intimidatie, bedreiging en aanranding. Dit lijkt erop te zijn gericht dat een zorgregeling zou worden vastgesteld waarbij klager zo min mogelijk zou worden betrokken. Dat klager de verschillende stellingen als kwetsend heeft ervaren, acht de raad niet onbegrijpelijk. De raad meent dat de stellingen op zichzelf niet onnodig grievend zijn.  5.11    Als echter naar het volledige beeld wordt gekeken, is de raad van oordeel dat het door verweerster geschetste beeld van klager polariserend en onvoldoende de-escalerend is geweest. Verweerster heeft gesteld dat zij de visie en gevoelens van haar cliënt heeft verwoord. Hoewel zij als advocaat van de wederpartij een grote vrijheid heeft om de standpunten van haar cliënte te verwoorden, gaat het in deze zaak om een (te) groot aantal beschuldigingen aan het adres van klager. Verweerster heeft zich te veel gericht op een negatieve beeldvorming van klager en heeft een groot aantal negatieve kwalificaties over klager in haar stukken genoemd. Zij lijkt hem te willen diskwalificeren als vader en persoon. Klager wordt door al deze beschuldigingen en stellingnames getergd en dit komt de verstandhouding met moeder niet ten goede, terwijl klager en de moeder nog jarenlang zullen moeten samenwerken in het belang van hun nog jonge kind. Verweerster heeft met dat belang onvoldoende rekening gehouden en met haar stellingname en negatieve beeldvorming olie op het vuur gegooid. Zij heeft daarmee onbetamelijk gehandeld. De raad acht dit klachtonderdeel daarom voor dit deel gegrond.  5.12    Klager klaagt ook over de door verweerster in haar antwoord op de klacht ingenomen stellingen. De raad stelt voorop dat een advocaat een grote mate van vrijheid heeft om verweer te voeren op een wijze die hem of haar en zijn of haar cliënt(e) goed dunkt, zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Verweerster heeft in haar antwoord de visie van haar cliënte op de feiten en de klachten van klager geschetst, waarbij zij meermaals schrijft over informatie of stellingen die zij van haar cliënte heeft vernomen. Ook hier geldt dat niet onbegrijpelijk is dat klager verschillende stellingnames als kwetsend heeft ervaren. De raad is echter niet van oordeel dat daardoor de grenzen van de betamelijkheid zijn overschreden, hoewel verweerster er in het licht van de klacht waarschijnlijk beter aan had gedaan als zij zich zou hebben beperkt tot een meer zakelijke reactie op de klacht. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.  Klachtonderdeel c) – overleggen van schikkingsonderhandelingen  5.13    In gedragsregel 27 is opgenomen dat over de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.  5.14    Dit klachtonderdeel ziet op de door verweerster op 13 december 2021 in het kort geding ingebrachte e-mailcorrespondentie tussen verweerster en klagers advocaat. Volgens verweerster stond het haar vrij deze e-mails in te brengen en worden de e-mails ten onrechte als schikkingsonderhandelingen gekwalificeerd. 5.15    Naar het oordeel van de raad bevatten de door verweerster overgelegde e-mails van 30 november 2021 en 6 december 2021 evident schikkingsonderhandelingen. Namens klager was een kort geding aangekondigd over de (voorlopige) zorgregeling tussen klager en de dochter. Tussen verweerster en klagers advocaat is daarop per e-mail onderhandeld over de zorgregeling en zijn over en weer voorstellen gedaan om tot overeenstemming te komen, om zo een kort geding te voorkomen. Dit zijn evident schikkingsonderhandelingen: onderhandelingen gericht op het oplossen en/of voorkomen van een juridisch geschil. Verweerster heeft onbetamelijk gehandeld door de betreffende e-mails in de procedure in te brengen. Dit klachtonderdeel is gegrond. 

Klachtonderdeel d) – schending mediationgeheim 5.16    Dit klachtonderdeel ziet op verweersters stelling in haar brief van 17 maart 2022, inhoudend dat klager in het mediationproces over de alimentatie weigert om inzage te geven in zijn inkomenssituatie en om mee te betalen aan de kosten van de crèche.  5.17    De raad stelt vast dat tussen klager en de moeder geheimhouding is overeengekomen over onder meer het verloop en de inhoud van de mediation. Hoewel verweerster niet betrokken was bij de mediation en in dat kader geen geheimhoudingsverklaring heeft getekend, gold deze geheimhoudingsplicht ook voor haar als advocaat van de moeder. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van de cliënt meebrengt en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van (ook voor de rechter geheim te houden) stukken uit de mediation of zich anderszins uit te laten over het vermeende doel, de inhoud en/of de uitkomst van de mediation.  5.18    Verweerster heeft in haar brief aan de rechtbank expliciet benoemd dat klager in het mediationproces heeft geweigerd om inzage te geven in zijn inkomenssituatie en om mee te betalen aan de kosten van de crèche. Daarmee heeft verweerster een mededeling gedaan over de inhoud van de mediation die zij niet had mogen doen. Dat deze stellingen mogelijk ook los van de mediation hadden kunnen worden betrokken, doet daaraan niet af. Verweerster had zich moeten onthouden van deze stellingname, te meer nu deze stellingname in de procedure over de zorgregeling niet functioneel lijkt te zijn en vooral gericht lijkt te zijn geweest op negatieve beeldvorming van klager. Verweester heeft aldus onbetamelijk gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.  Klachtonderdeel e) – benaderen werkgever  5.19    Klager klaagt over het feit dat verweerster contact heeft gezocht en opgenomen met zijn (huidige en/of voormalige) werkgever over deze privékwestie.  5.20    De raad stelt vast dat verweerster, kort na indiening van de klacht, via WhatsApp contact heeft gezocht met klagers werkgever c.q. leidinggevende. Verweerster heeft erkend dat er vervolgens ook telefonisch contact met de leidinggevende van klager over de kwestie heeft plaatsgevonden. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat er ook contact over deze kwestie is geweest tussen verweerster en/of haar collega’s en andere oud-collega’s van klager. Verweerster heeft aangevoerd dat zij contact met (oud-)collega’s van klager heeft gezocht om het conflict tussen haar en klager te bespreken en mogelijk op te lossen.  5.21    De raad is van oordeel dat verweerster hiermee klachtwaardig heeft gehandeld. Zij heeft contact opgenomen met klagers (huidige en/of voormalige) werkgever over een gevoelige privékwestie, waarbij die werkgever op geen enkele wijze betrokken was. Deze kwestie, de door klager ingediende tuchtklacht, zag bovendien op het handelen van verweerster en niet op het handelen van klager. Er was dan ook geen enkele reden om contact op te nemen met klagers werkgever. Verweerster had de werkgever van klager niet mogen betrekken in deze kwestie: er bestond een reëel risico dat het informeren van de werkgever de belangen van klager nodeloos zou schaden. Dit klachtonderdeel is gegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij in een gevoelige familiekwestie over zorg voor en omgang met een jong kind onvoldoende oog gehad voor klagers belangen en onvoldoende de-escalerend gehandeld. Zij heeft onjuiste informatie verstrekt en schikkingsonderhandelingen aan de rechtbank overgelegd. Ook heeft zij het mediationgeheim geschonden. Verder heeft verweerster over deze gevoelige privékwestie contact opgenomen met klagers werkgever, terwijl die werkgever op geen enkele wijze bij het geschil betrokken was. Verweerster heeft hiermee op meerdere momenten klagers belangen nodeloos geschaad. 6.2    Verweerster heeft ter zitting erkend dat haar toonzetting aan de scherpe kant is geweest, dat zij in het vervolg beter zal nadenken over haar woordkeuze en dat zij dat in appel in deze kwestie reeds heeft gekozen voor een zakelijkere toonzetting. De raad houdt daar rekening mee, alsmede met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster.  6.3    Gezien het voorgaande en nu sprake is van een opeenstapeling van verschillende klachtwaardige handelingen, is de raad van oordeel dat een berisping passend is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a en b deels gegrond en deels ongegrond; -    verklaart klachtonderdelen c, d en e gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.