Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:209

Zaaknummer

23-568/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager is het niet eens met het feit dat verweerster hem heeft bericht dat zij geen mogelijkheden ziet om een procedure te starten. Van klachtwaardig handelen is geen sprake.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 oktober 2023 in de zaak 23-568/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van 10 augustus 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/55 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 30. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 31 augustus 2023 van klager. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft in 2021 een periode zorg verleend aan mevrouw L (hierna: L). Tussen klager en L is geen schriftelijke zorgovereenkomst opgesteld. X  is aangesteld tot curator van L.  1.2    Klager heeft zich tot mr. B gewend voor bijstand. Per e-mail van 15 april 2022 heeft mr. B de opdracht aan klager bevestigd, onder meer inhoudend: “Zojuist spraken wij over uw geschil over het verkrijgen van een zorgovereenkomst zodat u een PGB vergoeding kan aanvragen.” Mr. B heeft klager op basis van een toevoeging bijgestaan. 1.3    Per e-mail van 16 juni 2022 heeft mr. B aan klager onder meer geschreven: “Op basis van het dossier zal het naar verwachting niet lukken om achteraf te kunnen bewijzen dat er sprake was van een zorgovereenkomst waarvoor een vergoeding uit het PGB kan worden verstrekt. Zonder dit bewijs verwacht ik dat [X] of een rechter niet overtuigd zullen raken van de stelling dat er sprake was van een zorgovereenkomst. Onder voorbehoud van uw antwoorden op mijn vragen moet ik concluderen dat ik verwacht dat ik helaas weinig voor u zal kunnen betekenen. Ik kan contact zoeken met [X] om te kijken of er een oplossing mogelijk is waarbij u in aanmerking komt voor een vergoeding, maar kan dit naar verwachting niet afdwingen.” 1.4    Op 5 juli 2022 heeft mr. B aan klager onder meer geschreven:  “Dit brengt mij tot de voorlopige conclusie dat er voldoende bewijs lijkt te zijn om te kunnen bepleiten dat er sprake was van een zorgovereenkomst met de intentie dat hier een vergoeding tegenover zou staan. (…)  Indien [X] niet wenst mee te werken aan de totstandkoming van een overeenkomst, is het mogelijk om via de rechter een verklaring voor recht te vragen dat er een zorgovereenkomst bestond tussen u en [L] in betreffende periode. Voor deze procedure moeten zowel [L] als [X] worden gedagvaard omdat [L] de contractspartij is en [X] haar curator. Voor nu stel ik voor dat ik op basis van de beschikbare informatie een brief zal opstellen aan [X] waarin ik uw zaak toelicht.” 1.5    Bij brief van 18 juli 2022 heeft mr. B zich tot X gewend met het verzoek medewerking te verlenen aan het schriftelijk vastleggen van de zorgovereenkomst.  1.6    Mr. K heeft in een brief van 19 augustus 2022 namens X gereageerd en onder meer geschreven dat klager heeft gefungeerd als mantelzorger en dat X niet kan meewerken aan het verzoek van mr. B. 1.7    Bij e-mail van 30 augustus 2022 heeft mr. B aan klager onder meer geschreven: “In de brief houdt [X] vast aan het standpunt dat er sprake was van mantelzorg. Dit standpunt vindt ook steun in diverse stukken in het dossier, zoals uw aanvragen en beschikkingen.” 1.8    Bij brief van 19 oktober 2022 heeft mr. B gereageerd op de brief van mr. K van 19 augustus 2023. 1.9    Op 13 december 2022 heeft klager informatie naar mr. B gestuurd met het verzoek om reactie. 1.10    Mr. B heeft op 15 december 2022 gereageerd en onder meer geschreven dat hij de zaak met zijn opvolger en kantoorgenoot, zijnde verweerster, heeft besproken en dat zij binnenkort contact met klager zal opnemen. Ook heeft hij aan klager geschreven dat hij geen recht heeft op inzage in stukken van een procedure waarin hij niet als procespartij of direct belanghebbende is betrokken.  1.11    Bij brief van 5 januari 2023 heeft mr. K gereageerd op de brief van 19 oktober 2022 van mr. B. 1.12    Op 11 januari 2023 heeft het secretariaat van verweersters kantoor een urenoverzicht aan klager gezonden. Klager heeft op 13 januari 2023 laten weten dat hij het niet eens is met 1 uur voor bestudering van het VT dossier.  1.13    Op 18 januari 2023 (om 7:10 uur) heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Mijn voorganger, [mr. B], heeft eerder aan u uiteengezet dat op basis van het dossier hij niet verwacht dat er in rechte achteraf een zorgovereenkomst kan worden vastgesteld in deze zaak waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt. Bewust is derhalve voor een minnelijke traject gekozen door [mr. B]. (…) Echter zijn wij met de wederpartij nu in een impasse geraakt en ziet het ernaar uit dat dit geschil nog enkel binnen rechte kan worden opgelost. Na bestudering van de zaak en de interne overgang van uw dossier, concludeer ik dat ik geen juridische aanknopingspunten zie op basis van de stukken om in rechte wél een zorgovereenkomst tot stand te krijgen met een vergoedingsregeling achteraf. Ik zie derhalve geen mogelijkheden om een procedure te starten.  Uiteraard staat het u vrij u te wenden tot een andere advocaat voor een second opinion.” 1.14    Diezelfde dag (om 7:52 uur) heeft verweerster per e-mail aan klager laten weten dat het uur voor bestudering van het VT dossier niet in rekening zal worden gebracht. 1.15    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en gemotiveerd aangegeven dat er ‘juridisch uiteenlopende aanknopingspunten’ over het hoofd worden gezien en dat verweersters voorganger wel ingangen heeft gezien. Klager doet in zijn e-mail een voorstel ‘vooraf aan het opstarten van een juridische procedure’.  1.16    Op 19 januari 2023 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij bij haar standpunt blijft en dat het klager vrijstaat een second opinion te vragen aan een andere advocaat.  1.17    Klager heeft daarop aan verweerster laten weten geen heil te zien in een second opinion. Klager heeft haar onder meer verzocht zijn zaak aan de rechter voor te leggen.  1.18    Op 6 februari 2023 heeft een kantoorgenoot van verweerster, mr. R, aan klager onder meer het volgende geschreven: “Onder voorbehoud van uw antwoorden op mijn vragen moet ik concluderen dat ik verwacht dat ik helaas weinig voor u zal kunnen betekenen. Ik kan contact zoeken met [X] om te kijken of er een oplossing mogelijk is waarbij u in aanmerking komt voor een vergoeding, maar kan dit naar verwachting niet afdwingen. (…) Gezien het feit, dat inmiddels drie kantoorgenoten en een oud-kantoorgenoot geen mogelijkheden zien om een procedure namens u te starten, zal ik niet aan uw verzoek kunnen voldoen om uw zaak door een andere kantoorgenoot voort te zetten.” 1.19    Op 13 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  Verweerster heeft klager met drogredenen bericht dat zij zijn belagen niet verder zal behartigen aangezien het dossier volgens haar onvoldoende juridische aanknopingspunten heeft voor het aanhangig maken van een procedure, terwijl klager haar had verwezen naar tal van in het dossier voorkomende aanknopingspunten. Klager merkt dit aan als een vertraging van juridische procedure. Klager meent dat mr. B/het advocatenkantoor op 5 juli 2022 heeft beloofd een juridische procedure op te starten om de rechter te laten oordelen over ‘de afgifte van een verklaring voor recht voor het alsnog verkrijgen van de beoogde zorgovereenkomst’. Klager ging ervan uit dat die procedure reeds was opgestart en wordt nu voor een ‘fait accompli’ geplaatst. Klager veronderstelt dat zijn opmerking, inhoudende dat hij het niet eens was met het opvoeren van één uur leestijd, de ontstane situatie heeft veroorzaakt. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Overweging vooraf 4.1    Klager maakt in zijn klacht verwijten aan verweerster, maar ook aan anderen, onder wie mr. R en de deken. Het handelen of nalaten van deze anderen ligt echter in deze zaak niet ter beoordeling voor aan de tuchtrechter. De voorzitter zal deze verwijten daarom buiten beschouwing laten en alleen klagers verwijten die zien op verweerster beoordelen. Toetsingskader 4.2    De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 4.3    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op de proceskansen en het kostenrisico. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Beoordeling klacht 4.4    De klacht ziet in de kern op het feit dat verweerster aan klager heeft bericht dat zij geen mogelijkheden ziet om een procedure op te starten. Verweerster is, tot ongenoegen van klager, bij dat standpunt gebleven.  4.5    De voorzitter overweegt dat verweerster gemotiveerd heeft uitgelegd hoe de gang van zaken is geweest en welke contacten er zijn geweest tussen (onder meer) klager, mr. B, mr. K en verweerster. Ook heeft zij haar keuze om geen procedure te beginnen toegelicht: die procedure zou ertoe moeten leiden dat er achteraf een zorgovereenkomst tot stand komt op grond waarvan klager een vergoeding zou kunnen verkrijgen uit het PGB van mevrouw L. Verweerster meent dat dit op basis van het dossier niet (voldoende) bewezen kan worden en dat er bovendien grote risico’s zijn voor klager bij het voeren van een procedure.  4.6    De voorzitter is van oordeel dat het aan verweerster is om de proceskansen en -risico’s in te schatten. Verweersters oordeel in deze zaak is, hoewel teleurstellend voor klager, niet evident onjuist of van onvoldoende kwaliteit. Van verweerster kan niet worden verwacht dat zij een procedure start, terwijl zij daarin geen of onvoldoende kansen ziet. Zij heeft duidelijk aan klager uitgelegd dat en waarom zij hem niet verder kon helpen en heeft hem bovendien gewezen op de mogelijkheid van een second opinion bij een andere advocaat. Van klachtwaardig handelen van verweerster is geen sprake.  4.7    Dat door mr. B c.q. het advocatenkantoor op 5 juli 2022 is beloofd een juridische procedure te starten, volgt niet uit de betreffende e-mail van mr. B van die datum. Dat klager meent dat al een procedure was opgestart, is niet aan verweerster te wijten. Het staat klager overigens vrij om, zoals verweerster hem ook heeft gemeld, een andere advocaat in te arm te nemen. 4.8    Voor zover klager meent dat de ontstane situatie is veroorzaakt door zijn opmerking over de opgevoerde leestijd, geldt dat verweerster dit heeft ontkend en dat dit ook verder niet blijkt uit het klachtdossier.  4.9    Klager lijkt verweerster ook te verwijten dat zij in januari 2023 niet is ingegaan op zijn herhaalde verzoeken tot kennismaking. De voorzitter heeft in het dossier geen verzoeken van klager daartoe aangetroffen. Voor zover klager deze verzoeken heeft gedaan, geldt dat het niet klachtwaardig is dat verweerster daarop niet is ingegaan.  4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.