Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-10-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:184
Zaaknummer
23-526/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat wederpartij niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de driejaarstermijn.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 oktober 2023
in de zaak 23-526/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 27 juli 2023 met kenmerk e/ss/23-225/2236677 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
Klager is een juridisch geschil verwikkeld met een onderwijsstichting (hierna: de stichting) en met verschillende medewerkers van de stichting. Verweerder staat in deze procedures de stichting en de medewerkers bij als advocaat. Klager heeft eerder in 2021 een klacht bij de raad ingediend tegen verweerder (met kenmerk 22-462A/NH). Klager verweet verweerder in die klachtzaak dat hij zich schuldig maakte aan criminele handelingen en gedragingen, het onrechtmatig vertegenwoordigen van zijn cliënten, het verduisteren van publieke gelden, het bedrieglijk handelen en het intimideren van klager door te dreigen met een kortgeding. De klacht is bij beslissing van 18 juli 2022 door de raad deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen voornoemde beslissing verzet ingesteld. Bij beslissing van de raad van 24 april 2023 heeft de raad het verzet ongegrond verklaard. Op 10 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan witwaspraktijken; Verweerder heeft publieke gelden verduisterd; Verweerder heeft zijn cliënten onrechtmatig vertegenwoordigd. VERWEER Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. BEOORDELING In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.Klager verwijt verweerder dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwaspraktijken, het verduisteren van publieke gelden en het zich schuldig maken aan illegale vertegenwoordiging. De stichting wordt gefinancierd met publieksgelden. Deze gelden zijn bestemd voor het onderwijs en voor de ontwikkeling van de leerlingen, maar deze worden aangewend voor rechtszaken tussen klager en de school, diens bestuurder en derden. Verweerder is met andere woorden uit deze publieksgelden betaald. Hiermee heeft verweerder zich volgens klager schuldig gemaakt witwaspraktijken. Daarbij heeft verweerder nagelaten van deze witwaspraktijken melding te maken, terwijl hij hiertoe op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen (hierna: Wwft) als advocaat verplicht is. Door naast de stichting, ook voor de medewerkers in privéprocedures op te treden (en hiervoor ook het geld van de stichting aan te nemen), heeft verweerder zich ook schuldig gemaakt aan verduistering van publieksgelden. Ook draagt verweerder met deze handelswijze bij aan een onrechtmatige vertegenwoordiging van de stichting en van de medewerkers. Verweerder adviseert en motiveert de stichting immers zo te handelen en ontvangt hier ook zelf geld voor, aldus klager.De voorzitter is van oordeel dat de onderhavige klacht op hetzelfde feitencomplex ziet als waarover door de raad reeds is beslist bij beslissing van 18 juli 2022 en waartegen het door klager ingestelde verzet op 24 april 2023 ongegrond is verklaard. Dat klager verweerder in de onderhavige klacht ook verwijt zich schuldig te maken aan witwaspraktijken, en dat de gedragingen volgens klager nu zouden zijn gepleegd in een andere/nieuwe periode, maakt dit niet anders. De klacht komt immers zoals hierboven aangegeven in wezen op hetzelfde neer en vindt zijn oorsprong in hetzelfde feitencomplex als waarover bij beslissing van 18 juli 2022 en 24 april 2023 al is geoordeeld. Gelet op het toetsingskader onder 4.1 brengt het ne bis in idem-beginsel mee dat klager niet een tweede maal kan klagen over hetzelfde feitencomplex. Van uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag heeft gelegd die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn, is de voorzitter niet gebleken.Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren.BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 oktober 2023