Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-10-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:205
Zaaknummer
23-471/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerder de zaak zodanig traag heeft behandeld dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Klaagster heeft veelvuldig aanvullende stukken toegezonden waardoor de totale omvang van het dossier zeer omvangrijk is geworden. Niet gebleken dat verweerder over onvoldoende dossierkennis beschikte, gebrekkig communiceerde, of processtukken niet aan klaagster voorlegde. Verweerder heeft terecht gecontroleerd of hij de dagvaarding mede namens klaagsters broer mocht uitbrengen. Verweerder mocht de zaak neerleggen en heeft dat niet op onzorgvuldige wijze gedaan. Niet in geschil is dat verweerder niet beschikt over originele stukken. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder niet integer heeft gehandeld of excessief heeft gedeclareerd. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 oktober 2023 in de zaak 23-471/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 juli 2023 met kenmerk K087 2022, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 24 juli 2023 en de aanvullende stukken van klaagster van 25 augustus 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende – zakelijk weergegeven – feiten. 1.1 Op 30 september 2014 heeft de broer van klaagster een algemene boedelvolmacht afgegeven aan klaagster teneinde hem te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. 1.2 In mei 2021 heeft klaagster de bijstand van verweerder gezocht. Zij wilde de notaris aansprakelijk stellen, omdat hij zijn werkzaamheden als vereffenaar van de nalatenschap van klaagsters vader ondeugdelijk zou hebben uitgevoerd. Verweerder heeft klaagster op 26 mei 2021 het volgende bericht: “Ter bevestiging van onze bespreking bij mij op kantoor de dato 25 mei 2021 deel ik je mede dat je mij hebt verzocht om jou (juridisch) terzijde te staan daar waar het betreft het onrechtmatig handelen alsmede de aansprakelijkheidsstelling van de [notaris]. Ik heb je laten weten je graag terzijde te willen staan. […] Je hebt mij laten weten dat het dossier voor jou inmiddels hogere urgentie kent en in deze heb je mij verzocht om jouw dossier met de meeste voortvarendheid af te wikkelen. Ik heb je laten weten daartoe bereid te zullen zijn en het dossier (de door jou aan mij ter hand gestelde stukken) zo spoedig mogelijk te zullen bestuderen om daarna nader bij jou op de zaak terug te komen. Dit zal zijn, daar ga ik tenminste van uit, om van jou aanvullende informatie te krijgen teneinde de feitelijkheden in het dossier correct en compleet te verkrijgen. Dit om vervolgens alsdan te beoordelen welke informatie en welke stukken wij voor de aansprakelijkheidsstelling nodig hebben en welke niet. Je hebt mij verzocht dit, en dit mede namens jouw broer, [naam], op basis van een algemene boedelvolmacht, om mijn werkzaamheden voor jou te verrichten in jouw hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van jouw vader. […]” 1.3 Op 1 juni 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Dank voor jullie e-mail van vrijdag 28 mei 2021 met de daarbij behorende bijlagen. Inmiddels ben ik in de gelegenheid geweest om de door jou aan mij ter hand gestelde stukken (deels) te bestuderen en hierbij wil ik je graag een eerste update van mijn bevindingen geven. […] Ik sta hier bij stil omdat ik heb geconstateerd dat het dossier – alsook de reeks van handelingen (en nalaten) van [de notaris] – aanzienlijk omvangrijker is dan aanvankelijk door mij verondersteld. Dit is voor mij geen probleem (ik kan genoeg tijd voor jullie vrijmaken) doch dit betekent dat jullie dossier zeer veel tijd nodig heeft (wellicht weken) terwijl nog onduidelijk is of al mijn werkzaamheden zich zullen vertalen in te formuleren vorderingen met een voldoende kans van slagen. Inmiddels is door mij ruim 10 uur aan het dossier besteed waarbij ik slechts een deel van de stukken heb kunnen bestuderen en ik een ander deel slechts heb “gescand’. Ik heb gezien dat door jullie inmiddels zeer veel kosten zijn gemaakt voor vele procedures en voorzover dit mogelijk is, zou ik graag samen met jullie de aansprakelijkheidsstelling van [de notaris] zo inkleden dat de kosten voor betreffende procedure zoveel als mogelijk te overzien blijven. […]” 1.4 Op 3 augustus 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Graag geef ik je een update van de gebeurtenissen. Ook even wat persoonlijk omdat je daar in mijn visie recht op hebt omdat we afspraken dat ik jouw dossier met de meeste spoed zou afwikkelen, terwijl een en ander nu alweer een tijdje stil ligt. De [operatie] was helaas wat “lastiger” dan aanvankelijk door de chirurg geprognotiseerd […]. Gevolg van een en ander was dat ik niet binnen de 1 tot 2 weken die er voor stond goed herstelde maar langer hebt getobd waarbij ik heb gemerkt dat oxycodon en geconcentreerd werken niet goed samen gaan. Eenmaal op kantoor heb ik maar langzaam de uren kunnen opbouwen. Gevolg daarvan: een opstapeling van werk en (in te halen) zittingen bij de rechtbank. Ook ik wil niet klagen maar de hele “toestand” heeft wel betekend dat ik daar waar het betreft mijn toezegging aan jou om snel en zonder tijdsverlies jouw dossier op te pakken, mijn belofte niet heb kunnen nakomen. Excuus daarvoor. Ik begrijp dat dat vervelend voor je is. […] Ik ga jouw dossier, en de door jou de afgelopen periode gezonden e-mails weer ter hand nemen en me daar weer met volle overgave “in storten”. […] Nogmaals excuus voor de vertraging in het dossier, maar ik ben er (zeker vanaf volgende week) weer helemaal voor je.” 1.5 Op 13 augustus 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Ik ben deze week in de gelegenheid geweest om de door jou de afgelopen tijd opgestelde en aan mij gezonden stukken te bestuderen. Graag wil ik je hierbij mijn bevindingen mededelen. Ik heb al jouw stukken beoordeeld op gedragingen (zowel doen als nalaten) van [de notaris] en op basis daarvan moet ik je ten aanzien van de aansprakelijkheidsstelling van [de notaris] helaas een negatief procesadvies geven. Ik schat de kans dat de rechtbank [de notaris] (persoonlijk) aansprakelijk stel zo laag in dat ik meen dat het – mede gezien de hieraan verbonden kosten en emoties – onverstandig is om aan een dergelijke procedure te beginnen. […]” 1.6 Op 25 augustus 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Bij deze kom ik met een reactie op jouw brief van 13 augustus j.l. Je zult je kunnen voorstellen dat ik het niet eens ben met je conclusie dat de aansprakelijkheidsstelling van [de notaris] niet mogelijk is, hetgeen ik uiteraard toelicht aan de hand van jouw stellingen. […] Ik verzoek je vriendelijk mijn vandaag aan jou toegestuurde informatie te lezen. Daarna wil ik graag met [partner] bij jou op kantoor daarover overleggen zodat ik je ook verzoek na het lezen van de informatie daarover met mij een afspraak te willen maken.” 1.7 Op 27 augustus 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Dank voor je e-mailberichten van 25 augustus jl. Ik begrijp hetgeen je schrijft en ik begrijp dat je mijn conclusie niet deelt. […] Het feit dat ik je een negatief procesadvies heb gegeven wil uiteraard niet zeggen dat ik niet voor, en met, jou wil procederen. Het is slechts mijn taak en plicht om jou mijn visie op de slagingskans van een te starten procedure te geven. Zeker als deze in mijn ogen zeer gering is. Nu je mijn visie kent, en ondanks dat toch de aansprakelijkheidsstelling jegens [de notaris] wil formuleren, is dat uiteraard akkoord wat mij betreft. Het feit dat ik de slagingskans van een dergelijke procedure zeer gering acht maakt niet dat ik mij minder gemotiveerd voor je zal inzetten. […] Ik zou je willen voorstellen dat we hier tijd voor vrijmaken, dat je bij mij op kantoor komt om samen met mij het verhaal helder, inzichtelijk en redelijk eenvoudig te doorgronden te maken. Wellicht hebben we daar meer dan een dag tijd voor nodig doch die tijd heb ik. […]” 1.8 Op 1 september 2021 hebben klaagster en verweerder de zaak besproken op verweerders kantoor. 1.9 Op 4 september 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Dank voor de door jou gezonden stukken. Hoe meer ik lees, hoe meer ik de complexiteit van een en ander zie. Daarnaast zie ik ook dat veel punten van aandacht ook in eerdere procedures (toch) in min of meerdere mate aan de orde zijn geweest zodat het van belang is daar goed kennis van de te nemen om te voorkomen dat we in de te voeren procedure contraire stellingen innemen die ons alsdan zullen worden tegengeworpen. Dit onderstreept wat mij betreft het belang om het feitencomplex in kleine stukjes te knippen en samen met jou per onderdeel de “diepte” in te gaan. […]” 1.10 Op 9 september 2021 hebben klaagster en verweerder de zaak besproken op verweerders kantoor. 1.11 Verweerder heeft de notaris op 29 september 2021 namens klaagster aangeschreven. 1.12 Op 3 oktober 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Inmiddels ben ik in de gelegenheid geweest om de door jou aan mij ter hand gestelde aanvullende stukken te bestuderen. […] Ik schat de slagingskans van een dergelijke procedure in op kleiner dan 1%. Ik kan je dan ook niet positief ten aanzien van een dergelijke procedure adviseren. Als je met deze wetenschap toch een poging zou willen wagen sta ik je uiteraard graag terzijde doch alsdan zullen de overige elementen in het dossier, in afwachting van deze procedure, geparkeerd moeten worden omdat een en ander een sterke samenhang heeft. Een procedure om het testament/de overeenkomst “buiten toepassing” te laten verklaren zal zeer waarschijnlijk minimaal één jaar tijd kosten. Ik denk dat dit een verloren jaar zal zijn met onnodige kosten. Het heeft mijn voorkeur om het punt van de aantasting van het testament/de overeenkomst op basis van een wilsgebrek te laten rusten en mij te richten op de fout van [de notaris] daar waar het betreft het niet in rechte voldoende stellen en onderbouwen dat sprake was van een beneficiaire aanvaarding, en de diverse – onnodige – gevolgen daarvan in een reeks van opeenvolgende procedures.” 1.13 Op 11 oktober 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Ik heb mij op diverse punten over de inhoud van jouw mail zeer verbaasd. […] Je adviseert mij geen moeite te doen het testament te vernietigen dan wel “buiten toepassing” te laten verklaren. Maar daar heb ik helemaal niet om gevraagd. Jij wilde, zeer terecht en zonder succes, uitzoeken of dat nog mogelijk zou zijn. […] [Verweerder], ik ben van mening dat, juist door het niet laten ontbinden van de overeenkomsten en het laatste testament door [de notaris] zijn totaal verkeerde handelen heel duidelijk in juridische procedures aan rechters is uit te leggen omdat de onderdelen logische gevolgen van elkaar zijn en de opzet van [de notaris] zeer duidelijk is. Ik verzoek je in verband met mijn mening ook nogmaals mijn bijlage […] te lezen waaruit zijn OPZET ook duidelijk blijkt. Uiteraard moet al het handelen van [de notaris] in de aansprakelijkheidsprocedures van alle hier genoemde onderdelen uitgebreid toegelicht/ uitgebreid uitgewerkt worden. Daarvoor heb je de zeer uitgebreide informatie per onderdeel al van mij ontvangen” 1.14 Op 15 oktober 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Hetgeen jij schrijft in jouw e-mail met betrekking tot de veronderstelling dat de nalatenschap over genoeg baten zou beschikken om het loon van [de notaris] te voldoen is inderdaad een extra argument. In de communicatie met [de notaris] zal dat evenwel geen grote toegevoegde waarde hebben (uiteraard zal ik dit wel nog aanvullend noemen) doch wel in een eventuele procedure met betrekking tot de garantstelling. […] Ik denk dat wij op dezelfde golflengte zitten doch dat er omtrent het bovenstaande een communicatiestoornis tussen ons is bestaan. Hoe nu verder. Je hebt mij zeer uitgebreid geïnformeerd en hoewel ik nog niet alle verbanden zo helder voor ogen heb als jij die hebt heeft het wellicht geen grote toegevoegde waarde indien jij mij (op dit moment) nog verder informeert. Ik zou je willen voorstellen dat ik op basis van jouw informatie en stukken tot heden een conceptdagvaarding opstel en dat we dan dat concept gebruiken om verder te discussiëren. We hebben dan een duidelijke “kapstok”. Je kan alsdan aangeven wat ik eventueel heb gemist of wellicht niet geheel goed begrepen. Aan jou kan ik dan uitleggen waarom ik wellicht niet alle punten in de dagvaarding heb verwerkt die jij met mij gedeeld hebt.” 1.15 Op 20 oktober 2021 schreef klaagster aan verweerder: “[…] Je hebt ook aangegeven dat je de verbanden tussen de verschillende onderdelen van de aansprakelijkheid van [de notaris] (nog) niet ziet, hetgeen mij zorgen baart omdat je het dan niet in juridische stukken kunt aantonen/bewijzen en rechters het dan ook niet zien. […] Verder vraag je of ik het er mee eens ben dat je nu een concept dagvaarding opstelt en dat we daarna weer samen overleggen n.a.v. die kapstok. Daarmee ben ik het eens, als je dat na het lezen van de bijlage nog steeds wilt.” 1.16 Op 22 oktober 2021 schreef verweerder aan klaagster: “[…] Over de verbanden die ik (nog) niet zie hoef je je geen enkele zorgen te maken, je zal zien dat ik in de op te stellen dagvaarding de feiten en omstandigheden op “op een rij” heb en de rechtbank op beknopte wijze precies duidelijk kan maken hoe de vork in de steel zit. Je moet me wel helpen met de fine-tuning natuurlijk doch ik voorzie ik deze geen probleem. Bij het opstellen van de dagvaarding “sluit ik mezelf op”. Ik heb alsdan waarschijnlijk meer tijd nodig dan een of twee dagen doch hierbij spreek ik met je af dat ik niet al mijn tijd bij je in rekening zal brengen. Ik zal nu tijd in mijn agenda blokken, het dossier tot me nemen en een aanvang nemen met de conceptdagvaarding.” 1.17 Op 2 november 2021 schreef verweerder aan klaagster: “[…] In deze ben ik voornemens [de notaris] aan te schrijven volgens inliggend afschrift. Ik verneem gaarne van jou of dat akkoord is. […] Voor het opstellen van de “grote” dagvaarding heb ik tijd nodig doch de dagvaarding inzake de garantstelling zal ik waarschijnlijk volgende week gereed kunnen hebben.” 1.18 Op 7 november 2021 heeft verweerder enkele vragen voorgelegd aan klaagster, die dezelfde dag door klaagster zijn beantwoord. 1.19 Op 11 november 2021 hebben klaagster en verweerder de zaak besproken op verweerders kantoor. 1.20 Op 15 november 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Zoals door ons afgesproken, heb ik het (nieuwe) concept opgesteld voor [de notaris] en deze tref je bijgaand als bijlage ter beoordeling aan. Gaarne verneem ik van jou of de inhoud akkoord is en ik voor verzenden hiervan kan zorgdragen. […] Tot slot deel ik je mede dat ons kantoor gaat verhuizen. […] Van 8-10 december 2021 gaan wij over en zijn dan even minder bereikbaar. Op 13 december 2021 openen wij in de nieuwe locatie. “ 1.21 Op 16 november 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Omdat op 18 mei bij de 1ste kennismaking is toegezegd dat je alle tijd hebt, een potentiële klant niet hebt aangenomen en geen krijsende kinderen thuis hebt en in november pas 2 weken op vakantie gaat liet je blijken alle tijd voor mijn zaak te hebben en er voor te gaan. Ook tijdens ons 2e gesprek op 25 mei gaf je dat aan. Nadat ik je van heel veel schriftelijke informatie voorzien had stelde je voor om voor een vlotte werkwijze gesprekken te hebben. Die hebben plaatsgevonden op 1, 6 en 9 september waarvoor ik bij je op kantoor kwam. Op 20 oktober mail ik dat ik het fijn zou vinden als je mogelijk 1 of nog liever 2 dagen achter elkaar aan mijn dossier werkt. Je reageert op 22 oktober dat je je zelfs langer dan 2 dagen op zal sluiten. Tijdens ons gesprek op 11 november zeg je nog voortvarend aan de slag te zullen gaan en hebben we het over het leggen van beslag op onroerend goed van [de notaris]. MAAR op 16 november is daar allemaal niets van over en moet ik ca. 7 weken geduld hebben alvorens je mijn zaak weer oppakt! […] 3. Het is naar [de notaris] een zeer zwak signaal niets tegen hem te ondernemen, behalve de garantstelling, ondanks dat je aan [de advocaat van de notaris] telefonisch hebt laten weten dat je een aansprakelijkheidszaak tegen [de notaris] voorbereidt; […]“ 1.22 Diezelfde dag schreef verweerder aan klaagster: “[…] Ik wil nog graag terugkomen op ons gesprek van 11 november 2021. In dit gesprek heb ik je laten weten dat ik mijn aanvankelijke toezegging dat ik jouw dossier voortvarend zou afwikkelen niet heb kunnen nakomen vanwege de omstandigheid, zo liet ik je weten, dat wij door een huuropzegging (ons huidige pand wordt afgebroken) een niet voorziene kantoorverhuizing moeten realiseren. Hierdoor is veel tijd uit mijn agenda “verloren” geraakt in die zin, dat ik deze tijd niet aan mijn dossiers heb kunnen besteden. Ik heb je laten weten toch te trachten, ondanks de verhuizing die over een aantal weken gepland staat, zoveel mogelijk vaart in jouw dossier te houden. Met spijt in mijn hart moet ik evenwel thans mededelen dat ook dit zeer waarschijnlijk niet zal lukken in die zin, dat ik voorzie dat ik in jouw dossier (dat geldt overigens ook voor mijn andere dossiers) de komende weken niet de tijd kan vrijmaken die ik zou willen. Een en ander heeft te maken met het feit dat naast de verhuizing er met de aannemers die het pand gereed maken van alles misgaat en ik op dit moment noodgedwongen meer op de nieuwe locatie ben dan op mijn huidige kantoor werkzaam in mijn dossiers. Ik sluit niet uit dat ik pas weer met volle kracht in mijn dossiers kan worden na de verhuizing en ik sluit niet uit dat dit pas kan zijn aan het begin van de maand januari 2022. Ik begrijp dat dit een vervelende boodschap is. Uiteraard kan ik wel de reguliere werkzaamheden verrichten doch de grotere klussen zoals de aansprakelijkheidsstelling waarvoor ik toch echt een redelijk groot aantal dagen aaneengesloten vrij moet maken gaat helaas, naar mij thans blijkt niet lukken. […]” 1.23 Op 18 november 2021 schreef verweerder aan klaagster: “[…] Om de memorie van grieven deugdelijk te kunnen opstellen, dien ik in het bezit te worden gesteld van de processtukken in eerste aanleg. Dit betreft alsdan het onderdeel van de vrijwaring. [Klaagster], zou jij mij de betreffende processtukken kunnen sturen zodat ik op basis daarvan met de memorie van grieven een aanvang kan nemen? […]” 1.24 Op 26 november 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Ik heb deze week de door jou aan mij ter hand gestelde stukken met betrekking tot het hoger beroep in Arnhem bestudeerd, en alles lezende en wegende ben ik somber gestemd. Ik kan dit uitleggen. Eerstens betreft dit de omvang van het appel. We bespraken mijn tijdnood en mijn onmogelijkheid om – laat ik het zo formuleren – de “hoofdvordering” te formuleren en deugdelijk onderbouwd aan de rechtbank voor te leggen. We spraken af dat ik deze hoofvordering zou oppakken en zo spoedig daar mee aan de slag zou gaan, waarbij ik je liet weten dat dit pas in januari 2022 zou kunnen zijn. […] Jij stelde aan mij betreffende vonnis ter hand alsook het rolbericht de date 23 mei 2017 waaruit de doorhaling van de zaak blijkt. Ik veronderstelde dat de memorie van grieven binnen een redelijk tijdbestek zou kunnen worden opgesteld uitgaande dat dit de werkwijze van [de notaris] zou betreffende ziende en geconcentreerd op, met name, de overeenkomst met [derde] tot gezamenlijke verkoop/levering van de woning op 19 juni 2013. Dit blijkt na lezing van de stukken niet het geval. Genoemde overeenkomst is onderdeel van een beslissingen/procedure reeks die in zijn geheel (bestudeerd) en besproken moet worden om een deugdelijke memorie te kunnen opstellen. Het slechts “uitsingelen” van genoemde overeenkomst zelf heeft geen zin. Dit betekent dan ook dat het mij niet mogelijk is om, zoals jouw wens is, om op korte termijn stukken bij het hof te hebben. […] Los van het bovenstaande is wellicht belangrijker dat ik op basis van het dossier geen reële juridische mogelijkheden zie om het hof anders te laten oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, ook niet als ik voldoende pagina’s zou mogen gebruiken om naar een aansprakelijkheidstelling toe te redeneren. Je schrijft mij dat het voor jou vast staat dat we het appel gaan winnen, ik denk van niet. Ik meen zelfs dat de kans van slagen zeer gering tot nihil is. […] Nu ik inschat dat de appelprocedure kansloos is kan ik die spijtig genoeg niet aanhangig maken. Nog los van het feit dat ik dat zelf niet wenselijk vind is mij dat tuchtrechtelijk niet toegestaan. […] [Klaagster], je hebt in de loop der jaren enorm veel tijd en geld gespendeerd om het aangedane onrecht rechtgezet te krijgen. Ik begrijp dan ook dat je het bovenstaande niet wil horen. Toch is het nooit te laat om te reflecteren. Ook aan mij ben je inmiddels veel tijd en geld kwijt zonder enig resultaat, er ligt een dagvaarding (in een vergevorderd stadium) met betrekking tot de garantstelling doch op jouw verzoek ben ik met mijn daarop ziende werkzaamheden gestopt. Ik acht de kans groot dat de “hoofdzaak” (althans wat daar van over is) waarvan ik prima facie meen (meende) dat er punten in zitten om [de notaris] aansprakelijk te stellen, wat mijn visie betreft, het zelfde lot zal ondergaan als de huidige appelzaak bij het hof Arnhem: dit zou betekenen dat ik vele dagen tijd aan de bestudering hiervan kwijt ben met als uiteindelijke conclusie dat ik een aansprakelijkheidstelling juridisch toch niet haalbaar acht. Ik denk niet dat dat een goede ontwikkeling zou zijn. Om het deel van de aansprakelijkheid zoals door [de voormalig advocaat] geformuleerd niet “kwijt” te raken moet je – als je de zaak niet wil laten rusten – daarmee wel iets doen. Ik kan mij niet meer herinneren waarom [de voormalige advocaat] in die procedure niet meer betrokken is doch het lijkt een suggestie indien je hem (zijn kantoor) vraagt om betreffende procedure “af” te maken. […] Op basis van mijn ervaring en basis van de kennis die ik tot nu van het dossier heb moet ik je dit traject helaas op deze wijze adviseren. Als je er voor kiest om door te procederen is een andere weg denk ik niet mogelijk. Ik stel voor dat je het komende weekend nadenkt over mijn visie en advies, en dat we volgende week contact met elkaar hebben over de voortgang. Dit wel onder de mededeling, het lijkt me juist je dit reeds nu te laten weten, dat mijn visie op de (haalbaarheid) van de voorliggende appelprocedure niet zal wijzigen. Ik denk oprecht dat die procedure juridisch geen haalbare kaart is zodat ik je die procedure niet kan adviseren en die procedure niet voor jou aanhangig kan maken.” 1.25 Op 28 november 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Ik heb je mail van 26 november 2021 met belangstelling gelezen. Je stelt in deze mail o.a. voor om naar aanleiding van de mail volgende week contact met elkaar te hebben over de voortgang, of beter gezegd, het door jou geadviseerde stoppen met procederen, tenzij [de voorgaande advocaat] de procedure aansprakelijkheid in Utrecht met een hoger beroep in Arnhem “afmaakt”, zoals je dat noemt. Dit verbaast mij zeer […] Wat mij ook verbaast is dat je in je mail van 26 november ook stelt dat er in een vergevorderd stadium een dagvaarding klaarligt met betrekking tot de garantstelling “doch op jouw verzoek ben ik met mijn daarop ziende werkzaamheden gestopt”. Ik heb je nooit verzocht daarmee te stoppen. Na een conceptbrief van jou aan [de notaris] is er slechts een pauze geweest doordat ik aan het versturen daarvan niet meteen toestemming heb gegeven. Dat was n.a.v. de discussie die wij hadden over de mogelijkheid dat [de notaris] de procedure zou gebruiken om zijn rekening en verantwoording, waarvan zijn loon onderdeel is, goedgekeurd te krijgen. […] Op 11 november heb ik tijdens een bespreking bij jou op kantoor gezegd dat ik heel blij ben met de procedure tegen de garantstelling omdat n.a.v. mijn overlijden er niet meer geprocedeerd kan worden over de door mij voorgeschoten vereffenings-kosten, dat ik dan wel ca. € 400.000,- kwijt ben doordat ik niet meer kan procederen, maar dat mijn nalatenschap wél aanvaard kan worden omdat er door [de notaris] dan geen betaling meer aan mijn erfgenamen kan worden geëist. Dat met de procedure tegen de garantstelling een last van mijn schouders wordt gehaald. Dat ik je niet heb verzocht te stoppen met de dagvaarding blijkt ook uit mijn mail van 16 november aan jou n.a.v. jouw mededeling aan mij dat je niet vóór januari 2022 aan mijn zaak tegen [de notaris] toekomt. In die mail bracht ik je onder de aandacht dat het naar [de notaris] een zeer zwak signaal is indien we niets tegen hem ondernemen behalve de garantstelling, ondanks dat je aan [de advocaat van de notaris] telefonisch hebt laten weten dat je een aansprakelijkheidszaak tegen [de notaris] voorbereidt. […]” 1.26 Op 29 november 2021 schreef verweerder aan klaagster: “[…] Ik begrijp dat het een misverstand is geweest om met mijn werkzaamheden inzake de procedure ziende op de garantstelling te stoppen. Ik zal trachten de betreffende dagvaarding op de meest korte termijn opgesteld te krijgen. Ik heb mijn gedragsregels nog nagekeken met betrekking tot de volmacht aan jou en geconstateerd dat ik, voordat ik de procedure start, mij ervan moet vergewissen of het procederen wat jouw broer betreft ook valt onder algemene boedelvolmacht zoals ten overstaan van de notaris de dato 30 september 2014 is opgesteld. In deze ben ik dan ook voornemens om jouw broer aan te schrijven volgens inliggend afschrift. Mocht jouw broer binnen de door mij gestelde termijn niet reageren, om welke reden dan ook, dan zal ik de dagvaarding helaas alleen op jouw naam moeten stellen in die zin, dat ik dan de rechter zal moeten vragen dat [de notaris] alleen jegens jou geenrechten meer kan ontlenen aan de borgstelling. Ik verneem gaarne of de brief akkoord is.” 1.27 Op 30 november 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Fijn dat je de dagvaarding tegen de garantstelling op korte termijn opstelt. Dat je extra wilt controleren of je n.a.v. de volmacht bevoegd bent om ook voor mijn broer op te treden vind ik geen goed idee, hetgeen ik toelicht. Met mijn bij jou bekende mail aan mijn broer heb ik gevraagd of hij zelf ook actie wil ondernemen om de garantstelling ongedaan te maken. Daarop heeft hij, zoals je weet, niet gereageerd zodat duidelijk is dat hij zelf nog steeds niet actief bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken wil zijn. De zaak heeft hem geestelijk kapot gemaakt. Daarom kan hij met zijn weigering bedoeld hebben dat ik nog steeds als gevolmachtigde zijn belangen moet behartigen en als zodanig moet optreden. Jouw optreden namens hem kan hem ook geen enkele schade berokkenen. Maar indien mijn broer n.a.v. jouw mail op eigen initiatief, of van zijn vrouw, de volmacht intrekt om de schijn voor zichzelf en zijn gezin te realiseren dat de nalatenschap geen problemen meer kan opleveren sta ik in de beide te voeren procedures aansprakelijkheid tegen [de notaris] zeer zwak. […] Dat je je afvraagt of jij n.a.v. de volmacht voor mijn broer mag optreden is volgens mij onterecht. Dit concludeer ik uit het feit dat de volmacht in de afgelopen jaren zonder verzoek tot extra toestemming van mijn broer is geaccepteerd door [diverse rechterlijke instanties]. Ik hoop je te hebben overtuigd zodat ook jij zonder extra toestemming van mijn broer mede namens hem optreedt.” 1.28 Op 1 december 2021 schreef verweerder aan klaagster: “[…] Ik begrijp jouw overwegingen doch ik kan zonder expliciete toestemming van jouw broer niet mede namens hem de procedure aanhangig maken. […] Indien ik dit wel mede namens jouw broer doe, maak ik mij feitelijk schuldig aan een beroepsfout en dit wil ik graag voorkomen. Niet is het alleen zo dat de volmacht geen expliciete toestemming voor de procedure geeft, het huidige stilzwijgen van jouw broer is een extra indicatie om alert te zijn. […] Het bovenstaande betekent dan ook dat ik feitelijk (op dit moment) alleen namens jou de procedure aanhangig kan maken. Dit uiteraard tenzij door mij de brief alsnog wordt verzonden (deze moet nog wel iets gewijzigd worden) en jouw broer aan mij laat weten in te stemmen met het feit dat ik mede namens hem procedeer. […]” 1.29 De advocaat van de notaris heeft op 1 december 2021 gereageerd op de brief van 29 september 2021. 1.30 Op 6 december 2021 heeft verweerder de broer van klaagster verzocht aan te geven of hij de dagvaarding mede namens de broer mocht instellen. 1.31 Op 7 december 2021 heeft verweerder klaagster medegedeeld de brief naar klaagsters broer te hebben gestuurd. 1.32 Tussen 7 en 9 december 2021 heeft verweerder gecorrespondeerd met de notaris en zijn advocaat. 1.33 Op 15 december 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Onze verhuizing is (naar ons is gebleken) ongelukkig gecommuniceerd door ons. Hierdoor zijn enkele cliënten van ons kantoor, waaronder jullie, “voor niets” naar kantoor gekomen. Excuus daarvoor. […].” 1.34 Op 19 december 2021 schreef verweerder aan klaagster: “Dank voor je e-mail. De verhuizing is tegengevallen: zo kunnen we pas sedert afgelopen vrijdag weer “normaal” bellen en hebben we pas weer volledig toegang tot onze dossiers (in de cloud). Er moet nog veel gebeuren doch alles functioneert weer. Bijgaand treft je aan een e-mail van [de advocaat van de notaris] (die door de verhuizing even is blijven liggen). […] Het overleg waarover [de advocaat van de notaris] spreekt is lastig in die zin dat bij de stelling dat [de notaris] aansprakelijk is voor de door jou/jullie geleden schade ongetwijfeld de vraag komt waarom jij/jullie die mening zijn toegedaan. Deze vraag is niet gemotiveerd te beantwoorden zonder gedetailleerd in te gaan op het gehele feitencomplex van de afgelopen jaren alsook zonder concreet aan te geven wat [de notaris] niet heeft gedaan terwijl dit wel had gemoeten, alsook wat [de notaris] wel heeft gedaan terwijl dit niet had gemoeten. Dit betekent een volledige bestudering van het dossier en dit betreft feitelijk de werkzaamheden zoals deze in de hoofdprocedure gedaan zouden moeten worden. Dit neemt uiteraard niet weg dat ik niet met [de advocaat van de notaris] in overleg kan treden op basis van de hoofdlijnen om te bezien welke ruimte er is. Ik stel voor dat ik [de advocaat van de notaris] aanschrijf onder toezending aan haar van de door mij opgestelde dagvaarding. Zij kan alsdan zien dat het wat jou/jullie betreft “menens” is waarbij ik [de advocaat van de notaris] wil vragen of zij zich met betrekking tot haar positie kan uitlaten alsook of zij namens [de notaris] mijn brief van 7 december 2021 wil beantwoorden. Ik zal haar dan laten weten dat ik de dagvaarding op zeer korte termijn (binnen een paar dagen) zal laten uitbrengen indien ik het idee krijg (houdt) dat [de notaris] niet serieus met het voorliggend geschil bezig is. […] (In deze denk ik overigens niet dat [de notaris] geen aan “spelletje” speelt doch daadwerkelijk vergeten is dat hij reeds nota’s heeft verzonden, doch uiteraard wil ik dat niet zeker.) Ik hoor graag of het bovenstaande wat jou betreft akkoord is zodat ik aanstaande maandag (20 december 2021) telefonisch contact met [de advocaat van de notaris] kan opnemen en haar de stukken kan zenden.” 1.35 Diezelfde dag schreef klaagster aan verweerder: “[…] Je kunt [de advocaat van de notaris] mailen dat je 7 december wel degelijk op haar mail van 1 december 2021 hebt gereageerd met je vraag naar wettelijke grondslag. Tevens kun je haar laten weten dat over de declaratie van [de notaris] niet met haar gecommuniceerd wordt omdat zij hem in zijn belangen in de afwikkeling van de nalatenschap niet bijstaat. Ik vraag mij dus ook af waarom de dagvaarding naar [de advocaat van de notaris] zou moeten worden gestuurd! Bij the way: Heb je van mijn broer iets gehoord zodat ik weet of je alleen namens mij of ook namens hem communiceert/procedeert?” 1.36 Op 22 december 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Ik heb zowel maandag als ook dinsdag opgelet of je mij 2 conceptbrieven zou sturen: één voor [de notaris] en één voor [de advocaat van de notaris], maar ontving helaas niets. Omdat je al op 29 september 2021 begonnen bent met een termijn stellen aan [de notaris] om te reageren op jouw stelling dat de borgstelling nietig is wordt het tijd dat er namens de ervan [vader van klaagster] nog vóór de kerstdagen, daadkrachtig wordt opgetreden. Dat houdt in dat [de notaris] uiterlijk 25 december het door jou gevorderde bedrag aan ten onrechte gedeclareerde en betaalde voorschotten op mijn rekening stort waartoe hij vandaag nog wordt verplicht. […] Omdat hij niets aan jou heeft laten weten is er uiteraard ook geen betaling aan mij gedaan. Desalniettemin heb je mij niet gevraagd meteen de dagvaarding bij hem te mogen betekenen. […] Wij hebben op 4 en 7 december schriftelijk overlegd over de op dat moment gewenste brief aan [de notaris] en de dagvaarding die je beiden in concept aan mij hebt gemaild. Daar zijn definitieve versies het gevolg van. Of je die brief ook daadwerkelijk aan [de notaris] hebt gestuurd betwijfelde ik omdat ik, zo ver ik kan nagaan, daarvan geen definitieve versie van je heb gekregen. […] Ik begrijp dat door je verhuizing het nodige ten onrechte is blijven liggen en er niet adequaat is gehandeld. Doch dit maakt een zeer zwakke indruk naar [de notaris en zijn advocaat]. Door jouw informatie van zondag 19 december en mijn reactie daarop ben ik van mening dat je uiterlijk vandaag de destijds door [de notaris] aan mij gestuurde nota’s moet mailen en aankondigen dat indien er niet op 25 december € 18.653,25 is overgemaakt de dagvaarding meteen na kerst bij hem wordt betekend. Dat je je tevens moet verontschuldigen dat je nu pas “spijkers moet koppen slaat” maar dat dat komt door je verhuizing waarbij je enkele dagen geen internet en telefoon tot je beschikking had en met andere ingrijpende ongemakken werd geconfronteerd (waarbij ik op de sanitaire en elektrische wanprestaties doel). Ook zal je [de advocaat van de notaris] vandaag met dezelfde verontschuldiging moeten mailen en aan haar laten weten dat zij wel degelijk antwoord op jou heeft gehad op haar mail van 1 december en dat zij op dit moment “buiten spel staat” zoals ik je zondag ook onderbouwd in mijn mail heb bericht en dat [de notaris] tot uiterlijk 25 december tijd tot betalen krijg en anders meteen na kerst gedagvaard wordt, voor welke procedure zij niet bevoegd is hem juridisch bij te staan./te vertegenwoordigen. Graag ontvang ik, indien mogelijk, je concepten vanmorgen omdat ik vanmiddag iemand krijg die met mijn computer bezig zal zijn.” 1.37 Diezelfde dag schreef verweerder aan klaagster: “Dank voor je e-mailberichten. Ik begrijp je frustratie in het dossier, en het geven van de feitenopsomming zoals jij doet in jouw e-mail zie ik als een uiting daarvan. Net zo als jouw wens om nog voor (danwel direct na) de kerst de dagvaarding aan [de notaris] te betekenen. (Je liet mij een paar weken geleden al weten dat het in jouw visie beter was dat [de notaris] een verpeste kerst zou hebben dan jij.) Toch is dat in mijn visie niet de weg die bewandeld moet worden. Boosheid en frustratie geven nimmer een goed juridisch resultaat. Ik zal mij niet verontschuldigen, noch bij [de notaris] noch bij [de advocaat van de notaris]. Dat je dat aan mij “opdraagt”, en ook nog “uiterlijk vandaag”, vind ik overigens ongepast. Je schrijft dat ik zaken ten onrechte heb laten liggen, dat ik niet adequaat handel en daarenboven een zwakke indruk maak. Dat is nogal wat. Daarmee diskwalificeer je mij als advocaat. Daarbij maakt het voor mij niet uit dat me laat weten dat je begrijpt dat ik zaken ten onrechte laat liggen, niet adequaat handel en een zwakke indruk maak. Hierbij merk ik overigens op dat ik jouw visie in deze (in het geheel) niet deel. Ik wil me graag beraden wat ik daarmee moet doch waarschijnlijk zal ik mij aan jouw dossier (moeten) onttrekken. Bij een vertrouwensbreuk ben ik namelijk tuchtrechtelijk verplicht dat te doen. Je zal met die regel bekend zijn. Na beraad zal ik je berichten. Dan wat jouw dossier betreft. In jouw dossier ontving ik uiteindelijk toch een inhoudelijke brief van [de notaris] gedateerd 21 december 2021. Deze treft je bijgaand als bijlage aan. Ik ben voornemens deze brief te beantwoorden als onderstaand. (Ik heb dit antwoordschrijven opgesteld omdat jouw belang dat – en een snelle verzending daarvan – in mijn visie met zich meebrengt.) […]” 1.38 Verweerder heeft klaagster op 23 december 2021 bericht zich van de zaak te onttrekken: “Ik heb er een nachtje over geslapen en ben tot de conclusie gekomen dat de noodzakelijke vertrouwensband tussen ons is verdwenen. In jouw e-mail van 2 december 2021 schrijf je mij dat het nodige ten onrechte is blijven liggen alsook dat er door mij niet adequaat gehandeld is. De “zwakke indruk” die jij vervolgens verweerd is daarmee gekoppeld aan mijn doen en laten en daarmee aan mij als advocaat. Als je hebt bedoeld dat jij een zwakke indruk maakt is dat nog steeds een indruk door mij veroorzaakt: mijn (zoals jij stelt) inadequaat handelen en het door mij ten onrechte laten liggen van “het nodige”. Je hebt een en ander zelfs gekoppeld aan jouw “eis” aan mij; “dat je je tevens moet verontschuldigen” en “zal je [de advocaat van de notaris] uiterlijk vandaag met dezelfde verontschuldigingen moeten mailen”, waarbij je aangeeft dat ik zou moeten melden dat mijn excuus ziet op het feit dat ik pas nu spijkers met koppen sla. Jouw opmerkingen zijn derhalve daarmee wel degelijk aan mijn werkwijze gekoppeld. Jouw e-mail van 22 december 2021 kan ik helaas dan ook niet anders lezen dan een uiting van onvrede aan jouw zijde over de wijze waarop ik jouw belangen behartig. De toelichting in jouw e-mail van 23 december 2021 maakt dat voor mij niet anders. Ik concludeer derhalve (toch) dat er een vertrouwensbreuk bestaand is. […] Nu ik tot deze vertrouwensbreuk concludeer dien ik mij als advocaat aan jouw dossier te onttrekken. Dat zal ik per heden doen, daar dit mijn tuchtrechtelijke plicht is. […] Er lopen in jouw dossier geen procestermijnen. Wel zouden verjaringstermijnen of termijnen van redelijkheid en billijkheid een rol kunnen gaan spelen. Je doet er dan ook goed aan zo spoedig mogelijk een andere advocaat te verzoeken jouw belangenbehartiging van mij over te nemen. […]” 1.39 Op 23 december 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Dank voor je mail. Nu ik die bij herhaling gelezen heb concludeer ik dat onze communicatie vol misverstanden zit van beide kanten. Dat spijt mij zeer want dat kan nooit onze bedoeling zijn. Het lijkt mij raadzaam om z.s.m. een afspraak te maken om bij jou op kantoor of bij mij thuis het een ander door te spreken en de lucht te klaren. Als voorbeeld noem ik dat je schrijft dat ik heb gesteld dat jij een zwakke indruk maakt. In mijn mail heb ik echter geschreven dat ik zelf een zwakke indruk maak als ik niet tijdig reageer/laat reageren. […] Van mijn kant is er dus helemaal geen sprake van een vertrouwensbreuk, het tegendeel is waar: zoals ik je al eerder heb gezegd benader jij de zaak op een totaal andere manier dan tot voor jou het geval was waardoor ik het dossier ook weer beter doorzie en anders kan toelichten.” 1.40 Op 24 december 2021 schreef klaagster aan verweerder: “Dat jij je onttrekt aan mijn dossier vind ik teleurstellend en is n.m.m. ook onterecht. De wijze waarop je dat hebt gedaan is volgens artikel 14 lid 3 van de Nederlandse orde van advocaten onjuist. In januari 2022 neem ik weer contact met je op.” 1.41 Op 27 december 2021 schrijft verweerder aan klaagster: “Dank voor jouw e-mailbericht van vrijdag 24 december 2021. Ik lees dat jij de mening bent toegedaan dat de wijze waarop ik mij aan het dossier heb onttrokken niet is gedaan conform artikel 14 lid 3 van de Gedragsregels Advocatuur. In mijn visie heb ik dat wel gedaan doch uiteraard hoor ik graag van jou wat in jouw visie anders had gemoeten. Ik was voornemens om vandaag aan zowel [de notaris] alsook aan [de advocaat van de notaris] te laten weten dat ik mij aan het dossier heb onttrokken (het is verplicht om dat te melden) doch ik zal daarmee wachten tot ik een nadere reactie van jou heb ontvangen. Wellicht zou je mij deze week daarover nog een bericht kunnen sturen zodat we een en ander – op een ook in jouw visie zorgvuldige wijze – verder kunnen afwikkelen. […]” 1.42 De broer van klaagster schreef op 30 december 2021 aan verweerder: “Ongetwijfeld weet u dat ik al jaren geen contact meer heb met mijn zus, [klaagster]. Ik ben dus ook niet op de hoogte van haar handelen en gerechtelijke procedures. […] Op dringend verzoek van [de voormalige advocaat] heb ik toen de boedelvolmacht op 30 september 2014 ondertekend omdat er een tussenperiode was zonder vereffenaar en dit de beneficiaire aanvaarding in gevaar zou kunnen brengen. Ik heb ondertekend in de wetenschap dat het vanzelfsprekend is dat de boedelvolmacht zou komen te vervallen als vereffenaar [de notaris] zijn taak weer zou oppakken, hetgeen ook gebeurde. Ik vind het dan ook verbazingwekkend dat u niet op de hoogte bent dat deze boedelvolmacht niet meer van kracht is. Na het hoger beroep in cassatie, waarbij de beneficiaire aanvaarding door het Hof werd bevestigd, heb ik [de notaris] schriftelijk medegedeeld dat hiermee de zaak voor mij was beëindigd.” 1.43 Verweerder heeft de notaris en zijn advocaat op 3 januari 2022 medegedeeld zich te hebben onttrokken van de zaak, nadat de notaris een e-mail aan klaagster had gezonden met verweerder in de CC. 1.44 Op 6 januari 2022 schreef verweerder aan klaagster: “[…] Het dossier zal ik, voor zover dit de door mij zelf geprinte stukken betreft onder me houden. De stukken zoals door jou aan mij ter hand gesteld (dit is met name de Van Uffelenmode-tas en de in de loop der tijd gegeven enveloppen met inhoud) zal ik “schonen” en klaarleggen. […]” 1.45 Klaagster heeft op 15 januari 2022 een interne klacht gedaan bij verweerder. Daarin stelt klaagster dat zij van mening is dat verweerder nauwelijks tot niets heeft gedaan wat haar zaak ten goede komt. Ook heeft zij verzocht de betaalde rekeningen van in totaal € 15.717,90 aan klaagster terug te betalen. 1.46 Op 24 januari 2022 heeft verweerder gereageerd op de interne klacht. 1.47 Op 28 januari 2022 heeft klaagster een ontvangstbevestiging van het dossier getekend. 1.48 Klaagster heeft op 2 februari 2022 gereageerd op de brief van 24 januari 2022. 1.49 Op 11 februari 2022 heeft klaagster haar interne klacht aangevuld. 1.50 De kantoorgenoot van verweerder heeft op 28 februari 2022 haar visie op de interne klacht gegeven. 1.51 Op 3 maart 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) verweerder heeft de zaak van klaagster traag behandeld, ondanks zijn toezeggingen om de zaak met de meeste voortvarendheid af te wikkelen; b) verweerder heeft onvoldoende (dossier)kennis; c) verweerster communiceert gebrekkig; d) verweerder laat klaagster geen aanvullingen doen op concepten en verstuurt zonder klaagster te raadplegen, e-mails aan de wederpartij; e) verweerder heeft een bericht aan de broer van klaagster verstuurd om na te gaan of zijn volmacht nog van kracht is en de broer inderdaad een cliënt is; f) verweerder heeft zich op onjuiste gronden en onzorgvuldige wijze aan de zaak van klaagster onttrokken; g) verweerder heeft zich grievend uitgelaten jegens klaagster door de beschuldiging dat zij geprobeerd zou hebben hem te bewegen tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op grond van een niet geldige volmacht van haar broer en in de klachtprocedure fictieve en verdraaide informatie verstrekt door te doen voorkomen alsof klaagster de schuld had aan zijn onttrekking, waarmee hij zijn geheimhoudingsplicht schendt; h) verweerder weigert het gehele dossier aan klaagster terug te geven na onttrekking van de zaak; i) verweerder handelt niet integer, gelet op het niet kunnen verantwoorden van zijn keuzes in de zaak van klaagster, het ontbreken van zelfreflectie, het gebruiken van klaagster als zondebok en het niet volledig doorsturen van de interne klacht aan de klachtenfunctionaris op zijn kantoor; j) verweerder heeft excessief gedeclareerd nu verweerder zijn opdracht niet heeft uitgevoerd en klaagster wenst terugbetaling van het door haar betaalde honorarium. 2.2 Voor zover de klacht ook gaat over het handelen van de kantoorgenoot van verweerder, die tevens klachtenfunctionaris bij het kantoor is, wordt dit in deze tuchtrechtelijke procedure niet besproken. De tuchtklacht die bij de raad in behandeling is, richt zich immers enkel tot verweerder.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Ontvankelijkheid klacht namens de broer 4.1 Bij het indienen van haar klacht heeft klaagster in haar brief vermeld dat zij de klacht namens haarzelf indient, maar dat zij daarnaast een notariële volmacht heeft van haar broer [naam]. 4.2 Omdat klaagster nadrukkelijk aangeeft de klacht namens haarzelf te doen, merkt de voorzitter haar broer [naam] niet aan als klager. Voor zover klaagster wel bedoeld had de klacht (mede) namens haar broer in te dienen, is die klacht niet-ontvankelijk. Aan de door klaagster in dit verband overgelegde “algemene boedelvolmacht” uit 2014 hecht de voorzitter geen waarde.” Klachtonderdeel a): trage behandeling 4.3 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de zaak van klaagster zodanig traag heeft behandeld dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 4.4 Uit het dossier volgt dat verweerder in de periode mei tot december 2021 regelmatig met klaagster heeft gecorrespondeerd, de vele aanvullende documenten van klaagster heeft doorgenomen, overleggen met klaagster heeft gevoerd en daarin voorstellen voor een plan van aanpak met zijn inschatting op slagingskansen heeft gedaan. Daarmee gaat een vergelijking met de beslissing van de raad van discipline Amsterdam waar klaagster op wijst, dan ook niet op omdat in die zaak nauwelijks tot geen werkzaamheden zijn verricht. 4.5 Dat de zaak niet zo voorspoedig behandeld werd als klaagster hoopte en verweerder mogelijk aanvankelijk dacht, is in dit verband niet klachtwaardig. De voorzitter stelt vast dat klaagster gedurende de behandeling van het dossier veelvuldig aanvullende stukken aan verweerder toezond waardoor de totale omvang van het dossier zeer omvangrijk is geworden: ter illustratie bevat het dossier een samenvatting van klaagster van 200 pagina’s met 450 producties. Dat bestudering van al deze stukken meer tijd vergde dan aanvankelijk voorzien, is dan ook voorstelbaar en verweerder heeft klaagster hier ook tijdig over geïnformeerd. 4.6 Weliswaar hebben zich twee onvoorziene situaties voorgedaan aan de zijde van verweerder, namelijk een onverwacht langer herstel van een medische ingreep en een noodgedwongen verhuizing van zijn kantoor, zodat dit voor enige vertraging heeft gezorgd, maar de raad stelt vast dat die vertraging blijkens het klachtdossier niet meer dan gering is geweest. Beide omstandigheden, de buiten zijn invloedssfeer lagen, heeft verweerder bovendien tijdig gemeld aan klaagster en verweerder is, gezien de uitvoerige correspondentie, steeds in contact gebleven met klaagster. 4.7 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b): onvoldoende dossierkennis 4.8 Het is de voorzitter verder niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de zaak te behandelen ondanks een gebrek aan (dossier)kennis. Uit het dossier volgt dat klaagster vele aanvullende documenten heeft verstrekt en dat verweerder deze aanvullingen steeds heeft doorgenomen en besproken met klaagster. Verweerder heeft op basis van de stukken diverse keren aan klaagster onderbouwd dat hij weinig slagingskans voor een procedure zag. Dat klaagster daarop een andere visie had, betekent niet dat verweerder over onvoldoende dossierkennis beschikte. Waar nodig heeft verweerder bovendien erkend het dossier nader te moeten bestuderen. Gezien de veelheid van stukken, is dat niet vreemd. Voor zover klaagster inhoudelijke argumenten aanvoert op grond waarvan zou blijken dat verweerder over onvoldoende dossierkennis beschikt, merkt de raad op dat een inhoudelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c): gebrekkige communicatie 4.9 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerders communicatie zodanig gebrekkig was dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 4.10 Voor zover klaagster doelt op de e-mail van 15 oktober 2021 waarin verweerder schreef “Ik weet dat het vonnis van 28 april 2004 niet ziet op het testament en/of de ovk. Ik deel je mening dat dit wat onduidelijk is geformuleerd in mijn e-mail. Wat ik trachtte te doen is […]” is het de voorzitter niet duidelijk op welke wijze klaagster hierdoor benadeeld is. Kennelijk wisten zowel klaagster als verweerder hoe het feitelijk zat, heeft verweerder erkend dat het duidelijker geformuleerd kon worden en heeft hij uitgelegd wat hij daarmee wilde bereiken. 4.11 Voor zover klaagster klaagt dat verweerder schreef over “communicatiestoornissen” en daarmee doelt op de passage uit dezelfde e-mail van 15 oktober 2021 waarin verweerder aangaf “Ik denk dat wij op dezelfde golflengte zitten doch dat er omtrent het bovenstaande een communicatiestoornis tussen ons is ontstaan” is het de voorzitter evenmin duidelijk op welke wijze klaagster hierdoor is benadeeld. Verweerder heeft de communicatiestoornis onderkend en heeft in zijn e-mail vervolgens een voorstel gedaan hoe zij dit vervolgens samen verder oppakken. Voor zover verweerder zou hebben geconstateerd “wellicht hebben we de afgelopen weken langs elkaar heen gepraat” is dat om dezelfde reden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 4.12 Voor zover klaagster zich erover beklaagt dat verweerder niet goed heeft gecommuniceerd over de verhuizing van zijn nieuwe kantoor, begrijpt de raad dat klaagster hiermee doelt op een verhuis- en welkomstbericht van verweerder aan klaagster, wat klaagster – kennelijk ten onrechte – had opgevat als een uitnodiging voor een open dag. Verweerder heeft aan klaagster excuses aangeboden over de mogelijk onduidelijke e-mail vanuit zijn kantoor. Wat de voorzitter betreft is daarmee de kous af en is deze miscommunicatie niet als klachtwaardig aan te merken. Klachtonderdeel d): instemming klaagster met concepten en e-mails 4.13 De voorzitter stelt vast dat uit de, zich in het klachtdossier bevindende correspondentie tussen klaagster en verweerder niet volgt dat verweerder zonder instemming van klaagster heeft gecorrespondeerd met derden. Daarentegen volgt wel uit het dossier dat verweerder concepten aan klaagster heeft voorgelegd en haar opmerkingen daarop heeft meegenomen. Dit klachtonderdeel ontbeert dan ook feitelijke grondslag. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel e): navraag bij broer van klaagster 4.14 Verweerder heeft in de boedelvolmacht uit 2014 aanleiding gezien om bij de broer van klaagster navraag te doen of de dagvaarding ook op diens naam kon worden uitgebracht, zoals klaagster wenste. Dat is in de visie van de voorzitter terecht geweest gelet op de in de advocatuur geldende kernvoorwaarde onafhankelijkheid. Het was een algemene volmacht die bovendien zeer gedateerd was. Verweerder kon hier niet zonder meer uit afleiden dat hij mede namens de broer een procedure kon starten. Verweerder heeft bovendien in dit verband zorgvuldig gehandeld. Hij heeft klaagster eerst in de gelegenheid gesteld zelf contact met haar broer te leggen. Omdat zij dit niet deed, heeft hij een conceptmail aan de broer opgesteld en deze aan klaagster voorgelegd alvorens te verzenden. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel f) en g): onttrekken aan de zaak en zich in dit verband grievend uitlaten jegens klaagster en fictieve informatie verstrekken aan de deken 4.15 De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich op onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft onttrokken aan de zaak. De raad stelt daarbij voorop dat een advocaat niet verplicht kan worden de zaak voort te zetten. 4.16 Gedragsregel 14 schrijft over een onttrekking – onder meer – het volgende voor: “2. Indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, dient de advocaat zich terug te trekken. 3. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.” 4.17 Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat klaagster verweerder op 22 december 2022 heeft bevolen om zijn excuses aan de wederpartij aan te bieden. Klaagster stelt daarbij in haar mail dat verweerder door zijn handelen een zwakke indruk zou hebben gemaakt op de wederpartij. De raad stelt vast dat klaagster kennelijk een andere mening was toegedaan over de wijze waarop verweerder zijn werk deed. Verweerder heeft in dit bericht van klaagster een vertrouwensbreuk gezien en klaagster bericht dat dit een reden is om zich te onttrekken aan de zaak. Dat klaagster, zoals zij later heeft bericht, niet bedoeld heeft te zeggen dat zij geen vertrouwen meer in verweerder had, doet daar niet aan af. 4.18 Voor zover klaagster stelt dat verweerder niet heeft getracht het verschil van mening in overleg op te lossen, stelt de voorzitter vast dat uit het klachtdossier anders blijkt. Uit de correspondentie blijkt dat partijen over de onttrekking van verweerder per e-mail van gedachten hebben gewisseld en dit niet voor verweerder niet tot een oplossing van de vertrouwensbreuk heeft geleid. 4.19 Daar komt bij dat verweerder op 30 december 2022 bericht ontving van de broer van klaagster, waarin deze meedeelt dat het hem verrast dat verweerder niet wist dat de boedelvolmacht niet meer van kracht was, hij al heel lang geen contact heeft met klaagster en niet op de hoogte is van het handelen van klaagster. Voor verweerder, die hierover van klaagster een andere indruk had gekregen, was dit een extra vertrouwensbreuk en de raad acht dit, in het licht van hetgeen verweerder hierover naar voren brengt, niet onbegrijpelijk. 4.20 De voorzitter acht dan ook dat verweerder zich op terechte gronden heeft onttrokken aan de zaak. 4.21 Daarbij is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Terecht heeft hij klaagster erop gewezen spoedig een andere advocaat te zoeken, ondanks dat er geen lopende termijnen waren. Na zijn onttrekking heeft de wederpartij verweerder aangeschreven als advocaat van klaagster omdat klaagster zelf de discussie opzocht met de wederpartij. Van een advocaat wordt verwacht geen twijfels te laten bestaan over zijn betrokkenheid bij een procedure. Verweerder was dus ook gehouden om aan de wederpartij kenbaar te maken dat hij klaagster niet meer bijstond, hetgeen hij ook gedaan heeft. Tot slot kan uit het klachtdossier niet worden afgeleid dat verweerder, zoals klaagster stelt, een andere reden zou hebben om zich te onttrekken aan de zaak. 4.22 Evenmin ziet de voorzitter in de schriftelijke correspondentie uitlatingen van verweerder die als grievend kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft op grond van de informatie die hij kreeg van de broer van klaagster, beargumenteert waarom dit bij hem heeft bijgedragen in de vertrouwensbreuk. Dat stond hem in de gegeven omstandigheden vrij. 4.23 Het is de voorzitter ten slotte niet gebleken dat verweerder in strijd met gedragsregel 3 lid 4 zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door onder meer klaagsters samenvatting van 200 pagina’s in de procedure in te dienen. Verweerder heeft toegelicht dit gedaan te hebben om inzichtelijk te maken dat het dossier zeer omvangrijk is. Niet gebleken is dat de belangen van klaagster daarmee onnodig of onevenredig zijn geschaad. 4.24 Concluderend zijn klachtonderdelen f) en g) kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel h): teruggave dossier 4.25 Tussen klaagster en verweerder is niet in geschil dat verweerder geen originele stukken van klaagster (meer) in zijn dossier heeft en klaagster alle originelen heeft. De raad begrijpt dat klaagster graag de kopieën uit het dossier van verweerder wil krijgen om aan haar nieuwe advocaat te kunnen overleggen. Dit betreft kopieën van originele stukken die kennelijk op het kantoor van verweerder zijn gemaakt of prints die verweerder zelf heeft gemaakt. Verweerder is verplicht kopieën van een dossier gedurende de minimale wettelijke bewaartermijn van vijf jaar op zijn kantoor te bewaren, omdat hij zich – zoals verweerder ook zelf aanvoert – onder meer moet kunnen verweren tegen een tuchtklacht. Verweerder handelt dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar door klaagster de door hem gemaakte kopieën en prints niet te verstrekken. Klachtonderdeel h) is dus kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel i): integer handelen 4.26 Dat verweerder voor zichzelf een situatie had gecreëerd door verstrengeld te raken in een procedure terwijl hij onvoldoende dossierkennis heeft, zoals klaagster dat heeft ervaren, is naar de voorzitter niet gebleken. Uit het dossier volgt dat verweerder een bepaald idee had over de wijze waarop de procedure gevoerd moest worden, dit veelvuldig met klaagster heeft besproken en dat op momenten is gekozen voor het wijzigen van de koers. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zichzelf in die positie heeft gebracht door een “aaneenschakeling van verkeerde keuzes”, zoals klaagster dit heeft ervaren. Dit kan ook door bijvoorbeeld voortschrijdend inzicht zijn gekomen na bestudering van de vele aanvullende stukken die klaagster verweerder heeft verstrekt. Dat verweerder klaagster zou misbruiken als zondebok voor zijn eigen fouten, is gelet op het voorstaande evenmin vast te stellen. Omdat niet vastgesteld kan worden dat verweerder niet integer heeft gehandeld, is klachtonderdeel i) kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel j) excessief declareren 4.27 Dat verweerder zich heeft onttrokken aan de zaak, betekent niet dat hij geen werkzaamheden heeft verricht. Gezien de uitvoerige schriftelijke correspondentie tussen klaagster en verweerder ziet de raad geen enkele aanleiding voor de conclusie dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht. Ook is de voorzitter niet gebleken dat verweerder hiervoor excessief heeft gedeclareerd. Ook klachtonderdeel j) is kennelijk ongegrond. Afsluitende opmerkingen 4.28 De voorzitter ziet ook in overige door klaagster aangevoerde – zeer omvangrijke – argumenten geen grond voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. 4.29 Gelet op het voorgaande, verklaart de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.