Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:182

Zaaknummer

23-265/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; (bijna volledig) gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat. De raad is van oordeel dat verweerder niet met de zorgvuldigheid heeft gehandeld die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij geen opdrachtbevestiging met plan van aanpak naar klager heeft gestuurd en heeft nagelaten belangrijke afspraken en termijnen schriftelijk aan klager te bevestigen. Klager wist hierdoor niet dat de mondelinge behandeling op korte termijn zou plaatsvinden en heeft zich niet goed op zijn zaak kunnen voorbereiden. Verweerder heeft bovendien het verweerschrift zonder dit vooraf ter goedkeuring aan klager voor te leggen bij de rechtbank ingediend. Al deze gedragingen getuigen naar het oordeel van de raad van een gebrek aan zorg en inzet voor klagers zaak. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich de ernst van de gemaakte verwijten besefte. Verweerder betoogde dat hij een goed resultaat voor klager heeft behaald, zonder (zichtbaar) op zijn eigen gedrag te reflecteren. De raad ziet in deze omstandigheden aanleiding om verweerder de maatregel op te leggen van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 september 2023 (bij vervroeging) in de zaak 23-265/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 13 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2161541/JS/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 augustus 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager was verwikkeld in een arbeidsrechtgeschil met zijn inmiddels ex-werkgever (hierna: de werkgever). Klager heeft zich in eerste instantie laten bijstaan door mr. S. Omdat mr. S niet op toevoegingsbasis bijstand verleende, is klager door het Juridisch Loket naar verweerder verwezen. Klager heeft verweerder op 20 oktober 2022 een e-mail gestuurd met een toelichting op het geschil met zijn werkgever.  2.3    De werkgever heeft op 24 oktober 2022 een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingediend. Klager heeft verweerder verzocht hem in deze procedure bij te staan. Tussen klager en verweerder heeft op 25 oktober 2022 een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking heeft verweerder klager het verzoekschrift met bijlagen van de werkgever gegeven dat verweerder van de advocaat van de werkgever had ontvangen. Klager en verweerder spraken af dat zij de stukken zouden bestuderen en dan een vervolggesprek zouden voeren.  2.4    Op 15 november 2022 heeft verweerder een uitnodiging van de rechtbank ontvangen - gedagtekend op 11 november 2022 - voor een mondelinge behandeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 23 november 2022 bij de rechtbank. In de uitnodiging staat dat klager tot tien dagen voor de zitting een verweerschrift kan indienen. Verweerder heeft de uitnodiging aan klager doorgezonden. 2.5    Op 17 november 2022 heeft tussen klager en verweerder een tweede bespreking plaatsgevonden.  2.6    Op 22 november 2022 heeft verweerder namens klager een verweerschrift bij de rechtbank ingediend en dit verweerschrift tegelijkertijd aan klager en de wederpartij gestuurd.  2.7    Op 23 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verweerder en klager hadden een kwartier voor aanvang van de behandeling afgesproken om de zaak te bespreken. Omdat klager op de verkeerde plek in de rechtbank stond, heeft dit overlegmoment niet gedurende een kwartier vlak voor aanvang van de behandeling plaatsgevonden, maar korter.  2.8    Klager heeft op 28 november 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 2.9    Bij beschikking van 12 december 2022 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen klager en zijn werkgever ontbonden met ingang van 1 februari 2023 met toekenning van de transitievergoeding aan klager. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw). Klager verwijt verweerder het volgende. a)    verweerder heeft klager niet juist geïnformeerd over de planning van de mondelinge behandeling; b)    verweerder heeft pas op 22 november 2022, slechts één dag voor de mondelinge behandeling van 23 november 2022, een verweerschrift naar de rechtbank gestuurd, zonder dit eerst in concept aan klager te sturen. In het verweerschrift staan veel spelfouten en inhoudelijke fouten met betrekking tot de zaak; c)    verweerder heeft het verweerschrift niet tijdig naar de rechtbank gestuurd. De termijn bleek al lang te zijn verstreken;  d)    verweerder heeft de mondelinge behandeling onvoldoende met klager voorbereid;  e)    verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende gepresteerd.  

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klager in zijn geschil met zijn werkgever met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Aw. 5.2    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.3    In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstanden daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. Indien de advocaat dit niet doet, komt het bewijsrisico daarvan op de advocaat te rusten. 5.4    De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Klachtonderdelen a) en d) 5.5    De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken nu deze beide gaan over de gang van zaken in de aanloop naar de mondelinge behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij hem niet juist heeft geïnformeerd over de planning van de mondelinge behandeling en dat hij de mondelinge behandeling onvoldoende met klager heeft voorbereid. Volgens klager had verweerder hem tijdens hun gesprek op 25 oktober 2022 gevraagd de 36 producties die verweerder van de advocaat van de werkgever had ontvangen te bestuderen. Verweerder had daarbij volgens klager gezegd dat er geen haast bij was, omdat de mondelinge behandeling gelet op de drukte bij de rechtbank pas in januari zou worden gepland. Vervolgens ontving klager op 15 november 2022 het bericht van verweerder dat de mondelinge behandeling op 23 november 2022 - en dus al over acht dagen - zou plaatsvinden. Hierdoor had klager onvoldoende tijd om de producties van de wederpartij goed te bestuderen. Ook verwijt klager verweerder dat hij de mondelinge behandeling onvoldoende met klager heeft voorbereid. Zij hadden afgesproken dat zij elkaar een kwartier voor de zitting zouden ontmoeten om de zaak nog door te nemen. Klager stond echter op een andere plek in de rechtbank waardoor hij te laat kwam en er nog maar weinig tijd overbleef voor overleg. Terwijl zij de zittingszaal binnenliepen vroeg verweerder klager nog op welk bedrag hij aanspraak wilde maken bij ontbinding, terwijl klager zijn dienstverband juist wilde behouden en geen geldbedrag wenste. 5.6    Verweerder betwist dat hij tijdens de bespreking van 25 oktober 2022 heeft gezegd dat de mondelinge behandeling pas in het nieuwe jaar zou plaatsvinden. Hij had juist gezegd dat hij verwachtte dat de mondelinge behandeling in november zou plaatsvinden. Verweerder had klager inderdaad gevraagd om het verzoekschrift en de producties van de wederpartij te bestuderen en om daarna weer contact met hem op te nemen. Hij heeft daarbij tegen klager gezegd dat er haast bij was, maar geen termijn met klager afgesproken, waarbinnen klager weer contact moest opnemen. Verweerder rekende er echter op dat klager dat binnen een week zou doen. Verweerder heeft op 15 november 2022 de uitnodiging voor de mondelinge behandeling op 23 november 2022 ontvangen. Deze heeft hij direct na ontvangst aan klager doorgezonden. De uitnodiging was blijkens de dagtekening op 11 november 2022 verzonden. De termijn die in de uitnodiging vermeld stond, is de termijn voor het inzenden van het verweerschrift. Die termijn kon toen dus al niet meer gehaald worden. Maar dat is geen probleem gebleken. De rechtbank heeft zijn verweerschrift immers geaccepteerd. Over zijn voorbereiding van de mondelinge behandeling met klager voert verweerder aan dat het kwartier dat zij voor de zitting hiervoor hadden ingeruimd op zichzelf genomen voldoende was om de laatste punten door te nemen, zij het dat klager niet op het afgesproken moment aanwezig was. In het verweerschrift had verweerder verzocht de ontbinding af te wijzen, en voor zover de ontbinding toch zou worden toegewezen had verweerder verzocht klager de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding was dus een subsidiaire vordering en de kans dat deze zou worden toegekend was niet groot. Verweerder vond echter dat hij dat alsnog met klager moest bespreken. Aangezien klager dus te laat was, gebeurde dat inderdaad pas tijdens het lopen naar de zittingzaal.  5.7    De raad overweegt als volgt. Het is de taak van een advocaat de cliënt voorafgaand aan een procedure gedegen voorlichting te geven over de aanpak en inhoud van de zaak. De advocaat moet zich er bovendien van vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen aanpak en procedure voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Onduidelijkheid over gemaakte afspraken komt bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van de advocaat. De raad stelt op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht vast dat verweerder niet aan deze taakomschrijving heeft voldaan. Allereerst bevindt zich in het dossier geen opdrachtbevestiging waarin staat waarvoor klager verweerder om bijstand heeft verzocht en wat klager van verweerders bijstand kon verwachten. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de zaak erg onduidelijk was en dat hij dacht dat hij de zaak ter afwikkeling had gekregen, maar dat dit niet zo bleek te zijn. Het lag naar het oordeel van de raad om die reden des te meer op de weg van verweerder om in een opdrachtbevestiging duidelijk vast te leggen welke opdracht hij van klager had ontvangen en hoe hij die van plan was uit te voeren. Evenmin heeft verweerder de met klager gevoerde besprekingen schriftelijk vastgelegd. Alhoewel verweerder heeft betoogd dat hij klager wel degelijk heeft geïnformeerd over zaken als de planning en de termijn waarop klager een mondelinge behandeling kon verwachten, blijkt uit hetgeen klager - mede ter zitting - naar voren heeft gebracht dat klager zich niet realiseerde dat er haast geboden was en dat klager na de bespreking van 25 oktober 2022 op korte termijn input moest leveren op de producties van de werkgever. Het was klager niet duidelijk dat zij gelet op de korte termijnen die de rechtbank hanteert bij het inplannen van een ontbindingsverzoek nog maar enkele weken de tijd hadden om de zaak voor te bereiden en een verweerschrift op te stellen. De oproep van de rechtbank voor een mondelinge behandeling op 23 november 2022 kwam voor klager als een onaangename verrassing. Klager dacht van verweerder te hebben begrepen dat de mondelinge behandeling niet voor januari gepland zou worden en hij dus nog enkele maanden de tijd had om de omvangrijke producties van de wederpartij te bestuderen en het verweer voor te bereiden. Verweerder heeft gesteld dat het ondenkbaar is dat de mondelinge behandeling pas in het nieuwe jaar gepland zou worden, maar uit niets blijkt de raad dat hij dit duidelijk aan klager heeft gecommuniceerd. Dat verweerder tijdens de bespreking van 25 oktober 2022 tegen klager zou hebben gezegd dat er haast bij was, kan niet gelden als een duidelijke communicatie over de termijnen waarmee hij rekening moest houden. De raad acht klachtonderdeel a) gelet op het voorgaande gegrond.  5.8    De raad oordeelt dat verweerder eveneens tekortgeschoten is in het degelijk voorbereiden van de mondelinge behandeling met klager. Alleen al het feit dat verweerder hiervoor slechts een kwartier voorafgaand aan de zitting heeft uitgetrokken duidt er op dat verweerder zich onvoldoende heeft gerealiseerd wat de zaak voor klager betekende. Dergelijk gedrag past niet bij een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat. Dit geldt temeer nu verweerder een dag voor de mondelinge behandeling het verweerschrift had ingediend zonder dit voorafgaand in concept aan klager voor te leggen (hetgeen verder besproken wordt in klachtonderdeel b)) en verweerder dus nog niet wist wat klager van het verweerschrift vond. Dat er nog veel te bespreken viel, blijkt ook uit het feit dat klager niet had begrepen dat verweerders vraag over de hoogte van de billijke vergoeding zag op de subsidiaire vordering, voor het geval dat de primaire vordering - afwijzing van het ontbindingsverzoek - niet zou worden toegewezen. Klager heeft ter zitting gesteld dat het leek alsof verweerder de zaak niet serieus nam en de raad kan goed begrijpen dat klager die indruk heeft gekregen gelet op verweerders houding en gedragingen. De raad komt dan ook tot de slotsom dat ook klachtonderdeel d) gegrond is.   Klachtonderdelen b) en c) 5.9    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en hebben betrekking op het verweerschrift dat verweerder bij de rechtbank heeft ingediend. Klager verwijt verweerder dat hij het verweerschrift één dag voor de datum van de mondelinge behandeling - en daarmee te laat - heeft ingediend zonder het verweerschrift eerst in concept aan klager voor te leggen. Als het verweerschrift wel eerst in concept aan klager was voorgelegd, dan had hij er niet zijn goedkeuring aan gegeven. Het verweerschrift bevat, aldus klager, veel spelfouten en inhoudelijke fouten met betrekking tot de zaak. Klager heeft een opsomming gegeven van de fouten in het verweerschrift.  5.10    Verweerder voert aan dat hij het verweerschrift inderdaad pas één dag voor de mondelinge behandeling had ingediend bij de rechtbank en het op dat moment ook aan klager en de wederpartij heeft gestuurd. Dat wil volgens verweerder niet zeggen dat het verweerschrift daarmee te laat is ingediend. De aanvankelijk door de rechtbank gegeven termijn was niet haalbaar omdat deze lag na de ontvangst van de brief waarin de termijn werd genoemd. Uiteindelijk is het verweerschrift ingediend en heeft de rechtbank het verweerschrift eenvoudigweg geaccepteerd. Een andere reden voor de late indiening was, aldus verweerder, het feit dat klager niet direct bereid was af te spreken om de zaak door te nemen, waardoor verweerder het verweerschrift niet kon opstellen. Verweerder heeft vervolgens de tijd genomen voor het opstellen van het verweerschrift om er juist voor te zorgen dat het inhoudelijk op relevante punten correct was. Bovendien was verweerder nog in gesprek met de gemachtigde van de werkgever. Verweerder erkent dat het verweerschrift enkele kleine feitelijke onjuistheden bevat, maar die waren voor de zaak verder niet van belang.  5.11    De raad overweegt het volgende. Het is juist dat verweerder op het moment dat hij de oproep voor de mondelinge behandeling ontving niet meer kon voldoen aan de termijn waarbinnen het verweerschrift moest worden ingediend. Dit neemt echter niet weg dat verweerder door het verweerschrift pas één dag voor de mondelinge behandeling in te dienen een onnodig risico heeft genomen dat de rechtbank het verweerschrift niet meer zou accepteren. Dit risico had verweerder gemakkelijk kunnen ondervangen door met de rechtbank contact op te nemen en te overleggen over de termijn waarbinnen hij zijn verweerschrift uiterlijk moest indienen. Verweerder heeft dit niet gedaan. Verweerders opmerking ter zitting dat het late indienen van het verweerschrift geen probleem was omdat de rechtbank het verweerschrift heeft geaccepteerd, getuigt naar het oordeel van de raad van verweerders laconieke houding ten opzichte van de zaak en ten opzichte van klager die het verweerschrift eerder en in concept had willen ontvangen. De raad acht verweerders houding hierin dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klagers verwijt dat verweerder, zoals gezegd, het verweerschrift bij de rechtbank heeft ingediend zonder het eerst in concept aan klager voor te leggen, is naar het oordeel van de raad terecht. Verweerders stelling dat dit mede zo is verlopen omdat klager niet direct bereid was af te spreken, slaagt niet. Ter zitting heeft klager toegelicht dat zij in eerste instantie op 16 november 2022 zouden overleggen, maar dat klager toen verhinderd was en zij daardoor slechts één dag later - te weten op 17 november 2022 - hadden afgesproken om de zaak door te nemen. Bovendien had klager op 20 oktober 2022 al een uitgebreide e-mail aan verweerder gestuurd met de feiten over zijn zaak, beschikte verweerder sinds 24 oktober 2022 over het verzoekschrift van de werkgever en hadden klager en verweerder op 25 oktober 2022 ook al overleg gevoerd over de zaak. Verweerder beschikte dus al veel eerder dan op 17 november 2022 over informatie waarmee hij in ieder geval een begin had kunnen maken met het verweerschrift en het eerder had kunnen afronden, zodat verweerder nog tijd had om het in concept aan klager voor te leggen. Naar het oordeel van de raad past het niet binnen de door verweerder ten aanzien van klagers belangen te betrachten zorgvuldigheid om het verweerschrift zonder voorafgaande goedkeuring van klager bij de rechtbank in te dienen. Verweerder had klager zijn visie moeten laten geven op de inhoud van het verweerschrift. Door dit na te laten heeft verweerder eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarmee komt de raad tot de conclusie dat klachtonderdelen b) en c) gegrond zijn.    

Klachtonderdeel e)   5.12    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij tijdens de mondelinge behandeling ondermaats heeft gepresteerd. Volgens klager maakte verweerder een warrige indruk en beschikte verweerder niet over de relevante informatie over klagers zaak. Direct toen verweerder het woord kreeg, heeft verweerder gezegd dat klager een vergoeding wilde. Klager moest toen ingrijpen omdat hij helemaal geen vergoeding wilde, maar juist zijn vaste aanstelling wenste te behouden. Klager is hierover duidelijk geweest naar verweerder toe, maar verweerder had dit kennelijk niet begrepen. Verweerder moest ook gecorrigeerd worden over klagers contractvorm. Verweerder kon bovendien de vragen van de rechter niet beantwoorden en was daarna compleet de draad kwijt. De rechter besloot niet langer verweerder aan te spreken, maar om klager alle details te vragen. Klager was hier niet goed op voorbereid. Daarnaast heeft verweerder zich aldus klager niet uitgesproken tegen de beschuldigingen van de werkgever aan zijn adres. Klager is van mening dat verweerder onzorgvuldig met zijn zaak is omgegaan en houdt verweerder direct aansprakelijk voor het mislopen van twee maanden extra loon doordat zijn zaak niet pas in januari is behandeld en voor de kosten van het instellen van het hoger beroep. 5.13    Verweerder vindt het spijtig dat klager niet tevreden was over zijn prestaties tijdens de mondelinge behandeling, maar meent dat het onjuist is dat verweerder geen idee had waar de zaak overging. Integendeel, verweerders optreden was volstrekt adequaat. Verweerder wist wel degelijk wat hij moest zeggen, juist omdat verweerder het verweerschrift kort van tevoren had opgesteld. Op de zitting en in het verweerschrift is duidelijk naar voren gebracht wat de werkgever in deze verweten werd. Daardoor is in ieder geval duidelijk geworden en ook door de rechter aanvaard dat de werkgever steken had laten vallen in het traject bij de opdrachtgever. Zoals gebruikelijk op een zitting stelt de rechter vragen aan partijen om zich een goed beeld te kunnen vormen over de zaak. In dat kader moest ook klager zelf een en ander aan de rechter uitleggen, zoals ook de vertegenwoordigers van de werkgever dat moesten doen. Verweerder heeft voor klager ook een goed resultaat behaald in de zaak.   5.14    De raad overweegt dat klager dit klachtonderdeel tegenover het verweer van verweerder onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is klachtonderdeel e) ongegrond 5.15    Tot slot overweegt de raad dat voor zover klager verweerder aansprakelijk stelt voor schade, geldt dat de beoordeling van een vordering tot schadevergoeding voorbehouden is aan de civiele rechter en de tuchtrechter daarbij geen taak heeft.

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet met de zorgvuldigheid heeft gehandeld die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De ernst en aard van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij geen opdrachtbevestiging met plan van aanpak naar klager heeft gestuurd en heeft nagelaten belangrijke afspraken en termijnen schriftelijk aan klager te bevestigen. Klager wist hierdoor niet dat de mondelinge behandeling op korte termijn zou plaatsvinden en heeft zich niet goed op zijn zaak kunnen voorbereiden. Verweerder heeft bovendien het verweerschrift zonder dit vooraf ter goedkeuring aan klager voor te leggen bij de rechtbank ingediend. Al deze gedragingen getuigen naar het oordeel van de raad van een gebrek aan zorg en inzet voor klagers zaak. Verweerders dienstverlening voldoet daarmee niet aan de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich de ernst van de gemaakte verwijten besefte. Verweerder betoogde dat hij een goed resultaat voor klager heeft behaald, zonder (zichtbaar) op zijn eigen gedrag te reflecteren. De raad ziet in deze omstandigheden aanleiding om verweerder de maatregel op te leggen van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht - op één klachtonderdeel na - gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Aw het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Aw veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a), b), c) en d) gegrond; -    verklaart klachtonderdeel e) ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op; -    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; -     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Aw bedoelde gedraging; -     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 25 september 2023