Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:181

Zaaknummer

23-555/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, omdat de klacht in zoverre te laat is ingediend en gedeeltelijk kennelijk ongegrond omdat de klacht overigens onvoldoende onderbouwd is.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 september 2023  in de zaak 23-555/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:      verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 augustus 2023 met kenmerk 2234057/JS/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster is verwikkeld in een gezags- en omgangskwestie met betrekking tot haar zoon A (hierna: de zoon). De vader heeft de zoon in januari 2017 zonder toestemming van klaagster meegenomen naar Friesland en hem aan het ouderlijk gezag van klaagster onttrokken. Klaagster probeert sindsdien het contact met haar zoon te herstellen en omgang met haar zoon te krijgen. Verweerster heeft klaagster gedurende een periode van vijf jaren hierin als advocaat bijstand verleend.  1.2    Op 29 januari 2018 heeft klaagster een eerste gesprek met verweerster gehad bij verweerster op kantoor. In de opdrachtbevestiging van 29 januari 2018 schrijft verweerster aan klaagster het volgende:  “Afgelopen vrijdag sprak ik u op kantoor samen met uw moeder. Ik heb u aangegeven dat ik u schriftelijk zou informeren in hoeverre ik u bijstand kan verlenen.  Ik heb u vrijdag verteld dat ik alle stukken die u mij geleverd heeft heb bestudeerd. Ik heb ook met uw voormalige advocaat mr. T de B(…) gesproken. Ik heb u aangegeven dat ik juridisch geen kans zie in het aanvechten van de beslissing van de kinderrechter om uw kind uit huis te plaatsen en de opstelling die de Raad voor de Kinderbescherming en het Leger des Heils daarin heeft genomen. Wanneer u een advocaat zoekt om het Leger des Heils aan te klagen dan moet ik u doorverwijzen naar een andere advocaat.  Ik heb u vrijdag ook verteld dat ik wel kan proberen te bemiddelen in het tot stand laten komen van omgang tussen u en uw zoon. Dat kan ik in eerste instantie doen door Leger des Heils te benaderen om te bezien of er andere mogelijkheden zijn dan de door hen voorgestelde begeleide omgangsregeling welke plaatsvindt op kantoor van het Leger des Heils. Afhankelijk van de reactie van het Leger des Heils kan ik met u bespreken in hoeverre een verzoek tot wijzigen van de gecertificeerde instelling alsnog mogelijk is.  Ik vind het belangrijk dat u, indien u voor mij als advocaat kiest, achter mijn aanpak en werkwijze staat. Daarom heb ik u gevraagd om goed na te denken over ons gesprek. Wanneer u zich kunt vinden in mijn aanpak dan verneem ik dat graag van u. U ontvangt dan een nota voor de eigen bijdrage. Zodra deze betaald is zal ik mijn werkzaamheden voortzetten. Wanneer u zich niet kunt vinden in mijn aanpak dan dient u een andere advocaat te zoeken. Ik zal uw dossier dan sluiten.” 1.3    Verweerster heeft klaagster in de hierop volgende jaren in drie procedures als advocaat bijgestaan. Het gaat om de volgende procedures:  -    in 2018 en 2019 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een procedure bij de rechtbank Amsterdam waarbij het ouderlijk gezag van klaagster is beëindigd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam in hoger beroep bekrachtigd;  -    in 2019 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een hoger beroep procedure over de beëindiging van de ondertoezichtstelling (OTS) van de zoon;  -    Sinds augustus 2018 liep een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden over de omgang tussen klaagster en haar zoon. Op 7 juli 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden een tussenbeschikking gewezen. Op 22 mei 2023 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden een eindbeslissing gegeven. 1.4    Op 25 mei 2022 heeft verweerster de eindbeschikking van 22 mei 2023 aan klaagster toegezonden en klaagster meegedeeld dat zij in hoger beroep kan tegen deze beschikking, maar dat verweerster haar wegens een vertrouwensbreuk niet verder zal bijstaan in deze procedure. Klaagster heeft hierop geantwoord dat zij geen brieven meer wenste te ontvangen van verweerster.  1.5    Op 19 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar geen goede bijstand heeft verleend in de gerechtelijke procedures over het gezag over, de omgang met, en de OTS van haar zoon. Concreet verwijt klaagster verweerster het volgende:    a)    verweerster had de zaak van klaagster niet mogen aannemen, omdat zij onvoldoende ervaring heeft om de zaak succesvol te behandelen;  b)    verweerster steunt klaagster niet, maar brengt haar in gevaar; c)    verweerster is onbereikbaar. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Klachtonderdeel a)  4.1    De voorzitter ziet zich voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. 4.2    De voorzitter stelt vast dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel verwijt haar zaak te hebben aangenomen terwijl zij onvoldoende ervaring heeft om haar zaak succesvol te behandelen. Blijkens de opdrachtbevestiging (aangehaald onder r.o. 1.2) heeft verweerster de zaak van klaagster op 29 januari 2018 aangenomen. De in artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet genoemde termijn is dan ook op 29 januari 2018 aangevangen en drie jaar later op 29 januari 2021 geëindigd. De klacht van klaagster is van 19 april 2023. Dit betekent dat de klacht ruimschoots buiten de vervaltermijn van drie jaar is ingediend en dus te laat is. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook niet-ontvankelijk.  Klachtonderdelen b) en c) 4.3    In deze klachtonderdelen verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet steunt en onbereikbaar was voor klaagster. De klachtonderdelen hebben dus betrekking op de dienstverlening van verweerster aan klaagster door de jaren heen.   4.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster herhaaldelijk had gezegd te begrijpen dat de ontwikkelingen in de verschillende procedures klaagster frustreren en een gevoel van onmacht en onrecht geven. Verweerster is echter vanaf het begin duidelijk geweest welke rol zij als advocaat heeft en wat zij klaagster aan rechtsbijstand kon bieden. Dit blijkt onder meer uit haar brief van 29 januari 2018. Verweerster betreurt het dat klaagster een klacht over haar heeft ingediend. Zij heeft in de vijf jaren dat zij klaagster heeft bijgestaan de samenwerking over het algemeen als goed ervaren en zij heeft zich altijd volledig voor klaagster ingezet. Verweerster deelt niet de mening van klaagster dat zij haar zaak in gevaar zou hebben gebracht. Het verwijt dat verweerster onbereikbaar zou zijn, begrijpt verweerster evenmin. Klaagster en verweerster hebben in de afgelopen vijf jaar veelvuldig met elkaar gemaild en gesproken. 4.5    De voorzitter overweegt dat nog daargelaten of deze klachtonderdelen (volledig) tijdig zijn ingediend, het aan klaagster is om haar klacht over verweerster voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de voorzitter de feiten die klaagster aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster de klachtonderdelen b) en c) onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zijn de klachtonderdelen b) en c) van de klacht kennelijk ongegrond. 4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen b) en c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;  -    klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 25 september 2023