Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:180

Zaaknummer

23-477/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder kan tuchtrechtelijk niets worden verweten. Verweerder heeft zijn advies aan klager van een goede en deugdelijke onderbouwing voorzien en hij heeft daarbij ook (meermaals) duidelijk aan klager te kennen gegeven waarom het uitbrengen van een dagvaarding niet zinvol zou zijn. Verweerder heeft de wens van klager op dit punt dan ook wel degelijk gehoord, maar hij heeft hier met redenen van afgezien en dit ook zo aan klager laten weten. Ook blijkt uit niets dat verweerder de belangen van A zou hebben behartigd in plaats van die van klager.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 25 september 2023 in de zaak 23-477/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:     verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 11 juli 2023 met kenmerk ks/ss/2225522 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder heeft een geschil met het Waterschap Vechtstromen (hierna: het Waterschap) en aannemersbedrijf G (hierna: het aannemersbedrijf). Het geschil ziet op de door klager geleden schade aan zijn woning als gevolg van werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door het aannemersbedrijf, in opdracht van het Waterschap.  1.2    Klager werd in het geschil aanvankelijk bijgestaan door zijn rechtsbijstandsverzekeraar A (hierna: A).   1.3    Nadat klager zich niet kon vinden in een tweetal opgemaakte deskundigenrapportages heeft A bij e-mailbericht van 8 oktober 2019 aan klager voorgesteld om onderzoek te laten doen door een door klager aangewezen deskundige. 1.4    Klager heeft hierop deskundige V (hierna: V) aangewezen en V heeft een rapport uitgebracht.  1.5    Op grond van het door V opgemaakte rapport zou klager recht hebben op een hogere schadevergoeding dan dat eerder was vastgesteld. Omdat dit rapport niet tot een minnelijke schaderegeling leidde, heeft klager vervolgens om een second opinion verzocht.  1.6    Op 11 november 2020 heeft mr. U een second opinion uitgebracht. Hierin staat, voor zover relevant: “Concluderend meen ik dat een redelijke kans van slagen op gerechtelijke schadeverhaal op [aannemersbedrijf] op basis van de huidige feiten en dossierstukken hier wel aanwezig is en dat uit de voorhanden deskundigenrapportages voldoende aannemelijk blijkt dat causaal verband aanwezig tussen gestelde schade en de handelwijze van voornoemd aannemersbedrijf. Nader deskundigenonderzoek om bewijs van schade en causaal verband helemaal "rond" te krijgen zal wel nodig zijn. (…)” 1.7    Klager heeft zich op basis van de uitgebrachte second opinion tot verweerder gewend, waarna verweerder de bijstand van klager op zich heeft genomen.  1.8    In de opdrachtbevestiging van 15 december 2020 van verweerder aan klager staat, voor zover relevant: “Naar aanleiding van ons gesprek afgelopen donderdag, bevestig ik u de opdracht tot behandeling van de zaak. Wij hebben besproken dat ik u zou bijstaan in het verhaal van uw schade veroorzaakt door (hei)werkzaamheden nabij uw woning. (…) Gelet op wat er in het dossier aanwezig is en wat ook in de second opinion naar voren is gekomen (welke overwegingen ik in hoge mate onderschrijf) zal het vermoedelijk nodig zijn dat er nog een deskundige wordt benoemd die uitsluitsel geeft over de vraag welke schade kan worden toegerekend aan deze werkzaamheden en hoe groot deze schade is. Vooralsnog spreken de geraadpleegde deskundigen elkaar (deels) tegen. Ik heb u geadviseerd om een verzoek te doen om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten. Het voordeel daarvan is dat een dergelijk onderzoek spoediger kan plaatsvinden dan indien eerst tot dagvaarding wordt overgegaan. De uitkomsten van dit onderzoek zijn dan in beginsel bepalend voor de rechter in een latere procedure. Tevens ontstaat er nadat het rapport gereed is weer een mogelijkheid om alsnog tot elkaar te komen. Zoals wij hebben besproken zal ik evenwel eerst [het aannemersbedrijf] en [het Waterschap] nog gemotiveerd aanschrijven, in elk geval om de eventuele verjaring te stuiten maar ook om te trachten in onderling overleg tot de benoeming van een deskundige te komen en voorts om te trachten alsnog tot een minnelijke regeling te komen. U gaf daarbij tijdens ons gesprek aan waar de hoogte van een vergoeding ongeveer zou moeten liggen om weer verder te kunnen. Ik houd daar rekening mee. (…)” 1.9    Bij brief van 12 april 2021 hebben verweerder en het Waterschap deskundige E (hierna: E) gezamenlijk verzocht om een deskundigenrapport op te stellen. In deze brief staat, voor zover relevant: “In bovenstaande kwestie verzoeken partijen u een deskundigenonderzoek te verrichten naar de schade aan de woning en tuin aan [adres klager] (…).In de zaak zijn reeds eerdere onderzoeken uitgevoerd onder meer door  (…), waarvan verzocht wordt de rapportages en overige stukken daarvan bij uw onderzoek te betrekken. (…) ” Ook worden er onderzoeksvragen in het rapport genoemd. De stukken, waaronder de eerder opgemaakte rapporten, als ook diverse foto’s meegestuurd.  1.10    Bij brief van 4 oktober 2021 heeft verweerder namens klager enkele opmerkingen op het concept deskundigenrapport aan E gestuurd. Hierbij heeft verweerder ook enkele foto’s van de schade gevoegd.  1.11    In een e-mailbericht van 5 november 2021 van A aan verweerder staat, voor zover relevant: “Op 24 oktober 2021 ontvingen wij, net als u, het definitieve rapport van de deskundige. We willen EUR 11.458,53 betalen. Dat is conform het bindend advies van [E]. (…)” 1.12    In een e-mailbericht van 23 november 2021 van A aan verweerder met als onderwerp “afwikkeling claim [Waterschap] (…)” staat, voor zover relevant: “Hierbij kom ik terug op bovengenoemde kwestie. We zijn bereid 15% extra te betalen. U belde mij over mijn onderstaande email. U wilde weten of wij EUR 25.000,00 willen betalen. Zoals telefonisch aangegeven stem ik daar niet mee in. Ik beloofde u terug te komen op de door u genoemde prijscorrectie van 15%. Zoals vermeld door de deskundige. Als uw cliënt kan aantonen deze kosten daadwerkelijk te maken dan zijn we bereid het bedrag ad EUR 11.458,53 met 15% te verhogen. Dan kom ik uit op EUR 13.177,31. Maar alleen tegen finale kwijting. Jegens ons en het waterschap. Ik wacht uw reactie op dit voorstel af.” 1.13    Bij e-mailbericht van 24 november 2021 stuurt verweerder voornoemd e-mailbericht door aan klager en schrijft daarbij, voor zover relevant: “Zie hieronder het bericht dat ik ontving. De verzekeraar wil dus niet akkoord gaan met het door mij vastgestelde bedrag maar is nog wel bereid rekening te houden met (…) en aldus een bedrag van €13.177,31 aan schadevergoeding uitkeren (…). Ik weet dat u dit zal teleurstellen. Het vervelende blijft alleen dat een dagvaarding u niet verder gaat helpen. De deskundige is door beide partijen benoemd en door ons als onafhankelijke voorgedragen. Ook de rechter zal dat laten meewegen en niet snel tot benoeming van een andere deskundige overgaan. Hoe moeilijk dit ook zal zijn voor u mijn advies toch zijn zoals ik eerder liet doorschemeren om dit te aanvaarden. (…)” 1.14    Bij e-mailbericht van 1 december 2021 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant: “(..) Ik heb inderdaad contact gehad met de verzekeraar. Er is helaas geen bereidheid om het bedrag ad€ 13.177,31 nog te verhogen. Gelet op die situatie en mijn overwegingen in mijn mail hieronder blijft mijn advies om dit dan maar te accepteren tegen finale kwijting.” 1.15    In een e-mailbericht van 7 december 2021 schrijft klager aan verweerder, voor zover relevant: “(…) maar het is toch te gek dat u mailt dat wij €13.177,31 vergoeding zouden krijgen, maar dan onder voorwaarde van finale kwijting. (…) Zoals eerder voorgesteld gaan wij incl. Finale kwijtingakkoord met het eerder voorgestelde bedrag van €25.000,= (…). U zou onze zaak dienen, hoe kunt u dan nu mailen, ik zou daar maar mee akkoord gaan!(…)” 1.16    Bij e-mailbericht van 14 december 2021 schrijft verweerder aan klager (en zijn partner), voor zover relevant: “(…) Wij spraken elkaar twee weken geleden. U gaf toen aan het schadebedrag maar te willen accepteren. Al pratend kwamen wij erop om nog te proberen er € 15.000,-- van te maken. Dat heb ik zo met de verzekeraar besproken die dat helaas niet wil accepteren. (…) Nogmaals, ik begrijp uw teleurstelling, maar er zit helaas niet meer in. Vandaar dus het advies aan u om het bedrag ad € 13.177,-te accepteren. Voor de overwegingen verwijs ik graag naar mijn eerdere mails aan u. (…)” 1.17    Bij e-mailbericht van 27 januari 2023 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade als gevolg van het handelen van verweerder. Hierna hebben klager en verweerder nog verdere correspondentie gevoerd over de kwestie.  1.18    Op 28 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    geen dagvaarding uit te brengen, maar een nieuwe expert in te schakelen;  b)    zich bij de behandeling van de zaak te laten leiden door de opdracht van A. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. In dit geval gaat het om een klacht over de eigen advocaat. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.   Klachtonderdeel a) 4.2    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij geen dagvaarding heeft uitgebracht, terwijl klager hier wel duidelijk om had verzocht. Verweerder heeft hier echter geen gehoor aan gegeven en heeft een nieuwe deskundige ingeschakeld omdat dit zo in de polisvoorwaarden van A stond vermeld.  4.3    De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt en overweegt hiertoe als volgt. Uit de opdrachtbevestiging van 15 december 2020 blijkt dat verweerder klager heeft laten weten dat het, gelet op het dossier en de second opinion, vermoedelijk nodig was om nog deskundige te benoemen. Verweerder heeft klager daarom geadviseerd om een voorlopig deskundigenonderzoek uit te laten voeren. Daarbij heeft verweerder, blijkens de inhoud van de opdrachtbevestiging, ook aan klager te kennen gegeven wat het voordeel van een dergelijk onderzoek was boven het uitbrengen van een dagvaarding. Verweerder heeft bij e-mailbericht van 24 november 2021 (nadat het rapport was uitgekomen) nogmaals aan klager uitgelegd waarom “een dagvaarding hem niet verder zou helpen”. De voorzitter stelt vast dat klager geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op enig moment bezwaar zou hebben gemaakt tegen het advies van verweerder om een deskundige te benoemen. Daarbij was de door verweerder geadviseerde strategie ook in het licht van de eerder afgegeven second opinion een logische en begrijpelijke handelswijze.  4.4    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk niets kan worden verweten. Verweerder heeft zijn advies aan klager van een goede en deugdelijke onderbouwing voorzien en hij heeft daarbij ook (meermaals) duidelijk aan klager te kennen gegeven waarom het uitbrengen van een dagvaarding in deze niet zinvol zou zijn. Verweerder heeft de wens van klager op dit punt dan ook wel degelijk gehoord, maar hij heeft hier met redenen van afgezien en dit ook zo aan klager laten weten. De voorzitter komt daarom tot de slotsom dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)  4.5    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij zich in zijn bijstand van klager heeft laten leiden door de opdracht van A.  Zonder overleg met klager heeft verweerder ermee ingestemd om in opdracht van A de eerder opgestelde deskundigenrapporten in het rapport van E te verwerken. Klager heeft kritiek geuit op de inhoud van het rapport, maar verweerder heeft daar niets mee gedaan. Zo zijn de foto’s van de schade, die verweerder tot zijn beschikking had, niet terug te zien in het rapport van E, aldus klager. Klager heeft de indruk dat verweerder de belangen van A heeft behartigd in plaats van die van klager.  4.6    Ook dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de voorzitter niet. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat alle eerder opgemaakte rapporten, dus ook het door klager aangevraagde rapport van V, in het rapport van E zijn meegenomen. Dit is ook zo met klager besproken en dit blijkt ook uit de aanvraag van 12 april 2021. Uit niets blijkt dat  klager ten tijde van het opstellen van het rapport hiertegen bezwaar zou hebben gemaakt. Daarbij heeft verweerder namens klager op 4 oktober 2021 nog enkele aanvullende opmerkingen op het conceptrapport gestuurd, waarbij hij ook weer foto’s van de schade heeft bijgevoegd. Dit alles wordt dan ook verondersteld te zijn meegenomen in het definitieve rapport van E. Dat verweerder klager hierna heeft geadviseerd om akkoord te gaan met een schadebedrag van €13.177,31 is daarbij begrijpelijk, nu dit schadebedrag is gebaseerd op het rapport van E met daarbovenop de (door verweerder verzochte) prijscorrectie van 15%. Desalniettemin heeft verweerder zich, op verzoek van klager, ook daarna nog ingespannen om dit bedrag alsnog verhoogd te krijgen. Dat de wederpartij hier niet in wenste mee te gaan, valt verweerder niet te verwijten. Uit niets blijkt verder dat verweerder de belangen van A zou hebben behartigd in plaats van die van klager en klager heeft dit onderdeel ook niet nader onderbouwd met stukken.  4.7    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023. 

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 25 september 2023