Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:243

Zaaknummer

22-877/AL/MN

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de raad heeft verweerster gedragsregel 18 geschonden en tevens in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit. Verweerster heeft verzaakt om voorafgaand aan het aannemen van de opdracht zelf te onderzoeken of klaagster voor gesubsidieerde rechtshulp in aanmerking kwam maar is daarbij afgegaan op de achteraf foute informatie van klaagster. Dat klaagster uitdrukkelijk afstand van haar recht op gesubsidieerde rechtshulp heeft gedaan is de raad uit de stukken niet gebleken. Ook is verweerster in haar zorgplicht tekortgeschoten door niet voldoende bij klaagster door te vragen en dat schriftelijk te bevestigen wat klaagster precies wilde met de omgangsregeling. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2023 in de zaak 22-877/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over   verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 25 april 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 7 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1903204/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juni 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van verweerster van 17 mei 2023.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster heeft voor rechtsbijstand in haar echtscheidingsprocedure contact gezocht met het kantoor van verweerster. Op 13 oktober 2021 heeft verweerster aan klaagster geschreven:

Van mijn secretaresse begreep ik dat u inmiddels zelf heeft onderzocht dat u net niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat u een afspraak wenst in te plannen. (…) Ik zou, indien u dat wenst, morgen 14 oktober, een afspraak kunnen maken (…)

2.2 Daarop heeft klaagster op 14 oktober 2021 aan verweerster laten weten:

Bedankt voor uw snelle reactie. Ik heb even snel op internet gekeken en volgens mij verdiende ik in 2019 net € 1000,00 teveel. Misschien kunnen we de aanvraag wel indienen maar hou ik er wel alvast rekening mee dat ik geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand heb. (…)

2.3 Op 20 oktober 2021 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden. In haar e-mail van 26 oktober 2021 heeft verweerster de gemaakte financiële afspraken als volgt aan klaagster bevestigd:

Met u is besproken dat u niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand komt. Ik zal u dan ook mijn werkzaamheden in rekening brengen tegen een uurtarief van € 199,65 (€ 165,00 vermeerderd met 21% BTW).

2.4 Op 16 november 2021 heeft verweerster namens klaagster een verzoek voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Den Haag. 2.5 Op 9 december 2021 heeft advocaat mr. E namens de ex-man van klaagster per e-mail aan verweerster laten weten dat zijn cliënt voorstelt om in onderling overleg overeenstemming te bereiken. Over de invulling van een zorgregeling heeft mr. E onder meer geschreven:

Cliënt heeft op korte termijn zicht op een huurwoning. Cliënt begrijpt dat de kinderen niet bij hem kunnen overnachten totdat hij beschikt over een geschikte woning waar de kinderen kunnen overnachten. Cliënt zal zich gelet hierop in de voorzieningenprocedure niet verzetten tegen de toevertrouwing van de kinderen aan uw cliënte. Voor het ouderschapsplan stelt cliënt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor:

Zolang cliënt niet beschikt over een eigen woning verblijven de kinderen wekelijks op dinsdag en donderdag van (…) bij hun vader.

Zodra cliënt beschikt over een woning waar de kinderen kunnen overnachten, verblijven de kinderen de ene helft bij hun vader en de andere week bij hun moeder. (…)

Cliënt zou eventueel ook kunnen instemmen met een regeling waarbij de week wordt verdeeld mits de kinderen tenminste drie dagen per week bij hem verblijven.

2.6 In haar e-mail van 12 december 2021 heeft klaagster gereageerd op de e-mail van mr. E. Daarin heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij niet kan instemmen met de door haar ex-man voorgestelde uitbreiding van de bestaande zorgregeling (belcontact; donderdagavond; eenmaal per twee weken dag; geen overnachtingen). 2.7 Verweerster heeft de rechtbank Den Haag in haar brief van 21 december 2021 in het kader van het verzoek voorlopige voorzieningen bericht dat partijen kort voor de op 22 december 2021 geplande zitting overeenstemming hebben bereikt. Daarin heeft verweerster ten aanzien van de zorgregeling vermeld op welke dagen de man omgang met zijn kinderen heeft (zonder overnachtingen). Ook heeft zij aan de rechtbank  geschreven:

Tot slot bericht ik u dat zodra de man beschikt over eigen woonruimte partijen de omgang zullen uitbreiden waarbij de intentie van partijen is dat de kinderen ongeveer 3 dagen per week bij de man verblijven.

2.8 In zijn e-mail van 27 december 2021 heeft mr. E aan verweerster het volgende geschreven:

Cliënt had vandaag een bezichtiging van een huurwoning. Cliënt kwam in aanmerking voor de woning en heeft de woning geaccepteerd. Cliënt heeft vervolgens een afwijzing ontvangen van de woningbouw op de grond dat er nog geen regeling is vastgesteld waaruit volgt dat de kinderen voor de duur van drie dagen per week verblijven.

In de voorzieningenprocedure hebben wij de rechtbank gevraagd om in de beschikking op te nemen dat zodra cliënt beschikt over een woning partijen een regeling met overnachting gaan overeenkomen inhoudende dat de kinderen drie dagen per week bij hun vader verblijven. Omdat de woningbouw hiermee geen genoegen neemt, verzoek ik u om mij te berichten of uw cliënte bereid is om reeds een ouderschapsplan te ondertekenen waarin voornoemde is opgenomen.

Client heeft binnenkort weer een bezichtiging en heeft al van de woningbouw vernomen dat hij de woning niet zal krijgen zonder een ouderschapsplan.   Kunt u mij spoedig berichten?

Ik zal u vervolgens een ouderschapsplan in concept toezenden. We kunnen ten aanzien van de kinderalimentatie een artikel opnemen dat partijen daarover nog met elkaar in overleg zijn.   Verweerster heeft deze e-mail aan klaagster doorgestuurd met verzoek om reactie. Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail aan verweerster laten weten dat zij niet bereid is om in het ouderschapsplan op te nemen dat de kinderen de voorgestelde dagen bij hun vader blijven omdat zij daaraan dan vastzit.  2.9 Op 3 januari 2022 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij van de gemeente heeft begrepen dat het eerdere verzoek om toezending van de huwelijksakte niet is gevonden en daarom niet is verwerkt. 2.10 In de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2022 heeft de rechtbank Den Haag de door partijen bereikte overeenstemming vastgelegd. Ten aanzien van de zorgregeling is daarin opgenomen dat partijen, vanaf het moment dat hun vader beschikt over een woning waar de kinderen kunnen overnachten, de lopende zorgregeling zullen uitbreiden zodat de kinderen dan ongeveer de helft van de tijd bij hun vader zullen zijn. 2.11 Op 1 maart 2022 heeft mr. E namens zijn cliënt bij de rechtbank een verweerschrift in de echtscheidingsprocedure ingediend. Eén van de producties daarbij was de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2022. 2.12 Klaagster heeft op 12 maart 2022 per e-mail een interne klacht ingediend over de dienstverlening van verweerster en heeft per direct de samenwerking met verweerster gestopt. Op 25 maart 2022 heeft verweerster daarop gereageerd. 2.13 Bij beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van 30 mei 2022 heeft de rechtbank de beschikking van 5 januari 2022 ten aanzien van onder meer de zorgregeling gewijzigd naar een door partijen voorgestelde andere voorlopige zorgregeling met overnachting. Klaagster werd hierin bijgestaan door haar opvolgend advocaat.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) ten onrechte geen gesubsidieerde rechtshulp voor klaagster aan te vragen;Toelichting: Klaagster had opgezocht wat de inkomensnorm voor gesubsidieerde rechtshulp was. Per ongeluk heeft zij gekeken naar de inkomensnorm voor een alleenstaande, waarvoor als inkomensnorm in peiljaar 2019 € 28.600,- gold. Daarom dacht zij met haar inkomen van € 31.380,- in dat jaar niet voor gesubsidieerde rechtshulp in aanmerking te komen. Klaagster had moeten kijken naar de norm voor een eenoudergezin van € 40.400,- wat had betekend dat zij dus wel in 2021 voor gesubsidieerde rechtshulp in aanmerking kwam. Ondanks het verzoek van klaagster in haar e-mail van 14 oktober 2021 om voor de zekerheid gesubsidieerde rechtshulp aan te vragen, heeft verweerster dat ten onrechte niet gedaan; b) klaagster een intentieverklaring te laten ondertekenen die ertoe heeft geleid dat de rechtbank op 5 januari 2022 een voor klaagster ongewenste voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld;Toelichting: Klaagster wilde niet meewerken aan een verklaring voor haar ex-man waarin zou staan dat de kinderen drie dagen per week bij hem zouden blijven met overnachting, ook al was die verklaring uitsluitend bedoeld voor het verkrijgen van een huurwoning door haar ex-man. Zij wilde de bestaande omgangsregeling helemaal niet uitbreiden. Op advies van verweerster heeft zij alsnog met het verzoek van haar ex-man ingestemd. Verweerster had haar namelijk verteld dat rechters niets doen met een dergelijke intentieverklaring, dat haar ex-man dan een eigen woning zou krijgen zodat hij zich dan kon uitschrijven van haar adres, wat voor klaagster financieel gunstig was. Wat verweerster vervolgens op 21 december 2021 in haar brief aan de rechtbank heeft laten weten was kennelijk niet zo duidelijk. Dat blijkt volgens klaagster uit de beschikking van 5 januari 2022. De rechtbank heeft daarin namelijk vastgesteld dat partijen waren overeengekomen dat de kinderen drie dagen per week bij hun vader zouden verblijven. Dat was echter nooit haar bedoeling. Door de ongewenste uitspraak van 5 januari 2022 heeft klaagster noodgedwongen een nieuwe procedure tot wijziging van de omgangsregeling moeten starten, met alle bijbehorende kosten. De door klaagster op advies van verweerster ondertekende intentieverklaring heeft toen nogmaals nadelig voor klaagster uitgepakt. Ook in de beschikking tot wijziging is zij gehouden aan haar intentieverklaring en is de kinderalimentatie verlaagd; c) de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2022 niet aan klaagster door te sturen;Toelichting: Volgens klaagster heeft zij pas kennis genomen van die beschikking op 1 maart 2022 doordat die als bijlage bij het verweerschrift van de wederpartij was overgelegd; d) afspraken stelselmatig niet na te komen. 3.2 Klaagster heeft verder vergoeding door verweerster van de door haar geleden schade gevorderd van ruim € 9.000,-.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Klaagster gaf aanvankelijk telefonisch en per e-mail van 14 oktober 2021 aan dat zij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Op 20 oktober 2021 is klaagster voor een intakegesprek geweest. Tijdens dat gesprek is de mogelijkheid om gefinancierde rechtshulp voor klaagster aan te vragen wel besproken, maar klaagster heeft toen uitdrukkelijk afstand gedaan van haar aanspraak daarop. Klaagster dacht dat zij tegen betaling beter zou worden bijgestaan en had geregeld dat haar zwager een deel van de kosten voor zijn rekening zou nemen. Deze met klaagster gemaakte afspraak, dat zij afstand deed van haar recht had op gesubsidieerde rechtshulp, heeft verweerster op 26 oktober 2021 aan klaagster bevestigd. Aldus heeft zij gedaan wat van haar verwacht mocht worden.Klachtonderdeel b) 4.3 Met betrekking tot de voorlopige voorzieningen heeft verweerster uitvoerig en meermaals telefonisch overleg met klaagster gehad en de invulling van een mogelijke omgang van de vader met de kinderen besproken. De vader had de woning verlaten en beschikte nog niet over eigen woonruimte en had toen gemiddeld 2,5 dag per week omgang met de kinderen, zonder overnachting. Met de advocaat van de vader is uitbreiding van die zorgregeling naar drie dagen per week besproken omdat de vader dan voor woonruimte met meer slaapkamers in aanmerking zou komen. Dat de kinderen een eigen slaapkamer zouden krijgen was voor klaagster een belangrijk punt. Voordat verweerster de brief van 21 december 2021 aan de rechtbank heeft gestuurd, heeft zij het concept telefonisch met klaagster besproken. Klaagster heeft daarmee toen ingestemd. Klaagster heeft daarvan een afschrift ontvangen en daarna daar niet over geklaagd.Klachtonderdeel c) 4.4 Op 7 januari 2022 heeft verweerster de grosse van de uitspraak van de voorlopige voorzieningen van 5 januari 2022 aan klaagster per post gestuurd. Klaagster was ook al op de hoogte van de inhoud omdat daarin de overeenstemming tussen partijen was vastgelegd. Klaagster heeft ook niet gevraagd naar de uitspraak, terwijl zij wist dat die binnen twee weken zou worden verstuurd.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerster betwist dat zij afspraken stelselmatig niet is nakomen. Medio november 2021 is klaagster vanwege ziekte van verweerster te woord gestaan door een collega. Daarna heeft verweerster klaagster meteen weer gebeld en haar afwezigheid toegelicht. Wat betreft de huwelijksakte stelt verweerster dat zij die op 23 december 2021, zoals met klaagster afgesproken, heeft aangevraagd bij de gemeente. Die aanvraag is op 27 december 2021 bij de gemeente geregistreerd, waarna de gemeente de akte op 4 januari 2022 aan haar kantoor heeft gestuurd.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerster de belangen van klaagster in haar procedure tegen haar ex-man met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet (Aw). 5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Aw volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Aw. (Financiële) integriteit zoals genoemd in artikel 10a lid 1 sub d Aw komt er samengevat op neer dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden, waaronder het betrachten van de nodige zorg bij het bepalen of zijn cliënt in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp. 5.4 De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.5 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. 5.6 In het eerste lid van gedragsregel 18 is verder bepaald dat een advocaat, tenzij die goede gronden heeft om aan te nemen dat de cliënt niet in aanmerking kan komen voor gesubsidieerde rechtshulp, verplicht is om vóór de aanvaarding van de opdracht, en zo nodig ook tussentijds, te overleggen of die gesubsidieerde rechtshulp zal worden aangevraagd. 5.7 In het derde lid van gedragsregel 18 is beschreven dat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtshulp en toch de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, dat de advocaat dat schriftelijk moet vastleggen. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. 5.8 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.9 Naar het oordeel heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar in de zin van artikel 46 Aw gehandeld door schending van gedragsregel 18 en tevens door in strijd te handelen met de kernwaarde (financiële) integriteit. Verweerster heeft verzaakt om voorafgaand aan  het aannemen van de opdracht zelf te onderzoeken of klaagster voor gesubsidieerde rechtshulp in aanmerking kwam. Verweerster is naar eigen zeggen daarbij afgegaan op hetgeen klaagster haar telefonisch en in haar e-mail van 13 oktober 2021 had verteld, namelijk dat zij teveel verdiende om voor rechtshulp in aanmerking te komen. Verweerster had echter naar het oordeel van de raad niet alleen mogen afgaan op de door klaagster verstrekte informatie zonder eigen onderzoek te doen. De raad kan aan de hand van de stukken niet controleren of klaagster voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking zou zijn gekomen, wel staat als onweersproken vast dat klaagster in haar eigen berekening is uitgegaan van een verkeerd uitgangspunt. Juist omdat klaagster in haar e mail van 13 oktober 2021 twijfelde over haar mogelijke recht op gesubsidieerde rechtshulp, had dat nog een extra aanleiding voor verweerster moeten zijn om voor de zekerheid een aanvraag voor gesubsidieerde rechtshulp in te dienen. Dat heeft verweerster niet gedaan. 5.10 Verweerster heeft nog gesteld dat klaagster tijdens hun bespreking op 20 oktober 2021 uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar mogelijke recht op gefinancierde rechtshulp en dat zij dit in haar e-mail van 26 oktober 2021 aan klaagster heeft bevestigd. De raad volgt verweerster hier niet in. Klaagster heeft betwist dat zij door verweerster op enig moment is gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp en heeft ook betwist dat zij van dat mogelijke recht daarop afstand heeft gedaan of op de gevolgen van het doen van afstand is gewezen. Naar het oordeel van de raad kan uit de e-mail van 26 oktober 2021 van verweerster aan klaagster niet worden afgeleid dat verweerster heeft voldaan aan de van haar te verwachten zorgvuldigheidsnorm, zoals omschreven in 5.3, 5.6 en 5.7. Dat leidt daartoe dat verweerster naar het oordeel van de raad is tekortgeschoten in haar financiële zorg- en inlichtingenplicht en dat zij daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld richting klaagster. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook gegrond verklaren.  Klachtonderdeel b)

5.11 Of verweerster voldoende bij klaagster heeft doorgevraagd over wat zij precies wilde met de omgangsregeling met haar ex-man kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door klaagster, op grond van de stukken niet vaststellen. Verweerster heeft dat voor klaagster belangrijke punt en de daarover gemaakte afspraken immers niet schriftelijk vastgelegd zoals voorgeschreven is in gedragsregel 16. Dat heeft tot een misverstand bij klaagster geleid zoals door haar omschreven in dit verwijt. Verweerster is naar het oordeel van de raad dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klaagster. De raad zal ook klachtonderdeel b) gegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.12 Klaagster heeft gesteld dat zij de beschikking van 5 januari 2022 niet van verweerster heeft ontvangen en dat zij daar pas later bij toeval kennis van heeft genomen doordat het een productie achter een processtuk van haar ex-man was. Verweerster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij de grosse van de beschikking per post aan klaagster heeft gestuurd. Nu verweerster niets heeft overgelegd waaruit die postverzending zou kunnen blijken, ook geen afschrift van een begeleidende brief aan klaagster, kan de raad niet vaststellen dat verweerster die beschikking aan klaagster heeft verstuurd. Dat had wel van verweerster verwacht mogen worden. Dat klaagster zelf geen navraag naar de beschikking heeft gedaan of al bekend was met de inhoud ervan, zoals verweerster heeft aangevoerd, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbare van het handelen van verweerster niet af. Dat betekent dat de raad ook klachtonderdeel c) gegrond zal verklaren. 

Klachtonderdeel d)

5.13 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster dit verwijt, na gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, onvoldoende duidelijk gemaakt en onvoldoende onderbouwd met relevante stukken. 5.14 Op grond van het voorgaande kan de raad de juistheid van de door klaagster gemaakte verwijten niet vaststellen. Nu aan verweerster dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, wordt klachtonderdeel d) ongegrond verklaard.

Verzoek tot schadevergoeding

5.15 De beoordeling van toewijzing van de door klaagster verzochte schadevergoeding is voorbehouden aan de civiele rechter, niet aan de tuchtrechter. De raad ziet ook overigens geen aanleiding om de in artikel 48b Aw bedoelde schadevergoeding als bijzondere voorwaarde op te leggen.  6 MAATREGEL Omdat de klacht in drie klachtonderdelen gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerster een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerster heeft door haar handelen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw door schending van de hiervoor genoemde gedragsregels. Daarnaast heeft verweerster de kernwaarde financiële integriteit geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Verweerster heeft niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd gekregen. Al met al acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond; - verklaart klachtonderdeel d) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.W. Siebenga en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.

griffier                                                                                                                                    voorzitter   Verzonden d.d. 25 september 2023