Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:172

Zaaknummer

23-368/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. De voorzitter ziet in de door klagers genoemde omstandigheden geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Anders dan klagers hebben aangevoerd hangt de vraag of een klacht tijdig is ingediend niet af van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat klagers hebben geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 18 september 2023 in de zaak 23-368/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:     verweerder

De plaatsvervangend voorzitter (hierna ook: de voorzitter) van de raad van discipline (hierna: de raad) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 31 mei 2023 met kenmerk 2230074/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 2. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de op 22 juni 2023 nagezonden stukken van verweerder, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 29 november 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder (bekend bij de raad onder zaaknummer 18-088/A/A). In deze klacht verweten klagers verweerder dat hij tijdens de zitting bij het hof Amsterdam van 16 oktober 2014 volkomen misplaatste opmerkingen had gemaakt die niet op waarheid berustten en aldus feitelijke gegevens aan het hof Amsterdam had verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist waren.  1.2    Bij voorzittersbeslissing van 16 maart 2018 heeft de voorzitter van de raad de klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Klagers hebben verzet ingediend tegen deze beslissing. Dit verzet is bij beslissing van 3 augustus 2018 door de raad ongegrond verklaard  . 1.3    In de voorzittersbeslissing van 16 maart 2018 is onder meer uitgegaan van de hierna onder 1.4 tot en met 1.9 vermelde feiten.  1.4    Klager heeft in oktober 2013 een klacht over notaris D (hierna: de notaris) ingediend bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de notariskamer). Verweerder heeft de notaris in deze klachtprocedure bijgestaan. Klaagster is de echtgenote van klager. 1.5    De klacht van klager had onder meer betrekking op een executieveiling van een aantal onroerende zaken van een vennootschap (hierna: de vennootschap) waarvan klager bestuurder is.  1.6    B c.s. (hierna: B), met wie klager een zakelijk geschil heeft gehad, had executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken van de vennootschap. All Technology Investment Groep N.V. (hierna: ATI) waarvan de notaris enig bestuurder is, heeft als eerste hypotheekhouder de executie van B overgenomen.  1.7    De klacht is ter zitting van 18 juni 2014 bij de notariskamer behandeld en bij beslissing van 9 juli 2014 heeft de notariskamer in de klachtzaak beslist.  1.8    Klager is van deze beslissing in hoger beroep gegaan bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof Amsterdam). Op 16 oktober 2014 heeft een zitting bij het hof Amsterdam plaatsgevonden. In het proces-verbaal van deze zitting staat, voor zover relevant: “(…) In dupliek merkt [verweerder] op dat klager goed praat maar slecht luistert. Anders dan klager stelt, was de notaris helemaal niet van alle ins en outs op de hoogte. Klager heeft dit voor de notaris verborgen gehouden. Wat klager heeft gedaan, was paulianeus. De hele constructie was opgezet om [B] de pas af te snijden. Klager heeft de hypotheekhouder ATI voor een niet-bestaande vordering de executie laten overnemen om [B] buiten spel te zetten. Dit terwijl [B] een geldige en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak had. [Verweerder] stelt dat het hier de bedrieger is die bedrogen wordt en dan is het ineens de notaris die het gedaan heeft. Het moet toch niet gekker worden in het tuchtrecht. (…)” 1.9    Op 1 december 2020  heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof ’s-Hertogenbosch) in een geschil tussen (onder meer) klagers en ATI een arrest gewezen. In dit arrest heeft het hof ’s-Hertogenbosch (kort gezegd) geoordeeld dat ATI bij de openbare verkoop van registergoederen jegens (onder meer) klagers onrechtmatig heeft gehandeld.  Het cassatieberoep tegen dit arrest is door de Hoge Raad bij arrest van 15 juli 2022 verworpen.  1.10    Op 27 maart 2023 hebben klagers bij de deken wederom een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij op zitting van 18 juni 2014 bij de notariskamer, als ook op de zitting van 16 oktober 2014 bij het hof Amsterdam, misplaatste opmerkingen heeft gemaakt die niet op waarheid berustten.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De ratio van deze bepaling is dat het niet rechtvaardig is een klager zijn klachtrecht te ontzeggen als hij eerst later op de hoogte raakt van de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.  4.2    De klacht heeft betrekking op uitlatingen die verweerder heeft gedaan ter zitting van de notariskamer van 28 juni 2014 en op de zitting van het hof Amsterdam van 16 oktober 2014. Door hierover pas op 27 maart 2023 een klacht in te dienen, hebben klagers de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn ruimschoots overschreden.  4.3    Klagers doen een beroep op de in lid 2 genoemde uitzonderingsbepaling. Klagers stellen dat zij pas met de gevolgen van het handelen van verweerder bekend zijn geworden met het arrest van 1 december 2020 van het hof ’s-Hertogenbosch en het daarop volgende arrest van de Hoge Raad van 15 juli 2022Met deze arresten is volgens klagers komen vast te staan dat de aantijgingen en opmerkingen van verweerder op de zittingen van 18 juni 2014 en op 16 oktober 2014 onterecht en volkomen misplaatst waren en niet op waarheid berustten.  4.4    De voorzitter ziet in deze omstandigheden geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Anders dan klagers hebben aangevoerd hangt de vraag of een klacht tijdig is ingediend niet af van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat klagers hebben geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is (vgl. Hof van Discipline 15 december 2017, zaaknummer 170189). Dit betekent dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren. 4.6    Of ook het ne bis in idem-beginsel eraan in de weg staat dat de klacht van klagers (kennelijk) niet-ontvankelijk is, behoeft geen beoordeling meer. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 18 september 2023