Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:175

Zaaknummer

23-389/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft in 2010 geweigerd om klager bij te staan. Klager heeft hierover op 5 december 2022 een klacht bij de deken ingediend, zodat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde termijn. Dat verweerder, naar aanleiding van klagers e-mail d.d. 18 november 2022 en onder verwijzing naar de brief van 13 oktober 2010, bij e-mail d.d. 22 november 2022 wederom aan klager heeft medegedeeld dat hij hem niet zou bijstaan, maakt dit niet anders.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  18 september 2023 in de zaak 23-389/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 juni 2023 met kenmerk 2170348/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en I en II.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 31 augustus 2010 heeft de toenmalige deken verweerder op grond van artikel 13 Advocatenwet aangewezen om onderzoek te doen naar een vordering van klager op twee vennootschappen (hierna: “de wederpartij”).  1.2    Bij brief d.d. 14 september 2010 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd en een eerste inschatting van de zaak gegeven. Op 15 september 2010 is de aan klager verleende toevoeging gemuteerd en op naam van verweerder gesteld. Bij brief van 13 oktober 2010 heeft verweerder aan klager een negatief procesadvies verstrekt en hem bericht dat hij niet bereid was voor klager een procedure te entameren. Dit heeft verweerder herhaald bij brief van 25 november 2010.  Bij brief d.d. 14 december 2010 heeft verweerder klager bericht dat hij zou overgegaan tot sluiting en archivering van het dossier. Na daartoe strekkend verzoek van klager heeft verweerder het dossier bij brief van 27 december 2010 overgedragen aan mr. K, de opvolgend advocaat van klager.  1.3    Op 2 december 2010 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend, omdat klager van mening was dat verweerder na het op naam stellen van de toevoeging geen duidelijkheid had verschaft over de incasso van de betreffende vordering. De deken heeft klager op 15 december 2010 bericht dat hij verwachtte dat deze klacht ongegrond zou worden verklaard omdat verweerder naar het oordeel van de deken met de brieven van 14 september 2010 en 13 oktober 2010 hierover wel duidelijkheid had verschaft.  1.4    Bij e-mail d.d. 15 december 2014 heeft klager verweerder wederom verzocht om over te gaan tot het aanhangig maken van een incassoprocedure. Bij e-mail d.d. 5 januari 2015 heeft verweerder aan klager bericht dat hij nog steeds niet bereid was om namens klager een procedure aanhangig te maken. Bij e-mail d.d. 19 januari 2016 heeft klager verweerder opnieuw verzocht om over te gaan tot het aanhangig maken van een incassoprocedure. Ook op dit verzoek heeft verweerder afwijzend gereageerd. 1.5    Bij e-mail van 18 november 2022 heeft klager verweerder wederom verzocht om namens hem een gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Bij e-mail d.d. 22 november 2022 heeft verweerder, onder verwijzing naar het negatieve procesadvies d.d. 13 oktober 2010 en het om die reden sluiten van het dossier eind 2010, aan klager medegedeeld dat hij geen aanleiding zag om zijn beslissing uit 2010 te herzien.  1.6    Op 5 december 2022 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: Verweerder heeft in strijd met artikel 24 van de Wet op de Rechtsbijstand rechtsbijstand aan klager geweigerd.

3    VERWEER 3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht heeft betrekking op de weigering van verweerder om namens klager een gerechtelijke procedure aanhangig te maken.  4.2    De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 4.3    De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in 2010. Immers, verweerder heeft klager bij brief van 13 oktober 2010 een negatief procesadvies verstrekt. Verweerder heeft klager eveneens op 13 oktober 2010 bericht dat hij niet bereid was om namens klager een gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Klager heeft aldus in 2010 kennis genomen van het nalaten of handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. 4.4    Klager heeft zich op 5 december 2022 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde termijn. Dat verweerder, naar aanleiding van klagers e-mail d.d. 18 november 2022 en onder verwijzing naar de brief van 13 oktober 2010, bij e-mail d.d. 22 november 2022 wederom aan klager heeft medegedeeld dat hij hem niet zou bijstaan, maakt dit niet anders. Verweerders e-mail d.d. 22 november 2022 vormt niet meer dan een herhaling van hetgeen reeds in 2010 aan klager was bericht. Feiten of omstandigheden op grond waarvan klager niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, zijn de voorzitter voorts niet gebleken.  4.5        De voorzitter zal de klacht gelet op het voorgaande op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  De klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 18 september 2023