Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:236
Zaaknummer
22-941/AL/MN/D
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Voortzetting artikel 47a Advocatenwet. De deken is daarbij als klager aangemerkt. Verweerder trad op voor een van de aandeelhouders van een besloten vennootschap. Die besloten vennootschap had een vordering op een derde. Bij rechterlijk vonnis is de derde veroordeeld een bepaald bedrag aan de besloten vennootschap te betalen. Die gelden zijn op een derdengelden rekening van een notaris gestort. Verweerder heeft de notaris vervolgens verzocht die gelden naar zijn derdengeldenrekening over te maken. Vervolgens zijn die gelden, na aftrek van de declaratie van verweerder, doorgeboekt naar de client van verweerder. De klacht gaat erover dat gelden op de derdengeldenrekening niet onmiddellijk zijn overgemaakt naar de rechthebbende: de besloten vennootschap. De raad overweegt dat de klacht ziet op de kernwaarde (financiële) integriteit, volgend uit de artikel 10a lid 1 sub d in samenhang met artikel 46 van de Advocatenwet. Financiële integriteit komt er samengevat op neer dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Artikel 6.19 lid 1 Verordening op de advocatuur is daarvan een nadere invulling en daaruit volgt dat de advocaat er zorg voor draagt dat derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende. De raad overweegt dat er geen basis voor verweerder was op grond waarvan hij de opdracht tot overboeking van de gelden naar zijn derdengeldenrekening kon verstrekken om deze vervolgens door te boeken naar zijn client. Integendeel, de besloten vennootschap – rechthebbende op grond van het rechterlijk vonnis – had verweerder expliciet per e-mail bericht laten weten dat dat niet was toegestaan. Mede gelet op het feit dat verweerder inmiddels is uitgeschreven van het tableau legt de raad de maatregel van berisping op.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 18 september 2023 in de zaak 22-941/AL/MN/D naar aanleiding van de klacht van:
klaagster mr. F.A. ten Berge, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 maart 2020 is door [BCF] B.V. (hierna: [B]), gevestigd te [plaats], bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. De klacht is onderverdeeld in klachtonderdelen a) tot en met h). 1.2 Op 15 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1104704 HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 Op 27 juli 2022 heeft een vertegenwoordiger van [B] de raad bericht dat de klacht wordt ingetrokken, omdat een minnelijke regeling is getroffen. 1.4 Op 26 augustus 2022 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. 1.5 Op 8 september 2022 heeft de deken de raad bericht de behandeling van de klacht voort te willen zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend. Daarbij vindt de deken de aard van de gestelde normschending en de mate waarin deze raakt aan onder andere de kernwaarde (financiële) integriteit bepalend. 1.6 Op 8 september 2022 heeft de raad een reactie van verweerder ontvangen. 1.7 Bij tussenbeslissing van 28 november 2022 (zaaknummer 21-998/AL/MN) heeft de raad beslist dat de behandeling van klachtonderdeel g) zal worden voortgezet (op grond van artikel 47a lid 2 onder a Advocatenwet) om redenen van algemeen belang en is (op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet) bepaald dat de deken als klager zal worden aangemerkt. 1.8 De klacht (klachtonderdeel g) is behandeld (voortgezet) op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Daarbij waren namens klaagster mr. [Van den H] en mr. [H] aanwezig. Verweerder was niet aanwezig. Na aanvang van de zitting is van de zijde van verweerder nog een emailbericht ingekomen, maar deze is door de raad niet meer gelezen en wordt ook niet betrokken in de beoordeling. [B] heeft als oorspronkelijk klager in deze zaak nog twee klachten ingediend, tegen mr. [Van N] en mr. [D]. De klachten hangen nauw met elkaar samen en zien op dezelfde transactie. Die andere twee klachten zijn eveneens ingetrokken, maar ook die zijn voortgezet om redenen van algemeen belang. De drie zaken zijn om doelmatigheidsredenen en vanwege de onderlinge samenhang gelijktijdig op de zitting van 26 juni 2023 behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.9 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 [B] heeft drie aandeelhouders, die ieder een/derde van de aandelen houden. Een van die aandeelhouders is [T] B.V., waarvan de enig aandeelhouder/bestuur [M.T.] is (hierna: T). [B] had een vordering/vorderingen op een derde; S. [T] heeft [B] verzocht mee te werken aan een cessie van de vorderingen van [B] op S. Verweerder heeft in opdracht van [T] een concept van de akte van cessie opgesteld. [B] is niet akkoord gegaan met de cessie. In mei 2019 heeft verweerder in opdracht van [T] namens [B] conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken van S. Het bestuur van [B] heeft verweerder laten weten dat [T] geen bestuurder van [B] is en daarom ook niet bevoegd is namens [B] opdrachten te geven en dat verweerder daarom ook niet gerechtigd is als advocaat van [B] op te treden. Verweerder heeft [B] laten weten dat zijn cliënt ([T]) zich bevoegd acht als partner en aandeelhouder om procesmaatregelen in gang te zetten en diezelfde dag heeft verweerder een dagvaarding uitgebracht namens [B]. Het bestuur van [B] heeft verweerder daarop nogmaals laten weten dat hij daartoe niet bevoegd is. Op 24 september 2019 is tussen [B] en [T] een minnelijke regeling getroffen over de kwestie, waaronder de te voeren procedure tegen S. Op 8 januari 2020 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen in de zaak tussen [B] en S, waarbij S is veroordeeld om aan [B] € 134.196,66 te betalen. Die gelden zijn op de derdengeldenrekening van een notaris gestort. Op 4 februari 2020 heeft [B] aan verweerder verzocht de minnelijke regeling van 24 september 2019 en het vonnis toe te zenden, waarop verweerder heeft geantwoord dat hij zich als raadsman van [T] heeft teruggetrokken uit de kwestie(s) tussen de partners onderling. Op 14 januari 2020 en op 12 februari 2020 heeft de notaris op verzoek van verweerder de gelden doorgestort naar de derdengeldenrekening van verweerder. Op 19 februari 2020 heeft [B] verweerder per email laten weten dat de gelden moeten worden overgeboekt naar de bankrekening van [B] en dat het niet is toegestaan dat deze gelden worden overgemaakt op de derdengeldenrekening van verweerder.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: g) de gelden op zijn derdengeldenrekening ten behoeve van [B] niet onmiddellijk over te maken naar [B]. 3.2 Ter zitting is de klacht nog nader toegelicht. In de kern komt het er op neer dat op grond van het vonnis van 8 januari 2020 (zoals hersteld bij vonnis van 22 januari 2020) aan [B] € 134.196,66 toekwam. Die gelden zijn echter niet aan [B] betaald, maar gestort op de derdengeldenrekening van verweerder. Vanuit die rekening is de declaratie van verweerder voor zijn diensten ten behoeve van [T] voldaan en zijn gelden aan [T] overgeboekt.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer - samengevat - het volgende verweer gevoerd. 4.2 Verweerder trad op voor [T] en die heeft zijn eigen keuzes gemaakt bij de verdeling van de opbrengst van zijn incasso-acties. Naar de mening van [T] was en is het nog steeds niet in het belang van [T] om gelden (van de derdengeldenrekening of een andere rekening) over te maken naar [B].
5 BEOORDELING 5.1 De klacht ziet op de kernwaarde (financiële) integriteit, volgend uit de artikel 10a lid 1 sub d in samenhang met artikel 46 van de Advocatenwet. Financiële integriteit komt er samengevat op neer dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Artikel 6.19 lid 1 Verordening op de advocatuur is daarvan een nadere invulling en daaruit volgt dat de advocaat er zorg voor draagt dat derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende. 5.2 Het was verweerder bekend dat op grond van het vonnis van 8 januari 2020 aan [B] € 134.196,66 toekwam. Op grond van dit vonnis was [B] derhalve de rechthebbende tot de gelden. Niettemin heeft verweerder de notaris, onder wie de gelden waren gestort, zonder overleg met [B], verzocht de gelden naar zijn derdengeldenrekening over te maken. Daarbij verkeerde, blijkens de verklaring van de betreffende notaris in het dossier, de notaris in de veronderstelling dat verweerder optrad als advocaat van [B] en als zodanig de belangen van [B] behartigde. Verweerder was echter niet de advocaat van [B]. De opdrachtgever van verweerder was [T]. Verweerder was ook op de hoogte van de afspraken tussen [B] en [T] van 24 september 2019, waarin niet de afspraak is gemaakt dat de van S. te incasseren gelden integraal naar [T] zouden gaan of op de derdengeldenrekening van verweerder zouden worden geboekt. Het summiere verweer van verweerder op de klacht (klachtonderdeel g) overtuigt geenszins. 5.3 Er was dus geen basis voor verweerder op grond waarvan hij de opdracht tot overboeking van de gelden naar de eigen derdengeldenrekening aan de notaris kon verstrekken. [B] was rechthebbende tot de gelden en had verweerder geen opdracht gegeven die gelden naar zijn derdengeldenrekening over te boeken. Integendeel, [B] heeft verweerder expliciet per e-mail laten weten dat hem dat niet was toegestaan. Gelet op dit alles heeft verweerder de kernwaarde financiële integriteit geschonden waardoor ook de integriteit van de gehele advocatuur als beroepsgroep in het geding is. Dit handelen is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar en de klacht is daarom gegrond.
6 MAATREGEL Nu de klacht gegrond is, zal de raad een maatregel opleggen. Gelet op de aard van de zaak en de geschonden norm en het feit dat verweerder sinds eind 2020 is uitgeschreven van het tableau, legt de raad de maatregel van berisping op en dient verweerder de kosten te voldoen zoals hierna bepaald.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer (22-941/AL/MN/D).
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht (oorspronkelijk klachtonderdeel g.) gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, E.M.G. Pouls, A.C.H. Jansen en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 18 september 2023