Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:235
Zaaknummer
23-252/AL/OV/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd met de regelgeving ‘gebankierd’ met derdengelden en bovendien - terwijl hij wel de beschikking had over een derdengeldrekening - met gebruikmaking van zijn kantoorrekening. Verweerder heeft met zijn handelen artikel 6.19 Voda, artikel 46 Advocatenwet geschonden en in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld. De raad rekent dat verweerder zwaar aan. Gelet op de ernst van dit handelen is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een berisping. In het nadeel van verweerder houdt de raad ook rekening met de omstandigheid dat verweerder recent eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Aan de andere kant houdt de raad er rekening mee dat het om een geïsoleerd incident lijkt te gaan en er geen sprake is geweest van eigen geldelijk gewin. Verder oordeelt de raad het positief dat verweerder zijn handelen en het verwijtbare daarvan heeft erkend. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat als laatste waarschuwing de oplegging van een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken passend en geboden is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2023 in de zaak 23-252/AL/OV/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken mr. G.H.H. Kerkhof, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 4 april 2023, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2023 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder is op 22 februari 1995 beëdigd als advocaat in het toenmalige arrondissement Almelo. Na steeds in (dienst)verbanden met één of meerdere advocaten werkzaam te zijn geweest, oefent verweerder sinds 1 juli 2017 alleen de praktijk uit onder de naam [H] Bedrijfsadvocatuur B.V. 2.2 In 2019 is een (niet gehonoreerd) verzoek tot faillietverklaring van de bv door de belastingdienst (vanwege een vordering van € 86.000) en de jaarcijfers 2018 van de bv aanleiding geweest om vanuit de raad van de orde begin 2020 een tweetal gesprekken met verweerder te voeren. Punt van aandacht was het opnamebeleid van verweerder. De bv had een vordering op verweerder privé van € 400.000. Naar aanleiding van de jaarcijfers 2019 is medio 2020 opnieuw met verweerder gesproken. De opnames van verweerder hadden (weer) geleid tot een verdere verhoging van zijn rekening courantschuld aan de onderneming. 2.3 Uit onderzoek door de deken bleek dat verweerder een derdengeldrekening had maar dat hij daar geen gebruik van maakte. 2.4 De deken heeft in mei 2022 een kantoorbezoek aan het kantoor van verweerder gebracht. 2.5 Op 23 februari 2023 heeft de heer [B] een klacht over verweerder bij de deken ingediend. 2.6 [B] heeft op 5 oktober 2022 een geldlening aan de heren [S] en [K] van € 20.000,- verstrekt. Daartoe is een overeenkomst door verweerder opgesteld en ondertekend door partijen. [K] was een cliënt van verweerder. Dit bedrag diende als waarborg voor de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen [S] en [K] enerzijds en een derde anderzijds en werd in depot gestort onder verweerder op de bankrekening van [H] Bedrijfsadvocatuur B.V. In deze geldleenovereenkomst stond onder meer dat verweerder na de totstandkoming van de koopovereenkomst zorgdraagt voor doorbetaling van het betreffende bedrag. In artikel 3 van deze overeenkomst staat dat de looptijd van de lening duurt tot en met 5 januari 2023. 2.7 De koopovereenkomst werd niet gesloten en [S] en [K] maakten derhalve geen gebruik van het geleende bedrag van € 20.000,-, dat op de rekening van verweerder stond. De heer [B] heeft bij e-mailbericht van 13 januari 2023 daarom aan verweerder gevraagd om het geldbedrag aan hem terug te storten. Per e-mails van 16 januari 2023 en 24 januari 2023 heeft [B] dit nogmaals aan verweerder verzocht. 2.8 Op 15 maart 2023 heeft verweerder een bedrag van € 20.000,- teruggestort op de rekening van de heer [B].
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door derdengelden op zijn kantoorrekening te laten storten in het kader van een depotovereenkomst, zonder dat daartoe een opdracht was verstrekt, althans zonder dat een overeenkomst van opdracht door hem was aangegaan. Verweerder heeft in strijd met de Voda en gedragsregel 1 gebankierd met derdengelden met gebruikmaking van zijn kantoorrekening, terwijl zijn kantoor in slechte financiële staat was.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar geen verweer gevoerd. Op de zitting van de raad heeft verweerder de aan hem verweten gedragingen erkend en verklaard dat hij het niet had mogen doen. Ook de in het dekenbezwaar genoemde feiten heeft verweerder niet betwist. Met betrekking tot de ernst van zijn handelen heeft verweerder aangevoerd dat hij een zwaardere maatregel dan een berisping zou betreuren.
5 BEOORDELING 5.1 Verweerder heeft de aan hem verweten gedraging in het dekenbezwaar erkend. Gelet op die erkenning door verweerder en de stukken in het klachtdossier staat het volgende vast. De heer [B] heeft een cliënt van verweerder € 20.000 geleend. Uit de (door verweerder opgestelde) geldleningsovereenkomst blijkt dat dat bedrag diende als waarborg voor de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen de cliënt van verweerder en een derde. Overeenkomstig de geldleningsovereenkomst is het geldbedrag op de kantoorrekening van verweerder gestort. Verweerder had daaraan niet mogen meewerken. Door dat wel te doen heeft hij in strijd met de regelgeving ‘gebankierd’ met derdengelden en bovendien - terwijl hij wel de beschikking had over een derdengeldrekening - met gebruikmaking van zijn kantoorrekening. Vervolgens heeft verweerder - nadat zijn cliënt geen gebruik van het geld had gemaakt omdat de koopovereenkomst niet doorging - het bedrag niet onmiddellijk aan [B] teruggestort, ook niet nadat hij daarom vroeg. Bij dit handelen van verweerder is van belang dat (onder meer) uit de kengetallen en het kantoorbezoek is gebleken dat de financiële situatie van verweersters kantoor zeer zorgelijk was op het moment dat [B] het geld op zijn rekening stortte. [B] liep daardoor een risico dat hij zijn geld niet zou terugkrijgen. Verweerder heeft hem daarvoor niet gewaarschuwd. 5.2 Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 1. Ook is het handelen van verweerder strijdig met de kernwaarde integriteit. De raad zal daarom het dekenbezwaar gegrond verklaren.
6 MAATREGEL 6.1 Omdat het dekenbezwaar gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. De raad heeft hierboven al geconstateerd dat verweerder met zijn handelen artikel 6.19 Voda, artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en in strijd met de kernwaarde integriteit heeft gehandeld. De raad rekent dat verweerder zwaar aan. Gelet op de ernst van dit handelen is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een berisping. In het nadeel van verweerder houdt de raad ook rekening met de omstandigheid dat verweerder tamelijk recent eerder - op 13 september 2021 - door de tuchtrechter is veroordeeld. Aan de andere kant houdt de raad er rekening mee dat het om een geïsoleerd incident lijkt te gaan en er geen sprake is geweest van eigen geldelijk gewin. Verder oordeelt de raad het positief dat verweerder zijn handelen en het verwijtbare daarvan heeft erkend. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat als laatste waarschuwing de oplegging van een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken passend en geboden is.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-252/AL/OV/D.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, J.J. Molenaar, H.K. Scholtens, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 18 september 2023