Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:160

Zaaknummer

220207

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad; klacht tegen eigen advocaat in alle onderdelen ongegrond. Verweerder heeft tijdens het onderhandelingstraject met de advocaat van de ex-echtgenoot in het belang van klaagster gehandeld en zich ingezet om de echtscheiding op de kortst mogelijke termijn af te wikkelen met een voor klaagster zo gunstig mogelijk resultaat. Van enige onzorgvuldigheid tijdens de behartiging van klaagsters belangen is het hof niet gebleken. Weliswaar heeft verweerder zich een aantal keer op vrij directe wijze en in niet mis te verstane bewoordingen richting klaagster geuit, maar deze uitingen en bewoordingen overschrijden de grenzen van hetgeen een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat betaamt niet. Het hof merkt op dat vanwege de directe en duidelijke wijze van communiceren door verweerder, het voor klaagster ook duidelijk moet zijn geweest welke werkzaamheden verweerder voor klaagster verrichtte en waarom hij niet altijd deed / kon doen wat klaagster van hem verlangde. Deze communicatie van verweerder moet ook worden gezien in de context van de situatie (onder meer het feit dat klaagster gebonden was aan afspraken die de eerdere advocaat van klaagster met de wederpartij had gemaakt), was helder en met voldoende redenen omkleed. Voorts is niet gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.

Uitspraak

 

                                     

Beslissing van 8 september 2023

in de zaak 220207

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 23 mei 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-541/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle klachtonderdelen, te weten klachtonderdelen a) tot en met z) en aa) ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:76 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 21 juni 2022 ontvangen door de griffie van het hof.  

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van 23 september 2022.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 19 juni 2023. Daar zijn klaagster en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht. Van hetgeen is besproken, is door de griffier aantekening gemaakt

 

 

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op 23 oktober 2018 heeft klaagster verweerder gevraagd om haar bij te staan in haar echtscheidingsprocedure. Op 29 oktober 2018 hebben klaagster en verweerder een gesprek gevoerd over de echtscheidingsprocedure.

3.3 Bij brief van 20 december 2018 heeft verweerder de standpunten van klaagster over het ouderschapsplan, de vermogensrechtelijke afwikkeling en onroerende zaken, de partneralimentatie en de woonsituatie van de kinderen aan de advocaat van de wederpartij, mr. Van W., uiteengezet.

3.4 In de maanden januari 2019 tot en met september 2019 hebben verweerder en mr. Van W. met elkaar gecorrespondeerd over de financiële afwikkeling van de echtscheiding en het ouderschapsplan/de zorgregeling voor de kinderen.

3.5 Bij brief van 12 juli 2019 heeft verweerder namens cliënte aan mr. Van W. een voorstel gedaan voor een allesomvattende regeling. Onderdeel van dit voorstel was een betaling van vijf ton aan klaagster in het kader van de toedeling van onroerende zaken aan de wederpartij. Daarna is er diverse keren telefonisch contact tussen verweerder en mr. Van W. geweest.  

3.6 Bij brief van 19 september 2019, die verweerder vooraf in concept aan klaagster heeft gestuurd,  heeft verweerder gereageerd op een tegenvoorstel over de partneralimentatie. Ook heeft verweerder in zijn brief benadrukt dat het van belang was dat op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid zou komen te bestaan over de financiële afwikkeling, omdat zijn cliënte, klaagster, dan pas een woning kon gaan huren.

3.7 Op 20 september 2019 heeft klaagster in een e-mail rechtstreeks aan de wederpartij, met verweerder en mr. Van W. in de cc, bericht dat het voorstel van 12 juli 2019 werd ingetrokken. Ook heeft klaagster een nieuw, aangepast, voorstel gedaan.  

3.8 Op 7 oktober 2019 heeft de wederpartij aan klaagster, met mr. Van W. en verweerder in de cc, onder meer bericht dat hij nog steeds akkoord was met het voorstel zoals geformuleerd in de brief van verweerder van 12 juli 2019. Klaagster heeft hier dezelfde dag op gereageerd, waarbij klaagster onder meer heeft gesteld dat zij twee dingen konden doen: naar de rechter stappen of de voormalige echtelijke woning in de verkoop te zetten.  

3.9 Bij brief van 13 december 2019 aan mr. Van W. heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op het voorstel van de wederpartij van 7 oktober 2019.  

3.10 Op 17 december 2019 heeft verweerder klaagster gemaild dat hij van mr. Van W. nog geen reactie had ontvangen op zijn reactie op de e-mail van 7 oktober 2019. In dezelfde e-mail heeft verweerder klaagster gewezen op de wijziging van de wetgeving over de alimentatieduur per 1 januari 2020 en dat er daarom tijdig een verzoekschrift tot echtscheiding moest worden ingediend. Verweerder heeft een conceptverzoekschrift bij zijn e-mail gevoegd. Dezelfde dag heeft klaagster verweerder gemaild dat zij akkoord was met het indienen van een verzoekschrift.  

3.11 Op 20 december 2019 heeft mr. Van W. in een e-mail aan verweerder bericht dat zij van haar cliënt opdracht had gekregen een kort geding te starten om te realiseren dat de kinderen de tweede week van de kerstvakantie 2019-2020 bij haar cliënt zouden zijn. Daarop heeft verweerder contact met klaagster opgenomen, waarna verweerder mr. Van W. op 23 december 2019 heeft bericht dat cliënte akkoord was met het verblijf van de kinderen bij de wederpartij in de tweede week van de kerstvakantie.

3.12 Op 23 december 2019 heeft klaagster verweerder bericht dat haar vader niet meer bij de zaak betrokken moest worden.  

3.13 Op 23 december 2019 heeft verweerder namens klaagster via een F1-formulier een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. In het verzoek is naast de echtscheiding ook een maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud van € 4.500,- bruto verzocht.

3.14 Op 21 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:  

‘Het is alweer even geleden dat wij elkaar spraken. Er gebeurt eigenlijk niets, behalve dan dat [mr. Van W.] mij gisteren belde dat haar cliënt het zat is en dan eigenlijk liever maar het oordeel van de rechter afwacht. Dit wordt dan echt een “bloedbad”, dat heb ik al eerder aangegeven. Een procedureel traject is lang met veel onzekerheden! Er moeten nu echt knopen worden doorgehakt. Dat geldt voor de cliënt van [mr. Van W.] (…) en dat geldt voor jou in die zin dat je moet zorgen dat je op een bepaalde datum ook echt weg bent. Bovendien zal de tijd leren wat de invullen van de zomervakantie doet. Daar mag het natuurlijk nooit op stranden. Dat heb ik nog nooit meegemaakt!’

​​​​​​​3.15 Op 24 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘Hoe verder in dit dossier?? Ik weet het niet en eerlijk gezegd ook niet wat ik daar nog aan kan doen. Feit is dat op een onderdeel afspraken uit het “oude” dossier van je vorige advocaat meegezeuld worden, maar goed er ligt nu ook een “klap erop”-bedrag van € 500.000,= ter tafel. In een procedure wordt de alimentatieregeling niet beter, vrees ik, en datzelfde geldt voor het ouderschapsplan. Je hebt in het kader van een regeling toestemming om te verhuizen, er is een fatsoenlijke kinderbijdrage en wat de reguliere zorgregeling betreft gaat de wederpartij mee in jouw wensen. Resteert in feite de drie weken zomervakantie discussie, maar zo’n regeling is voor de rechtbank een hamerstuk. (…)

Er moet nu worden geschakeld: de knoop moet worden doorgehakt. Ik nam het dossier destijds over om het af te handelen en nu lijkt het of wij verzanden in onwil om door te pakken. Ik kan het niet beter maken, ook niet in een procedure. Wat is mijn toegevoegde waarde dan nog, zeker wanneer met regelmaat wordt geschermd met een gebrek aan vertrouwen althans zo lijkt het? Inmiddels financiert ons kantoor al ruim een jaar het dossier voor.

Kortom, wat gaan wij nu doen?

(…)

Voor de goede orde: ik wil voor jou ook het beste en ik kijk naar jouw belang!!’

​​​​​​​3.16 Op 28 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘Ik las jouw bericht d.d. 24 januari jl. Hiermee ga ik niet op pad richting [mr. Van W.]. (…) Het is voor mij moeilijk om een dossier zo te behandelen. Op meerdere fronten is het maximale er uit gehaald. Procederen kost bakken met geld en je gaat niet krijgen wat er nu voor ligt. Dat betekent dat ik mij de serieuze vraag moet stellen of ik dit wel wil en kan. Ik heb in al die jaren nog niet zo’n moeizaam iets meegemaakt in een op zich redelijk overzichtelijke kwestie. Wij zaten hier met je vader aan de tafel en besloten om concreet en snel stappen te zetten. Zie waar wij nu, weer maanden verder staan!’

3.17 Bij brief van 6 februari 2020 heeft verweerder mr. Van W. een allerlaatste voorstel gedaan voor de duur van de partneralimentatie, het verhuismoment van klaagster en de zomervakantie als opgenomen in het ouderschapsplan.  

3.18 Bij brief van 10 februari 2020 heeft mr. Van W. een allerlaatste voorstel aan verweerder gedaan. Vervolgens is in februari 2020 overeenstemming bereikt.

3.19 Op 13 februari 2020 heeft verweerder een overzicht van openstaande declaraties van in totaal € 11.031,70 naar klaagster gemaild met het verzoek om deze facturen te betalen.

3.20 Op 13 februari 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij hem geen opdracht meer gaf om namens haar op te treden richting mr. Van W. waarbij verweerder zijn tijd en diensten aan haar factureert. Daarbij merkte klaagster op dat, als verweerder uit eigen beweging zonder haar medeweten contact met mr. Van W. zou opnemen als haar contactpersoon, zij niet meer instemde met facturatie.

3.21 Op 20 februari 2020 heeft klaagster het convenant en het ouderschapsplan getekend.

3.22 Op 24 februari 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail bericht dat hij na ontvangst van de getekende stukken van mr. Van W. het convenant en het ouderschapsplan naar de rechtbank zou sturen. Over de openstaande declaraties heeft hij opgemerkt dat de betaling van openstaande declaraties zou plaatsvinden wanneer klaagster de middelen om die te voldoen zou ontvangen uit de afwikkeling van de echtscheiding.

3.23 Op 24 en 27 februari 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij geen bemoeienissen meer van hem wilde en accepteerde, anders dan de benodigde acties voor de inschrijving bij de rechtbank, dat verweerder diende te stoppen met e-mailen en het factureren van deze e-mails en dat zij het niet eens was met de laatste factuur. Daarop heeft verweerder klaagster op 27 februari 2020 erop gewezen dat zijn bemoeienissen zouden doorlopen totdat de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Ook heeft verweerder klaagster gevraagd haar onvrede op haar toekomstige ex te richten en niet op hem.

3.24 Op 5 maart 2020 is klaagster met de kinderen verhuisd.

3.25 Op 10 maart 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat hij uit het roljournaal van de rechtbank opmaakte dat de afgifte van de echtscheidingsbeschikking staat gepland op 27 maart 2020.

3.26 Op 19 maart 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail bericht dat hij van mr. Van W. had vernomen dat haar cliënt de notaris had benaderd voor het opstellen van de akte van toedeling en het ontslag van klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank.

3.27 Op 20 maart 2020 heeft klaagster de secretaresse van verweerder laten weten dat verweerder haar niet meer hoefde te mailen en dat hij ook geen stukken meer hoefde door te lezen, omdat zij bang was dat verweerder haar daar weer een rekening voor zou gaan sturen. Daarop heeft verweerder klaagster dezelfde dag gemaild dat hij het dossier zou afmaken op de wijze zoals dat hoort en dat hij klaagster zou informeren over de stand van zaken. Ook merkte verweerder op dat de kosten beperkt zouden zijn en dat hij voor mr. Van W. het aanspreekpunt zou blijven totdat alles was geregeld.  

3.28 Op 21 maart 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij hem geen toestemming gaf om notariële stukken te lezen of controlewerkzaamheden uit te voeren en contact op te nemen met mr. Van W., omdat zij die controle zelf zou uitvoeren. Naast het verzoek om de klachtenprocedure van verweerders kantoor naar haar te sturen, merkte klaagster in haar e-mail op dat zij verweerders manier van communiceren niet prettig vond en dat dit geen professionele aanpak was van hem naar haar toe als persoon in de voor haar moeilijke periode. Tot slot merkte klaagster op dat zij het contact met verweerder beëindigde.  

3.29 Op 23 maart 2020 heeft verweerder het volgende naar klaagster gemaild:

‘In reactie op onderstaand bericht meld ik je dat ik na dit bericht niet meer met jou communiceer. (…) Aan mr. Van W. zal ik laten weten dat zij jou desgewenst rechtstreeks kan benaderen. Voor de notariële afwikkeling, de uitvoering van de pensioenafwikkeling (…) en voor een eventueel vervolg neem ik geen verantwoordelijkheid meer.

Tot slot de facturatie. De door mij in maart 2020 bestede tijd breng ik je niet meer in rekening en dat geldt ook voor de tijd die [de secretaresse van verweerder] nog aan jouw zaak zal besteden voor de inschrijving. Ik wil en kan zo niet meer werken. Ik houd wel vast aan een omgaande betaling van de openstaande declaraties die ik jou op 20 maart nog eens toestuurde en die betrekking hebben op de periode tot en met 29 februari jl., zeker nu het dossier op jouw verzoek door mij wordt gesloten.

Tot slot: ik heb destijds de zaak overgenomen van jouw eerdere advocaat omdat ik je wilde helpen om uit de scheidingsellende te komen. Dat beroep deed je op mij en daar sloot jouw vader zich later ook bij aan. Daar heb ik mijn best voor gedaan en er mijns inziens voor jou het maximale uitgehaald (zeker ook de voor mijn komst al gemaakte afspraken voor een bindende taxatie van de onroerende zaken in aanmerking nemend). Wanneer jij desondanks een klacht wilt indienen, dan is het niet anders en zie ik dat traject met vertrouwen tegemoet. Het ga je goed!’

3.30 Op 31 maart 2020 heeft verweerders secretaresse een scan van de echtscheidingsbeschikking van 27 maart 2020 en een akte van berusting naar klaagster gemaild.

3.31 Op 5 april 2020 heeft klaagster bij het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend over de wijze waarop verweerder haar zaak heeft behandeld. Op 20 en 24 april 2020 heeft klaagster haar klacht aangevuld.

3.32 Bij brief van 1 mei 2020 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op berichten van klaagster van 13 februari 2020, 21 maart 2020, 5 april 2020, 20 april 2020 en 24 april 2020.

3.33 Bij brief van 11 juni 2020 heeft de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor klaagster bericht dat zij tot de conclusie was gekomen dat verweerder niets te verwijten valt en dat verweerder klaagster geen schade heeft berokkend.

3.34 Op 20 juli 2020 heeft verweerder nog twee berichten van mr. Van W. naar klaagster per e-mail doorgestuurd.

3.35 Op 21 juli 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail gewezen op de nog openstaande factuur van € 3.750,86 en heeft verweerder klaagster verzocht deze terstond te betalen.

 

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a)verweerder heeft de belangen van klaagster niet zorgvuldig (genoeg) behartigd waardoor klaagster is benadeeld bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding;

b)verweerder heeft klaagster onder druk gezet om het echtscheidingsconvenant te ondertekenen, terwijl klaagster het niet eens was met de inhoud en klaagster - mede vanwege haar kwetsbare psychische gezondheid in de voortdurende stresssituatie waarin zij verkeerde - haar belangen op dat moment niet (goed) kon overzien;

c)verweerder heeft op een dwingende en misleidende manier met klaagster gecommuniceerd waardoor klaagster zich geïntimideerd voelde;

d)verweerder heeft klaagsters inbreng en voorstellen genegeerd en niet willen overbrengen aan de wederpartij, en verweerder stond niet open voor overleg met klaagster;

e)verweerder heeft zijn manier van aanpak van de zaak dwingend aan klaagster opgelegd;

f)verweerder is laks omgegaan met de problemen die klaagster reeds voorzag bij de uitvoering van het echtscheidingsconvenant;

g)verweerder heeft klaagster geen inzicht gegeven in de inhoud van de langdurige gesprekken met de advocaat van de wederpartij en verweerder heeft hiervoor hoge kosten berekend;

h)verweerder heeft de echtscheidingsprocedure niet voortvarend (genoeg) behandeld en dat heeft tot irritatie geleid bij de wederpartij;

i)verweerder heeft de kosten onnodig opgedreven;

j)verweerder heeft ondanks klaagsters herhaalde verzoek geen voorlopige voorzieningen gevraagd en heeft niets gedaan met klaagsters noodkreet dat zij niet kon voorzien in het levensonderhoud van haar en dat van de kinderen door een gebrek aan financiële middelen, terwijl de wederpartij de beschikking had over een riant inkomen;

k)verweerder heeft er gaandeweg blijk van gegeven dat hij klaagsters dossier niet meer paraat had, zodat klaagster hem telkens moest bijpraten;

l)verweerder heeft klaagsters zaak op het laatst afgeraffeld;

m)verweerder heeft klaagsters verhuizing naar een andere woning vertraagd en heeft niets gedaan met haar woonsituatie, waarin klaagster dagelijks werd geconfronteerd met aanwezigheid van de wederpartij, en die schadelijk was voor de gezondheid en het welzijn van haar en de kinderen;

n)verweerder heeft klaagster op het verkeerde been gezet dan wel verkeerde verwachtingen gewekt door zonder voorafgaande duidelijke uitleg in het F1-formulier aan de rechtbank een alimentatieverzoek voor te leggen van € 4.500,- (N.B. de raad noemt in zijn uitspraak ten onrechte een bedrag van €4.000);

0)verweerder heeft zich onprofessioneel gedragen door het doen van persoonlijke uitlatingen die klaagster als intimiderend heeft ervaren;

p)verweerder heeft klaagster niet vrijgelaten in haar eigen keuze in het proces en heeft zijn visie en het voorstel van de wederpartij aan klaagster opgedrongen;

q)verweerder heeft er niet voor gezorgd dat het echtscheidingsconvenant zodanig is opgesteld dat de kans dat de uitvoering ervan in de toekomst aanleiding zou geven tot problemen, is geminimaliseerd;

r)verweerder heeft het laten gebeuren dat de wederpartij na de echtscheiding in riante financiële omstandigheden zou gaan verkeren, terwijl klaagster en de kinderen er financieel fors op achteruit zijn gegaan;

s)verweerder heeft klaagsters reactie op de concrete invulling van het ouderschapsplan dat de wederpartij had voorgesteld terzijde geschoven waardoor de belangen van de kinderen zijn geschaad;

t)verweerder heeft zich niet de belangen aangetrokken van de kinderen die in het gedrang kwamen door de echtscheiding, die was ontaard in een vechtscheiding;

u)verweerder is niet voor klaagster opgekomen toen de wederpartij wilde bepalen waar klaagster zou gaan wonen na de echtscheiding;

v)verweerder heeft het ouderschapsplan goedgekeurd, terwijl klaagster het daar niet mee eens was, als gevolg waarvan klaagster genoodzaakt werd om een advocaat in te schakelen, met alle kosten van dien, omdat klaagster daarin een wijziging wenst aan te brengen;

w)verweerder is niet adequaat opgetreden waardoor klaagster bij herhaling niet tijdig heeft kunnen reageren op een aangeboden huurwoning met als gevolg dat deze en andere potentiele huurwoningen aan klaagster voorbij zijn gegaan;

x)verweerder heeft op dwingende wijze met klaagster gecommuniceerd en heeft ongevraagd zijn mening gegeven over de woonplaatskeuze van klaagster;

y)verweerder is ongevraagd meegegaan in kleine communicatieperikelen met de wederpartij waardoor de kosten onnodig opliepen;

z)verweerder heeft voorstellen niet willen intrekken en heeft daar ook geen uitleg over gegeven;

aa)verweerder heeft de privacy van klaagster geschonden door zonder klaagsters toestemming informatie met derden te delen.

4.2 In het kader van haar klacht heeft klaagster gesteld dat zij verweerder verantwoordelijk houdt voor extra kosten die zij maakt en nog moet maken voor een wijziging van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan.

 

 

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a), b, f), h), j), k), l), m), n), q, r), u), v), w), z) en aa) gezamenlijk behandeld omdat deze klachtonderdelen zien op de zorgvuldigheid die van een redelijk en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad heeft geoordeeld dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn, nu op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerder ten aanzien van deze klachtonderdelen een tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden gemaakt.

​​​​​​​5.2 De raad merkt op dat verweerder tijdens de onderhandelingstraject met mr. Van W. in het belang van klaagster heeft gehandeld en zich heeft ingezet om de echtscheiding op de kortst mogelijke termijn af te wikkelen met een voor klaagster zo gunstig mogelijk resultaat. Zo is het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend, voordat de wetgeving over de alimentatieduur zou wijzigen, hetgeen in haar voordeel was. Van een onzorgvuldigheid op dit punt is de raad niet gebleken. Daarbij is van belang dat verweerder tijdens het onderhandelingstraject gebonden was aan de afspraken die klaagster met de wederpartij had gemaakt over het onroerend goed toen klaagster werd bijgestaan door een andere advocaat. Verder is de raad niet gebleken dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om het convenant te tekenen of dat verweerder laks is omgegaan met de door klaagster voorziene problemen bij de uitvoering van het convenant. Klaagster heeft er zelf voor gekozen om het convenant zonder enig voorbehoud te tekenen. Dat klaagster achteraf niet tevreden is met de gemaakte afspraken, kan naar het oordeel van de raad verweerder niet worden tegengeworpen. Ook klaagsters stelling dat verweerder de echtscheidingsprocedure onvoldoende voortvarend heeft behandeld, kan de raad niet kan volgen. Uit meerdere e-mails, zoals de e-mails van 21 en 24 januari 2020, blijkt dat verweerder klaagster juist diverse keren heeft gewezen op de vertraagde voortgang van de procedure en waar dit aan lag. Het is de raad niet gebleken dat de onderhandelingen (onnodig) langer hebben geduurd als gevolg van het handelen van verweerder. Van het op het laatst afraffelen van de zaak door verweerder niet is gebleken en ook het dossier biedt hier geen aanknopingspunten voor.

​​​​​​​5.3 Voorts merkt de raad op dat niet is gebleken dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft toegelicht dat er geen voorlopige voorziening is gevraagd vanwege het langdurige onderhandelingstraject. Verder heeft verweerder klaagster er op gewezen dat de wederpartij nog allerlei lasten voor zijn rekening bleef nemen en daarnaast het huishoudgeld voor klaagster en de kinderen betaalde.   

​​​​​​​5.4 Het verwijt dat verweerder het dossier gaandeweg niet meer paraat had op de momenten dat klaagster contact met hem opnam, hetgeen verweerder niet heeft betwist, acht de raad, gelet op de hoeveelheid gewisselde stukken en e-mails, niet zodanig onzorgvuldig dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden gesproken.

​​​​​​​5.5 Ten aanzien van het verwijt dat klaagster als gevolg van het vermeend handelen van verweerder niet tijdig heeft kunnen reageren op de aangeboden huurwoning en verweerder hierdoor de verhuizing naar een andere woning heeft vertraagd, merkt de raad op dat niet is gebleken dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat op 12 juli 2019 een voorstel voor een allesomvattende regeling lag waarmee de wederpartij akkoord was gegaan en dat klaagster dit voorstel een aantal maanden later heeft ingetrokken, waardoor ook de mogelijkheid om binnen een afzienbare tijd elders een huis te huren werd uitgesteld. Uit de e-mail van 17 december 2019 blijkt dat verweerder klaagster de noodzaak daarvan heeft uitgelegd en dat klaagster met de indiening akkoord is gegaan. Dat verweerder in dat verzoek een hoger alimentatiebedrag heeft opgenomen dan in de onderhandelingen was voorgesteld, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Het is bovendien aan de civiele rechter en niet de tuchtrechter om de inhoud van het convenant en het ouderschapsplan – dat klaagster na uitvoerige onderhandelingen met de wederpartij heeft getekend -  te beoordelen en zich te buigen over de vraag of de (financiële) afspraken in de toekomst aanleiding zullen geven tot uitvoeringsproblemen. Dat klaagster het achteraf niet eens is met deze afspraken, kan verweerder niet worden tegengeworpen.

Datzelfde geldt ook voor klaagster stelling dat verweerder niet voor haar opkwam in het kader van de verhuizing. Verweerder heeft klaagster duidelijk toegelicht dat klaagster voor een verhuizing met de kinderen de instemming van de wederpartij nodig heeft.

​​​​​​​5.6 Voorts heeft de raad geoordeeld dat niet uit de stukken is gebleken dat verweerder de privacy van klaagster heeft geschonden, door zonder haar toestemming informatie met derden (de opvolgende advocaat van klaagster) te delen. Het contact met de opvolgend advocaat bij de overname van het dossier is immers gebruikelijk en noodzakelijk om het dossier zorgvuldig over te dragen. 

​​​​​​​5.7 De raad heeft de klachtonderdelen c), o) en x) ook tezamen behandeld, omdat deze klachtonderdelen zien op de communicatie tussen verweerder en klaagster. Op grond van de overgelegde correspondentie, waaronder de diverse e-mails en de door klaagster overgelegde Whatsappberichten over de periode 25 oktober 2018 tot en met 5 maart 2020, is de raad van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat klaagster de wijze van communiceren als dwingend, intimiderend en onprofessioneel heeft ervaren, betekent nog niet dat daarmee de lat voor klachtwaardig handelen wordt geraakt. De klachtonderdelen c), o) en x) worden door de raad ongegrond verklaard.

​​​​​​​5.8 Ten aanzien van de klachtonderdelen d), e), p), s) en t), die door de raad gezamenlijk zijn behandeld, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zonder instemming van klaagster heeft gehandeld en zijn aanpak aan klaagster heeft opgedrongen, zoals door klaagster gesteld in klachtonderdelen d), e) en p). In het licht hiervan heeft verweerder toegelicht dat hij een aantal voorstellen van klaagster niet heeft opgenomen, omdat dit naar zijn mening irreële en onhaalbare voorstellen waren die tot het vastlopen van de onderhandelingen zouden leiden, terwijl juist werd gekoerst op een oplossing. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich ingezet om de onderhandelingen met mr. Van W., in het belang van klaagster tot een goed einde te brengen. Tot slot is het de raad niet gebleken dat verweerder zich niets heeft aangetrokken van de belangen van de kinderen en dat hij hun belangen heeft geschaad door klaagster reactie terzijde te schuiven (klachtonderdelen s) en t)). De klachtonderdelen d), e), p), s) en t) zijn door de raad ongegrond verklaard.

​​​​​​​5.9 De klachtonderdelen g), i) en y) hebben betrekking op de kosten voor de door verweerder aan klaagster verleende rechtsbijstand in het kader van de echtscheidingsprocedure. De raad heeft deze klachtonderdelen ongegrond verklaard nu niet is gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd door de kosten voor zijn werkzaamheden onnodig te laten oplopen en hoge kosten te berekenen voor zijn gesprekken met mr. Van W.

 

beroepsgronden

​​​​​​​5.10 Klaagster is van oordeel dat de raad alle klachtonderdelen ten onrechte ongegrond heeft verklaard en meent dat alle klachtonderdelen onlosmakelijk met elkaar zijn verboden en in een breder perspectief dienen te worden bezien.

verweer in beroep

​​​​​​​5.11 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en meent dat er geen sprake is van de schending van gedragsregel 3, 7, 9 en 16.

Maatstaf

​​​​​​​5.12 Het hof neemt bij de beoordeling van de klacht evenals de raad tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80)

Oordeel hof

5.13 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu partijen hun standpunten in hoger beroep slechts hebben herhaald en er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Voorts merkt het hof op dat vanwege de directe en duidelijke wijze van communiceren door verweerder, het voor klaagster ook duidelijk moet zijn geweest welke werkzaamheden verweerder voor klaagster verrichtte en waarom hij niet altijd deed / kon doen wat klaagster van hem verlangde. Deze communicatie van verweerder moet ook worden gezien in de context van de situatie (onder meer het feit dat klaagster gebonden was aan afspraken die de eerdere advocaat van klaagster met de wederpartij had gemaakt), was helder en met voldoende redenen omkleed. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

5.14 Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beslissing van de raad

 

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

bekrachtigt de beslissing van 23 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-541/DB/OB.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en Van E.M.J. Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

 

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 8 september 2023 .