Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:166
Zaaknummer
230183
Inhoudsindicatie
Is art 13
Uitspraak
Beslissing van 15 september 2023
in de zaak 230183
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 23 juni 2023. Klager heeft een beklag d.d. 2 juli 2023 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 2 juli 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
het verweerschrift van de deken d.d. 4 augustus 2023 met bijlagen; de brief van klager d.d. 19 augustus 2023.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager handelt in witgoed middels zijn eenmanszaak genaamd D. Witgoed. Voor de opslag van de witgoedapparaten huurde hij twee ruimtes in een bedrijfspand van K. Exploitatie B.V. (verder: de eigenaar). De eigenaar heeft deze ruimtes verhuurd aan een B.V., die de ruimtes onderverhuurde aan klager (verder: de verhuurder).
3.2 De verhuurder heeft de onderhuurovereenkomst met klager opgezegd per 1 april 2021 en zijn huurovereenkomst met de eigenaar opgezegd. De eigenaar wilde de ruimtes ontruimen. Klager is desondanks gebruik blijven maken van de ruimtes in het bedrijfspand.
3.3 Tussen de eigenaar en klager zijn onderhandelingen gestart over (tijdelijk) gebruik van één van de ruimtes die klager gebruikte voor zijn opslag. Er zijn geen afspraken tot stand gekomen. De politie heeft op een gegeven moment een inval gedaan, waaruit bleek dat klager woonde in één van de ruimtes en daarnaast andere ruimtes – waarvoor hij geen (onder)huur- of gebruiksovereenkomst had – in gebruik had genomen.
3.4 Bij kortgedingvonnis van 5 juni 2023 van de rechtbank Den Haag is klager veroordeeld tot ontruiming van de ruimtes waar klager gebruik van maakte. De spoedeisendheid van dit geschil was onder meer ingegeven doordat de gemeente aan de eigenaar een last onder dwangsom had opgelegd wegens onvoldoende brandveiligheid van het pand, mede omdat klager één van de ruimtes als woonruimte in gebruik had genomen en meerdere elektrische apparaten gebruikte in het pand.
3.5 Klager wil hoger beroep instellen tegen het kortgedingvonnis met behulp van een advocaat. Mr. R., de advocaat die hem in kort geding bijstond (verder: de voormalig advocaat), zag onvoldoende kans van slagen van een hoger beroep tegen het kortgedingvonnis en heeft de rechtsbijstand neergelegd. Daarbij is klager ontevreden over zijn rechtsbijstand.
3.6 Klager heeft de deken op 16 juni 2023 en op 22 juni 2023 benaderd met het verzoek een advocaat aan te wijzen om in beroep te gaan tegen het kortgedingvonnis inzake de ontruiming van het bedrijfspand.
3.7 De deken heeft het verzoek om aanwijzing van een advocaat op 23 juni 2023 afgewezen. De reden daarvoor is dat de procedure in hoger beroep tegen het kortgedingvonnis geen redelijke kans van slagen heeft. Dit heeft de deken gebaseerd op de inschatting van mr. S, de waarnemer van de voormalig advocaat (verder: de waarnemend advocaat). Deze inschatting van de waarnemend advocaat is gebaseerd op de volgende argumenten:
- klager heeft geen huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst van het bedrijfspand, noch anderszins toestemming om het pand te gebruiken;
- klager heeft sinds 2021 geen huur betaald, althans hij heeft dit niet gesteld.
Deze inschatting van de (on)haalbaarheid van de zaak wordt volgens de deken ondersteund door het feit dat vier andere advocaten ook niet bereid waren klager bij te staan in een procedure in hoger beroep. Nu klager geen argumenten heeft aangedragen waarom de inschatting van de waarnemend advocaat niet juist zou zijn, volgt de deken die inschatting.
3.8 De ontruiming van het bedrijfspand heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klager voert het volgende aan. De advocaat die klager in kort geding heeft bijgestaan heeft de belangen van klager niet goed behartigd. Hij heeft onder één hoedje met de wederpartij gespeeld. Anders dan waar de rechter van uit is gegaan, heeft klager de bedrijfsruimte gehuurd tot 1 april 2021. De (onder)verhuurder wilde de huurovereenkomst niet verlengen. Op een gegeven moment heeft klager het aanbod gekregen de huurovereenkomst te verlengen voor de duur van een jaar zonder dat daarvoor huur betaald hoefde te worden. Klager heeft zijn toenmalige advocaat laten weten niet akkoord te gaan met dat voorstel. De advocaat was het daarmee oneens en heeft klager sindsdien tegengewerkt. De advocaat was voorafgaand aan het kort geding niet meer te bereiken voor klager. Nu de waarnemer van deze advocaat de deken van advies heeft voorzien, is de beslissing van de deken onjuist.
Verweer deken
4.2 De deken verweert zich als volgt. Klager heeft ten eerste geen belang bij zijn klacht nu de beroepstermijn is verstreken voor een hoger beroep tegen het kortgedingvonnis. Ten tweede heeft de deken het verzoek van klager op goede gronden afgewezen, zoals uitgewerkt in haar beslissing van 23 juni 2023. Nadien heeft klager telefonisch contact opgenomen met het ordebureau van de deken om zijn ongenoegen over de beslissing aan te geven. Op de vraag van de stafjurist van het ordebureau waarom klager meent dat de procedure in hoger beroep wel kans van slagen zou hebben, had klager geen gericht antwoord. Op de vraag aan klager of hij huur heeft betaald voor het gebruik van de bedrijfsruimte gaf klager ook geen antwoord. Dit gesprek gaf dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing van 23 juni 2023.
Repliek klager
4.3 Klager meent dat hij wel degelijk nog belang heeft bij de behandeling van zijn artikel 13-beklag, omdat hij wil aantonen dat hij niet goed is bijgestaan door zijn voormalig advocaat in kort geding. Ook de deken heeft klager niet goed geholpen. Klager heeft inmiddels veel schade geleden door de ontruiming en de beslaglegging op de goederen die nog in het pand aanwezig waren. Verder stelt klager zich op het standpunt dat een hoger beroep tegen het kortgedingvonnis wel degelijk nog zinvol was omdat de rechter onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager. De spoedeisendheid van de zaak ontbreekt, omdat klager wel degelijk altijd zorgvuldig is omgegaan met de elektrische apparaten in het pand en hij (brand)veiligheid altijd voorop stelt. Daarbij mag de deken niet afgaan op de inschatting van de waarnemend advocaat, omdat hij een collega is van klagers voormalige advocaat over wie hij zeer ontevreden is. Verder heeft de waarnemend advocaat klager in een eerder geschil bijgestaan en daarin zijn werk ook niet goed gedaan. Ook geldt dat geen sprake is geweest van weigering tot huurbetaling. Klager wenste eenvoudigweg nog enkele jaren gebruik te maken van de ruimtes voor zijn eenmanszaak en in alle rust de ruimtes op te ruimen.
Toetsingskader
4.4 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.5 Het hof stelt voorop dat dit beklag niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan een inhoudelijk belang bij het beklag. Klager kan namelijk geen beroep meer instellen tegen het kortgedingvonnis omdat de beroepstermijn is verstreken. Hierdoor heeft het geen zin meer om een advocaat aan te wijzen voor een hogerberoepsprocedure (als klager daarvoor al in aanmerking zou komen). Voor deze beklagprocedure doet verder niet ter zake dat klager ontevreden is over de rechtsbijstand van de voormalig advocaat en zijn waarnemer. Daartoe zou klager een klacht kunnen indienen bij de deken over deze advocaten. Die klachtprocedure is een andere procedure dan de onderhavige beklagprocedure.
4.6 Gelet op het voorgaande hoeft het hof niet meer inhoudelijk te oordelen over het beklag van klager. Gezien de grote impact van het onherroepelijke kortgedingvonnis voor klager en klagers onvrede daarover, ziet het hof aanleiding om klager toch mee te geven dat de deken op goede gronden tot haar beslissing is gekomen. Nu klager geen advocaat bereid vond om hem bij te staan en hij van de deken verlangt een advocaat aan te wijzen, had klager met inhoudelijke argumenten moeten komen waarom een hoger beroep tegen het kortgedingvonnis wel degelijk een redelijke kans van slagen zou hebben. Die inhoudelijke argumenten ontbreken in het verzoek, het beklag en de repliek. Het algemene argument dat onvoldoende rekening is gehouden met klagers belangen is daarvoor onvoldoende: uit het kortgedingvonnis blijkt dat de rechter wel degelijk een belangenafweging heeft gemaakt. Verdere concrete toelichting van klager op dit algemene argument ontbreekt. Ook het standpunt dat geen sprake was van een spoedeisend belang omdat hij veilig omgaat met alle elektrische apparaten, is onvoldoende. Het spoedeisende belang lag primair in de inspectie van de brandveiligheid door de gemeente en de daaruit voortvloeiende handhaving door de gemeente, niet in hoe klager omgaat met zijn spullen. Ten slotte volgt het hof ook de stellingen niet dat de rechter zijn werk niet goed heeft gedaan en de voormalig en de waarnemend advocaat er op uit zouden zijn om klager te benadelen. Deze argumenten zien niet op de inhoud van het kortgedingvonnis en de kans van slagen van een hoger beroep daartegen.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 23 juni 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2023 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 september 2023.