Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:229
Zaaknummer
22-920/AL/MN
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2023 in de zaak 22-920/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 december 2022 op de klacht van:
klager oververweerder, mr. E.J. Henrichs, in zijn hoedanigheid van toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij e-mail van 31 januari 2022 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 8 juli 2022 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken). 1.2 Op 22 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2017947/FB/sd van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 29 december 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 24 januari 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in. De voorzitter heeft miskend dat sprake is geweest van een ontoelaatbare en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbare vertraging in de doorzending van zijn klacht pas zes maanden na ontvangst van het griffierecht op 29 juli 2021 door verweerder aan de bevoegde raad. De voorzitter:
(i) is daarbij ten onrechte afgegaan op de juistheid van de door verweerder gestelde feiten, terwijl de door verweerder genoemde Covid-maatregelen in de periode vanaf 29 juli tot 19 december 2021 toen niet meer golden en de vertraging dus niet rechtvaardigden, en
(ii) verwijt klager ten onrechte dat hijzelf in de periode na betaling van het griffierecht op pas op 31 januari 2022 bij de orde van heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van zijn klacht. Dit terwijl verweerder bij monde van zijn stafjurist op 29 juli 2021 aan hem had laten weten dat zijn klachtdossier aan de bevoegde raad zou worden doorgestuurd en het bij die raad wel enige tijd kon duren.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Klager heeft in zijn verzetschrift gesteld dat verweerder ook onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij zijn dupliek in het kader van het klachtonderzoek te laat, namelijk één minuut buiten de gestelde termijn, bij de deken heeft ingediend. Tijdens de zitting van de raad heeft klager desgevraagd verklaard dat hij dit punt vooral ter illustratie heeft genoemd. Voor zover hij wel bedoeld heeft een nieuwe klacht in te dienen, moet deze buiten beschouwing blijven omdat dat in dit stadium van de procedure niet meer kan. 4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. Daarbij betrekt de raad dat de stafjurist namens verweerder in haar e-mail van 29 juli 2021 aan klager wel degelijk had aangekondigd dat doorzending van het klachtdossier enige tijd op zich kon laten wachten. Zoals tijdens de zitting van de raad is gebleken heeft klager die e-mail achteraf bezien verkeerd gelezen. Het is invoelbaar voor klager dat hij in de door hem tijdens de zitting geschetste persoonlijke omstandigheden ongelukkig is geweest met de gang van zaken. De doorzending van het klachtdossier na zes maanden door verweerder heeft te lang geduurd. Dat heeft verweerder tijdens de zitting van de raad ook erkend en daarvoor zijn verontschuldigingen aangeboden. Dit enkele feit is echter onvoldoende om te oordelen dat de voorzitter bij de beoordeling niet de juiste maatstaf heeft toegepast en geen rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 4 september 2023