Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:225
Zaaknummer
22-657/AL/MN
Inhoudsindicatie
Uit de stukken is de raad gebleken dat klager schriftelijk heeft ingestemd met het uurtarief van verweerder. Dat in afwijking daarvan mondeling een prijsafspraak voor een maximum aantal uren tegen een vast bedrag is gemaakt, is niet komen vast te staan. Nu sprake is geweest van reguliere werkzaamheden tegen een vastgesteld uurtarief met instemming van klager kan van gebrekkige communicatie daarover of van het beschamen van het vertrouwen van klager of misleiding geen sprake zijn geweest. Verweerder is meer dan coulant geweest om met klager tot een oplossing te komen en eerst zelf en later via een deurwaarder alsnog met klager een betalingsregeling af te spreken. Evenmin is de raad gebleken van gebrekkige communicatie of van onredelijke onbereikbaarheid van de kant van verweerder. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2023 in de zaak 22-657/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 10 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1460161/MK/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager heeft zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met een verzekeraar. Op 22 november 2019 heeft een bespreking op kantoor van verweerder plaatsgevonden. 2.2 In zijn e-mail van 23 december 2019 heeft verweerder onder meer aan klager geschreven:
In verband met mijn aanstaande kantoorverhuizing (…)
Mijn standaard uurtarief bedraagt € 250,- exclusief 5% kantoorkosten en btw. Wij hebben echter afgesproken dat ik mijn werkzaamheden in deze zaak zal verrichten tegen een uurtarief van € 140,-, maar dat ik bij een positief resultaat alsnog aanspraak zal kunnen maken op een hoger uurtarief, waarbij ik thans voorstel € 350,- (exclusief 5% kantoorkosten en btw). Graag verneem ik of je hiermee in kunt stemmen. (…)
Vanaf 27 december tot 6 januari a.s. is ons kantoor in principe gesloten, mede als gevolg van de voorgenomen verhuizing van mijn praktijk naar [naam kantoor]. De contactgegevens van dit kantoor kan je vinden op [website]. Vanaf 6 januari a.s. ben ik daar bereikbaar. (…)
2.3 In zijn e-mail van 31 december 2019 heeft klager met de e-mail van verweerder van 23 december 2019 ingestemd. 2.4 Op 3 januari 2020 heeft verweerder een e-mail vanaf zijn nieuwe kantooraccount aan klager gestuurd en daarbij een declaratie gedateerd 2 januari 2020 gevoegd voor een bedrag van € 607,72 voor 3 uur en 25 minuten. 2.5 Verweerder heeft, na daarvoor van klager verkregen toestemming, in zijn brief van 27 januari 2020 de verzekeraar aansprakelijk gesteld voor door klager geleden schade. 2.6 Verweerder heeft op 5 februari 2020 (€ 592,90) en op 2 maart 2020 (€ 563,26) declaraties aan klager gestuurd. Klager heeft niets aan verweerder betaald. 2.7 In zijn e-mail van 19 augustus 2020 heeft verweerder aan klager bericht dat hij zich onttrekt als advocaat. 2.8 Verweerder is daarna een incassoprocedure tegen klager gestart. Bij vonnis van 31 maart 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland klager veroordeeld tot betaling van de declaraties aan verweerder en veroordeeld in de proceskosten. 2.9 Op 1 april 2021 heeft verweerder aan klager gevraagd om vrijwillig aan het vonnis te voldoen door het aan hem verschuldigde bedrag van € 2.542,97 binnen veertien dagen te betalen. 2.10 In zijn e-mail van 15 april 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd naar de mogelijkheden voor een betalingsregeling. Diezelfde dag heeft verweerder in zijn e-mail klager aangeboden om het totaalbedrag in twee maandelijkse termijnen te betalen. Klager heeft daarop niet gereageerd. Verweerder heeft het vonnis daarna door een deurwaarder aan klager laten betekenen. 2.11 Op 10 juni 2021 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over de werkzaamheden en gevraagd om een passende oplossing. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan klager laten weten dat hij kansen genoeg heeft gekregen om te betalen maar die niet heeft gepakt en dat het daarbij blijft. 2.12 Verweerder heeft via de deurwaarder ingestemd met een door klager aangeboden betalingsregeling van € 200,- per maand.
3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) afspraken omtrent de facturatie niet na te komen;Toelichting: Volgens klager heeft hij mondeling met verweerder afgesproken dat verweerder drie uur aan de zaak zou besteden met een maximumbedrag van € 750,- inclusief BTW; b) afspraken te wijzigen zonder kennisgeving van de wijziging(-en) aan klager;Toelichting: Zonder overleg heeft verweerder de financiële afspraken veranderd evenals het aantal maximum te besteden uren; c) gebrekkig te communiceren over (i) het door verweerder zonder toestemming van klager gefactureerde ‘meerwerk’, en over (ii) het wisselen van kantoor door verweerder; d) mondeling onjuist te adviseren door bij klager de suggestie te wekken dat zijn zaak kansrijk was, terwijl daarvan geen sprake was; e) het vertrouwen van klager te beschamen c.q. te misbruiken door de mondeling gemaakte financiële afspraak niet na te willen komen; f) daarin geen oplossend vermogen te hebben, terwijl klager wel heeft geprobeerd om het met verweerder op te lossen; g) niet bereikbaar te zijn door de wisseling van kantoor.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a), b), c) sub (i), e) en f) 4.2 Verweerder betwist dat hij een mondelinge afspraak met klager heeft gemaakt dat hij maximaal drie uur aan de zaak zou besteden tegen een uurtarief van € 250,- inclusief kosten en btw. In het eerste gesprek heeft hij aan klager laten weten dat zijn gebruikelijke uurtarief € 250,- met 5% kantoorkosten en btw is. Omdat klager dat te duur vond, heeft verweerder voorgesteld om in eerste instantie een uurtarief van € 140,- vermeerderd met 5% kantoorkosten en btw in rekening te brengen. Dat tarief zou dan alsnog worden verhoogd tot € 350,- per uur vermeerderd met kantoorkosten en btw. Met dat uurtarief heeft klager tijdens dat gesprek ook ingestemd. Deze gemaakte afspraken heeft verweerder daarna op 23 december 2019 schriftelijk aan klager bevestigd, waarna klager in zijn e-mail van 31 december 2019 liet weten dat hij daarmee akkoord was. Deze financiële afspraak is sindsdien niet meer gewijzigd. 4.3 Hieruit volgt volgens verweerder dat hij dus niet met klager de afspraak heeft gemaakt om in eerste instantie maximaal drie uur aan te zaak te besteden voor € 750,-. Dat een dergelijke afspraak nooit is gemaakt, blijkt volgens verweerder ook uit het feit dat hij op 2 januari 2020 zijn eerste (tussentijdse) declaratie voor 3 uur en 25 tegen het afgesproken uurtarief van € 140,- met kosten heeft gedeclareerd. Klager heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. Verweerder heeft daarna zijn werkzaamheden voor klager ook gewoon voortgezet. 4.4 Ondanks dat hij klager tegemoet was gekomen met een gematigd uurtarief, betaalde klager de declaraties niet, ook niet na zijn herhaalde toezeggingen om dat wel te zullen doen. Dat heeft ertoe geleid dat verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft moeten staken, zoals hij dat op 19 augustus 2020 aan hem heeft gemaild. Ook is hij een incassoprocedure tegen klager gestart. Na het vonnis heeft hij klager op 1 april 2021 gevraagd om daar vrijwillig aan te voldoen, waarop klager op 15 april 2021 vroeg naar de mogelijkheden van een betalingsregeling. Daarop heeft verweerder aan klager diezelfde dag een betalingsvoorstel gedaan. Omdat klager daarop niet reageerde, heeft verweerder het vonnis aan klager laten betekenen. In zijn e-mail van 10 juni 2021 vroeg klager naar een passende oplossing, ook omdat ineens het door verweerder gedane werk niet goed zou zijn geweest. Daarop heeft verweerder meteen schriftelijk aan klager gemeld dat dit een gepasseerd station was en klager moest betalen. Uiteindelijk heeft hij op advies van de deurwaarder alsnog met een betalingsregeling voor klager ingestemd, aldus verweerder.Klachtonderdelen c) sub (ii) en g) 4.5 Verweerder had klager eerst mondeling en op 23 december 2019 per e-mail laten weten dat hij vanaf 1 januari 2020 zijn praktijk zou voortzetten vanuit een nieuw kantoor en daarin verwezen naar de website van dat nieuwe kantoor voor contactgegevens. Op 3 januari 2020 heeft hij klager vanuit zijn nieuwe e-mailaccount gemaild met daarin ook zijn nieuwe contactgegevens. Klager heeft daarna met hem gecommuniceerd op dat nieuwe mailaccount.Klachtonderdeel d) 4.6 Van een onjuiste advisering van klager is geen sprake geweest. Op basis van een juridisch deskundige beoordeling maakte klager volgens verweerder kans op succes met zijn claim op de verzekeraar. Dat een bekende van klager, een financieel deskundige, in die claim geen heil zag, betwist verweerder bij gebrek aan wetenschap en onderbouwing, nog daargelaten de vraag naar de relevantie.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klager in zijn geschil met een verzekeraar met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet (Aw). 5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Aw volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Aw. De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.4 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen a), b), c) sub (i), e) en f)
5.5 De raad ziet vanwege de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen gelijk te beoordelen. 5.6 Het standpunt van klager dat hij in afwijking van de schriftelijke opdrachtbevestiging van 23 december 2019 mondeling een prijsafspraak met verweerder voor maximaal drie uren heeft gemaakt is, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Uit de stukken volgt dat klager op 31 december 2019 heeft ingestemd met de e mail van verweerder van 23 december 2019 en dus met het daarin genoemde tarief van verweerder zonder maximum aan uren. Dat partijen mondeling een daarvan afwijkende afspraak hebben gemaakt, zoals klager stelt, acht de raad niet aannemelijk. In dat geval was te verwachten geweest dat klager meteen na ontvangst van de eerste declaratie op 3 januari 2020, waarin meer dan drie uren in rekening waren gebracht, en ook telkens na ontvangst van de twee andere declaraties, zich bij verweerder daarover had beklaagd en verweerder had gewezen op de daarover gemaakte afspraak. Dat klager dit heeft gedaan, kan de raad op basis van de stukken en gelet op het verweer van verweerder niet vaststellen. Ook is uit de stukken niet gebleken dat verweerder, behalve tijdens de eerste bespreking in het belang van klager, na de opdrachtbevestiging nog financiële afspraken eenzijdig heeft veranderd. 5.7 Nu van enig ‘meerwerk’ of van een vaste prijsafspraak geen sprake is geweest, maar van reguliere werkzaamheden tegen een vastgesteld uurtarief met instemming van klager, kan van gebrekkige communicatie daarover of van het beschamen van het vertrouwen van klager of misleiding geen sprake geweest. Daarbij merkt de raad op dat verweerder meer dan coulant is geweest om met klager tot een oplossing te komen en eerst zelf en later via een deurwaarder alsnog met klager een betalingsregeling heeft willen afspreken. Dat klager op het eerste verzoek van verweerder niet vrijwillig aan het vonnis heeft willen of kunnen voldoen, heeft dat ertoe geleid dat een deurwaarder moest worden ingeschakeld, met alle kosten die daarbij komen kijken. Dat kan verweerder echter niet worden verweten. 5.8 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder op zorgvuldige wijze de financiële belangen van klager heeft behartigd zoals van hem verwacht mocht worden. Dat betekent dat hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en de raad de klachtonderdelen a), b), c) sub (i), e) en f) ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdelen c) sub (ii) en g)
5.9 De raad ziet vanwege de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen gelijk te beoordelen. 5.10 Naar het oordeel van de raad is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar gebrekkige communicatie van de kant van verweerder of van onredelijke onbereikbaarheid geen sprake geweest. Klager is tijdig en op zorgvuldige wijze door verweerder geïnformeerd over zijn kantoorwisseling. Dat heeft verweerder in zijn e-mail van 23 december 2019 aan klager laten weten. Ook heeft hij klager in diezelfde e-mail gewezen op de website van zijn nieuwe kantoor voor de contactgegevens en alvast aangekondigd dat zijn kantoor van 27 december 2019, mede door de verhuizing, tot 6 januari 2020 gesloten zal zijn. Al op 3 januari 2020 heeft verweerder vanaf zijn nieuwe kantoor e-mailaccount met klager gemaild. Klager heeft zijn daaropvolgende reacties ook aan het nieuwe en juiste e-mailadres van verweerder gestuurd. Feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat verweerder op enig moment niet of onvoldoende bereikbaar is geweest voor klager zijn niet gesteld en de raad ook niet gebleken. 5.11 Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerder in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager heeft gehandeld, zodat ook klachtonderdelen c) sub (ii) en g) niet gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.12 De raad stelt voorop dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van een verwijt die hij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen poneren van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan deskundigheid. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen. 5.13 Het onderhavige verwijt, dat klager onjuist door verweerder zou zijn geadviseerd over de kansen op succes in zijn zaak, is door klager niet met relevante stukken onderbouwd. Verweerder heeft dat verwijt ook betwist. Nu een feitelijke onderbouwing van het verwijt ontbreekt, is de juistheid daarvan en de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad ook klachtonderdeel d) ongegrond zal verklaren.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
griffier voorzitter Verzonden d.d. 4 september 2023