Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:224
Zaaknummer
21-628/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klaagster maakt verweerder verschillende verwijten. Klaagster stelt onder meer dat verweerder zijn vordering niet (voldoende) heeft onderbouwd en ook heeft geweigerd om deze desgevraagd te onderbouwen. De raad constateert dat de vordering wel is onderbouwd. Het staat verweerder – als advocaat van de wederpartij van klaagster – in beginsel vrij om die vordering te onderbouwen op de wijze die hem goeddunkt. Klaagster heeft daar in de onderliggende procedure verweer tegen kunnen voeren. Het is niet aan de tuchtrechter om over die vordering een oordeel te geven. Verder is verweerder niet gehouden om op nadere vragen van klaagster over de vordering een reactie te geven. De raad concludeert daarom dat van enig tuchtrechtelijk handelen door verweerder niet is gebleken. De overige verwijten zijn niet vast komen te staan en daarom ook ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 augustus 2023 in de zaak 22-628/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 2 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1676847/MK/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 april 2023. Daarbij was klaagster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlage van verweerder van 2 april en 9 april 2023.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster verhuurde een woning aan de Van der Goesstraat 80 te Utrecht aan de cliënte van verweerder. 2.2 Klaagster heeft de woning verkocht en met de kopers afgesproken dat de woning vrij van huur zou worden opgeleverd. Om die reden heeft klaagster met de cliënte van verweerder afgesproken dat zij de woning zou verlaten. 2.3 Er is een beëindigingsovereenkomst gedateerd 26 november 2021 waarin is opgenomen dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd tegen 1 december 2021 en dat de woning uiterlijk per 1 januari 2022 leeg en ontruimd diende te worden opgeleverd. De cliënte van verweerder heeft de echtheid van deze overeenkomst betwist en heeft aangegeven dat zij deze niet heeft ondertekend. 2.4 Verweerder heeft voor zijn cliënte een vergoeding van door haar gemaakte kosten in verband met de beëindiging van de huurovereenkomst gevorderd. Deze vordering heeft verweerder in een e-mail van 4 januari 2022 aan klaagster gestuurd. Een afschrift van deze e-mail heeft verweerder ook aan de makelaar van klaagster gestuurd. 2.5 Op 4 januari 2022 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder. 2.6 Bij e-mail van 6 januari 2022 heeft klaagster aan de cliënte van verweerder bericht dat er sprake is van een huurachterstand en dat bij niet betaling overgegaan zal worden tot een incassoprocedure via een incasso-advocaat. 2.7 Op 25 januari 2022 hebben klaagster en de cliënte van verweerder een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin onder andere is vermeld dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt op 25 januari 2022, dat de cliënte van verweerder tot 28 januari 2022 in de gelegenheid wordt gesteld de nog in de woning aanwezig roerende zaken te verwijderen en dat klaagster aan de cliënte van verweerder een vergoeding betaalt.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) haar aan te schrijven zonder degelijke onderbouwing van de vordering; b) contact te hebben gehad met andere betrokkenen dan klaagster; c) tegen de partner van klaagster te hebben gezegd dat er overeenstemming was; d) zich grievend uit te hebben gelaten over haar naar betrokkenen toe.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.Klachtonderdeel a) 5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn vordering niet (voldoende) heeft onderbouwd en ook heeft geweigerd om deze desgevraagd te onderbouwen. De raad constateert dat de vordering is onderbouwd. Het staat verweerder – als advocaat van de wederpartij van klaagster – in beginsel vrij om die vordering te onderbouwen op de wijze die hem goeddunkt. Klaagster heeft daar in de onderliggende procedure verweer tegen kunnen voeren. Het is niet aan de tuchtrechter om over die vordering een oordeel te geven. Verder is verweerder niet gehouden om op nadere vragen van klaagster over de vordering een reactie te geven. De raad concludeert dat van enig tuchtrechtelijk handelen door verweerder niet is gebleken.Klachtonderdeel b) 5.3 Klaagster verwijt verweerder ook dat hij contact heeft opgenomen met onder andere de makelaar van klaagster en met het incassobureau dat klaagster had ingeschakeld in verband met de huurachterstand van de cliënte van verweerder. Verweerder heeft hierover aangegeven dat deze contacten noodzakelijk waren voor het vergaren van de feiten die nodig waren om het door zijn cliënte beoogde resultaat te bereiken. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee binnen de hem toekomende (grote) mate van vrijheid is gebleven. Mede gelet op het feit dat klaagster dit klachtonderdeel verder niet heeft onderbouwd, is niet gebleken dat verweerder door contact met deze personen te hebben opgenomen, de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.Klachtonderdeel c) 5.4 De partner van klaagster heeft in januari 2022 contact gelegd met verweerder ‘om eruit te komen’. Daarop heeft verweerder de partner van klaagster bericht dat men er al uit is en dat klaagster € 13.600 zou betalen. Klaagster klaagt hier over. Verweerder stelt dat er inderdaad overeenstemming was en dat dat door de partner van klaagster ook niet is betwist. De raad kan door de verschillende lezingen van klaagster en verweerder niet vaststellen of er tussen klaagster en de cliënte van verweerder op dat moment overeenstemming was. Daarom is de juistheid van de stelling van klaagster dat verweerder niet naar waarheid heeft geschreven niet komen vast te staan. Daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond.Klachtonderdeel d) 5.5 Klaagster stelt dat in de brieven van verweerder aan het incassobureau en aan de kopers leugens over haar staan. Klaagster heeft niet aangegeven op welke specifieke uitlating van verweerder dit verwijt ziet. De raad is van oordeel dat uit de inhoud van de zich in het klachtdossier bevindende stukken niet is gebleken dat verweerder zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Bij gebreke van een nadere onderbouwing door klaagster is de raad daarom van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.Conclusie 5.6 Op grond van het voorgaande zal de raad alle vier de klachtonderdelen ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, A.W. Siebenga, S.H.G. Swennen, F.E.J. Janzing, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 augustus 2023