Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:189

Zaaknummer

23-519/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de (voormalige) eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Niet op te maken dat de beantwoording van vragen door verweerster onjuist is of dat klaagster opzettelijk in diskrediet is gebracht. Verweerster hoefde aan haar persoonlijk gerichte e-mail niet aan voormalige cliënt door te sturen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 september 2023 in de zaak 23-519/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 juli 2023 met kenmerk K057 2023, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (klachtdossier) en 1 tot en met 6 (overige correspondentie). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op enig moment heeft verweerster zich onttrokken van de zaak. 1.2    Verweerster is nadien op 27 februari 2023 benaderd door de advocaat van de ex-partner van klaagster, met het verzoek enkele vragen te beantwoorden in verband met tegen hem ingediende klachten: “Omdat het maar dóór blijft gaan in deze zaak, wil ik toch graag een beroep doen op uw hulp – uiteraard met inachtneming van de beperkingen die u heeft naar uw oud-cliënte. Mijn vragen zijn als volgt: Heeft [de nieuwe advocaat van klaagster] contact met u gezocht over deze zaak? Zo ja, heeft u bevestigd dat mijn client zich schuldig zou hebben gemaakt aan ‘agressief en destructief gedrag’? Beschouwt u de door mij aangespannen procedure ‘kort geding omgang’ onnodig, gelet op het standpunt van de vrouw in dezen? Kunt u mij aangeven, in algemene bewoordingen, hoe onze samenwerking verliep in deze zaak?” 1.3     Verweerster heeft diezelfde dag de vragen beantwoord: “In antwoord op onderstaande mail kan ik u melden:  Ad 1. Omdat mijn voormalig cliënte [klaagster] mij vroeg haar dossier over te dragen aan “[de nieuwe advocaat van klaagster]” heb ik uitgezocht wie dit was en hem per mail gevraagd mij te bevestigen dat hij inderdaad de belangen van [klaagster] behartigt. Hij heeft dat per mail bevestigd en overleg voorgesteld maar dat heeft nog niet plaats gevonden.  Ad 2. Ik heb nooit bevestigd dat uw client zich schuldig zou hebben gemaakt aan “agressief of destructief gedrag”. Dat zal mogelijk de persoonlijke mening van [klaagster] zijn die zij wil uitdragen maar ik kan dat uiteraard niet zelf bevestigen.  Ad 3. In de korte periode waarin ik [klaagster] bijstond heb ik het door u aangespannen kort geding omgang niet als onnodig beschouwd. Wel heb ik kenbaar gemaakt deze problematiek liever in mediation te willen oplossen en daarin zijn u en uw client direct mee gegaan.  Ad 4. Ik heb onze samenwerking als verrassend positief ervaren.” 1.4    De nieuwe advocaat van klaagster heeft verweerster verzocht haar antwoorden in te trekken. Verweerster heeft dit verzoek geweigerd.  1.5    Op 14 maart 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    verweerster heeft zonder medeweten en instemming van klaagster de vragen van 27 februari 2023 beantwoord. De antwoorden zijn in strijd met de inhoud van de conclusie van antwoord die verweerster heeft opgesteld voor een kort geding van klaagster. Ook zijn de antwoorden inhoudelijk onjuist omdat verweerster de antwoorden heeft gegeven nadat zij haar werkzaamheden weken daarvoor heeft stilgelegd. Klaagster is hierdoor opzettelijk in diskrediet gebracht; b)    verweerster heeft de e-mail van 27 februari 2023 niet aan klaagster doorgestuurd; c)    verweerster heeft een e-mail van de mediator niet aan klaagster doorgestuurd en wil niet aangeven of zij die e-mail inhoudelijk heeft aangepast of dat een ander dit heeft gedaan.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt vast dat verweerster de vragen heeft beantwoord op een moment dat klaagster geen cliënte meer van haar was. Ook stelt de voorzitter vast dat verweerster antwoord heeft gegeven op feitelijke vragen en haar persoonlijke mening heeft gegeven. Niet gebleken is dat verweerster daarmee haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Zo is uit het dossier niet op te maken dat de beantwoording in strijd is met de inhoud van de conclusie van antwoord of dat verweerster onjuiste antwoorden heeft gegeven waardoor klaagster opzettelijk in diskrediet is gebracht. 4.2    Omdat de e-mail van 27 februari 2023 gericht was aan verweerster en zij klaagster op dat moment ook niet meer bijstond, heeft verweerster de e-mail niet aan klaagster hoeven toezenden. 4.3    Het is de voorzitter verder niet gebleken dat sprake is van een e-mail van de mediator die inhoudelijk zou zijn gewijzigd. Als daarvan al sprake is, kan de voorzitter niet vaststellen of verweerster die aanpassing heeft gedaan. Dat de e-mail van de mediator niet is doorgestuurd door verweerster aan klaagster, acht de voorzitter in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De e-mail betreft een attendering van het antwoord dat de mediator heeft gegeven op een e-mail van de nieuwe advocaat van klaagster, tevens klaagsters partner.  4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.