Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:216
Zaaknummer
23-357/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verweerder (voormalig advocaat) heeft geen stukken overgelegd waaruit door de raad kan worden afgeleid dat hij met klagers voldoende heeft gecommuniceerd over de financiële kant van de zaak (gedragsregel 16). Daarnaast heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw doordat hij in strijd met gedragsregel 19 zekerheden - anders dan in geld - van klagers heeft gevraagd voor betaling van zijn declaraties zonder daarover overleg met de deken te hebben gevoerd. Dat de auto van klager niet daadwerkelijk op zijn naam is gezet, doet aan het laakbare van het handelen van verweerder niet af. De overige klachten, dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden, klager op toevoegingsbasis had moeten bijstaan en op andere punten in zijn zorgplicht richting klagers is tekortgeschoten, zijn niet voldoende concreet onderbouwd. De verweten handelwijze van verweerder en de opstelling van verweerder tijdens de zitting, die geen inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen en juist het optreden van klager ter discussie stelde, is voor de raad ernstig. Omdat verweerder in zijn 19-jarige loopbaan als advocaat een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, heeft de raad volstaan met de maatregel van een berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2023 in de zaak 23-357/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster, in deze vertegenwoordigd door klager in zijn hoedanigheid van bestuurder, kantoorhoudend te [plaats] enklager samen ook: klagers oververweerder tot 31 december 2021 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 april 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft zich op 31 december 2021 laten uitschrijven als advocaat. 1.2 Op 30 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/56 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juli 2023. Op deze zitting zijn gelijktijdig andere klachtzaken (20-023/AL/GLD en 23-086/AL/GLD) en een dekenbezwaar (23-087/AL/GLD/D) tegen verweerder behandeld. Op deze zitting zijn klagers, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Wel zijn in de gelijktijdig behandelde klachtzaken de klagers, al dan niet vertegenwoordigd, verschenen en is de deken in het dekenbezwaar verschenen. Ook verweerder is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 3 juli 2023 van klagers met bijgevoegde pleitaantekeningen. Deze e-mail en bijlage zijn aan het dossier van klager toegevoegd.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Bij vonnis van 13 oktober 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland onder meer klager in staat van faillissement verklaard. 2.2 Klagers hebben zich in februari 2026 tot verweerder gewend en bij brief van 23 maart 2016 heeft verweerder de opdracht aan klagers bevestigd. Over de gemaakte financiële afspraken staat daarin onder meer vermeld:
U en ik zijn overeengekomen dat u op betalende basis wordt bijgestaan en derhalve mijn honorarium verschuldigd bent. U doet uitdrukkelijk afstand van uw recht om op basis van gefinancierde rechtsbijstand te worden bijgestaan. (…)
Mocht u op enig moment van mening zijn dat u recht heeft op en gebruik wilt maken van gefinancierde rechtsbijstand, dan dient u mij daar direct van op de hoogte te stellen en acht ik mij vrij de aan mij verstrekte opdrachten neer te leggen. 2.3 In zijn e-mail van 3 juni 2016 heeft klager onder meer aan verweerder geschreven:
(…) nadat je druk bezig bent ook al hoor ik even niet veel kan ik mij voorstellen dat kosten doorlopen. Is het een suggestie om opnieuw een voorschotnota van circa 1850,- over te maken? Indien ja dan graag een factuur, dan kan ik deze overmaken. Svp per mail aan [klaagster].
2.4 Gedurende de periode dat verweerder is opgetreden als advocaat van klagers is klager in een echtscheidingsprocedure terecht gekomen. Klager heeft verweerder daarover geïnformeerd. Bij e-mail van 18 juli 2017 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder geschreven:
[J] is vandaag naar van [K] geweest. Gesproken met mw v [K]. deze start de zaak. de pro deo advocaat is nog op vakantie. moet alles er weer uittrekken en reageerde geïrriteerd. heeft dus alles gewoon uitgesteld, stille hoop dat ik haar zou onderhouden of zo.
Daarop heeft verweerder per e-mail van 18 juli 2017 aan klager geschreven:
Oké, laten wij dit maar even afwachten. (…)
Eveneens op 18 juli 2017 heeft klager nog aan verweerder gemaild dat zijn boedel zo’n € 250.000,- waard is en dat die e-mail zijn eerste betalingsbewijs is. 2.5 Daarop heeft verweerder met zijn e-mail van 19 juli 2017 aan klagers gereageerd:
Dank voor de gegevens, echter ik ‘schrik’ van de koopprijs in relatie tot de door u gestelde waarde.
Al enige tijd hebben wij contact over het uitblijven van uw betaling en heb ik al aangegeven zo min mogelijk werkzaamheden te verrichten, omdat er een totale scheve verhouding is ontstaan.
Inmiddels ontving ik van de belastingdienst een enorme aanslag die op korte termijn betaald moet zijn. Zekerheid is dus niet voldoende, ik moet daadwerkelijk geld krijgen.
U leest dat ik mij inzet om via de curator gelden los te krijgen, maar dat is nog niet zover en daarom moet er door u betaald gaan worden. Ik stel voor dat u een aantal zaken toch verkoopt zodat u mij kunt betalen.
Gezien de omstandigheden kan ik niet langer onbetaald door blijven werken en schort ik mijn werkzaamheden – m.u.v. de VLTB – thans op. Zodra u mij betaald – en dat is mogelijk omdat u veel waarde volle spullen heeft – pak ik mijn werkzaamheden weer op.
2.6 Diezelfde dag heeft klager daarop onder meer als volgt gereageerd:
Om te laten zien dat er indien noodzakelijk heel snel geld is hierbij ANWB taxatie auto. Deze is in zeer goede staat en staat veiiig opgeslagen. foto indien nodig beschikbaar. bij directe verkoop verlies ik 2000,- euro +.
2.7 Bij e-mail van 20 juli 2017 heeft verweerder aan klager het volgende aangegeven:
Dat u de auto sowieso aanbied is een goed gebaar en ik stel voor dat ik die zaterdag met de autopapieren ophaal en op naam zet. Dan heeft u er ook geen kosten meer aan en ik zal voor een zo hoog mogelijke verkoop prijs zorgen. Informatie van experts laten weten dat Euro 5.000,- een mooie prijs zou zijn. Welk tijdstip schikt u.
Richting RC heb ik aangegeven door te zullen gaan, mede omdat daaruit een betaling zal moeten komen zodat ook ik daaruit word voldaan.(…)
2.8 Op 28 juli 2017 heeft klager schriftelijk verklaard dat hij een bedrag van € 10.762,83 aan verweerder verschuldigd is en voor onderhanden werk nog een bedrag van € 6.500,- en dat hij een aanzienlijke teruggaaf verwacht na de herberekening van zijn VLTB. Ook staat daarin:
Elk bedrag dat uit de boedel komt tot een totaalbedrag van Euro 15.000,- dient te worden betaald aan [verweerder] tegen bewijs van kwijting en dient ter afbetaling van de declaraties en het onderhanden werk. (…)
Ik geef tevens toestemming om deze verklaring aan de curator te overleggen zodat zij hiervan op de hoogte is en de gewenste betalingen kan uitvoeren. (…)
2.9 In zijn e-mail van 29 juli 2017 heeft verweerder aan klager onder andere het volgende geschreven:
Tot nu toe heb ik geen zekerheid (de auto bijv.?) en nu vraagt u weer acties van mijn kant. Als u uw toegezegde zekerheid geeft, mag u acties en hulp bij het regelen van de rechtsbijstandverzekering van mij verwachten.
2.10 Bij e-mail van 20 september 2017 heeft één van de schuldeisers van klagers, de heer F, aan klager, tevens aan verweerder, onder andere het volgende geschreven:
Inmiddels vernam ik van [verweerder], dat hij niet meer voor u optreedt als advocaat. Ik heb hem allerhande, u bekende vragen gesteld. U heeft acties aangekondigd, die u niet heeft uitgevoerd. U schijnt ook, zonder enige valabele reden, middels [klaagster], anderen wederom niet te betalen. Kennelijk worden via [klaagster] door u in privé gelden verduisterd. Ik zal dat aan de curator melden. (…)
Ik sommeer u nogmaals om het bedrag van € 7.500,-- op de door mij aangegeven wijze te betalen. Blijft u zich weer verlagen met allerhande smoezen, dan zijn de gevolgen volledig voor uw eigen rekening.
Diezelfde dag heeft verweerder hierop per e-mail als volgt gereageerd:
Door de ongelukkige opbouw van de tekst van uw onderstaande e-mail kan die suggesties wekken die er niet zijn!
Eerst geeft u aan mij allerlei vragen te hebben gesteld en vervolgens stelt u een aantal feiten. U heeft mij enkele vragen gesteld en ik heb daarop geen of neutraal, althans ontwijkend geantwoord. U kunt dus nauwelijks enige conclusie aan ons korte gesprek verbinden, terwijl het tegenovergestelde beeld nu lijkt te worden gecreëerd in uw e-mail. (…)
Aangezien dat NIET het geval is en ik heb aangegeven u niet te antwoorden al dan niet ter bescherming van een (oud) cliënt (zelfs dat heb ik in het midden gelaten), vind ik het erg vervelend dat u zo onzorgvuldige uw teksten formuleert en opbouwt. Van een jurist mag meer zorgvuldigheid worden verwacht.(…)
Daarop heeft de heer F als volgt gereageerd richting verweerder:
Ik ben me van geen enkele onzorgvuldigheid bewust. Ik refereerde alleen aan het telefonisch contact met u, waarin u aangaf niet meer voor [klagers] op te treden. Vragen omtrent uitbetaling heb ik in het verleden gesteld. Dat geldt ook voor door u gedane toezeggingen die u per mail heeft gedaan en waarop u nooit meer bent teruggekomen. Uw verontwaardiging is volstrekt misplaatst en kennelijk geveinsd. Leest u uw eigen mails maar eens na. Ik wek geen suggesties, dat doet u alleen. U heeft zich slechts als verlengstuk van [klaagster] en haar nep-professor opgesteld.
Als u zorgvuldig als jurist had gehandeld, had u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen die zo'n jaar geleden zijn gedaan.
3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door: a) tekort te schieten in de (communicatie over de) financiele kant van de zaak doordat verweerder: (i) pas eind mei 2017 de facturen 2016 heeft overgelegd, (ii) een bedrag van circa € 43.000,-, bovenop een al eerder betaald bedrag van € 16.000, , in rekening heeft gebracht zonder daarvoor werkzaamheden te hebben gedaan of daarover inzicht in te hebben verschaft, (iii) ondanks meerdere verzoeken geen gespecificeerde facturen over 2017 heeft gestuurd, (iv) zonder toestemming werkzaamheden voor klager aan klaagster in rekening heeft gebracht; b) ter dekking van zijn facturen klagers een volmacht te laten ondertekenen voor verplichte verkoop van de inboedel en auto; c) zijn beroepsgeheim te schenden door tijdens een telefoongesprek in 2017 met F informatie over de zaak van klagers te delen, zoals dat volgt uit de e-mail van F van 20 september 2017; d) terug te komen op zijn aanvankelijke toezegging om klagers bij te staan op basis van gefinancierde rechtsbijstand door een aantal maanden daarna aan klagers te laten weten hen alleen op betalende basis klagers te willen bijstaan; e) tekort te schieten in zijn zorgplicht jegens klagers doordat verweerder: (x) ondanks zijn toezegging aan klager om in een bepaalde procedure te bemiddelen, dit niet te doen, (xx) ondanks zijn toezegging om de echtscheidingsprocedure van klager op te pakken, deze procedure, ook niet na herhaalde verzoeken daartoe, niet op te starten.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdelen a), b) en d) 4.2 Vanaf het begin heeft hij klagers laten weten dat hij niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand voor hen zou optreden. Dat staat zo in de opdrachtbevestiging uitdrukkelijk vermeld. Klagers zijn daarmee door ondertekening akkoord gegaan en hebben daarna ook verschillende betalingen gedaan. 4.3 Met klagers heeft hij op enig later moment besproken dat hij sommige kosten niet meteen zou declareren en ook dat hij de verschillende dossiers over klagers ging splitsen omdat er steeds meer kwesties bij kwamen. Het kostte tijd om de al geregistreerde werkzaamheden, grotendeels met terugwerkende kracht, te splitsen. Eind december 2016 is die splitsing gemaakt en heeft hij de kosten alsnog aan klagers in rekening gebracht. De vertraging daarvan was ook gelegen in grote drukte en persoonlijke omstandigheden. Na afgesproken verrekening met de betaalde voorschotten bleef nog een aanzienlijk te betalen bedrag over. Ondanks aanmaningen ontving hij daarvan geen betaling. Omdat klagers wel wilden dat verweerder werkzaamheden bleef doen, heeft verweerder aangegeven daarvoor wat zekerheid te willen. Klagers hebben daarin toezeggingen gedaan, waaronder de verkoop van een stuk boedel of verkoop van de auto, maar zijn die toezeggingen niet nagekomen.Klachtonderdeel c) 4.4 Verweerder betwist dat hij zijn beroepsgeheim richting klagers heeft geschonden. In het telefoongesprek met de heer F heeft hij niets vertrouwelijks over klagers of hun zaken gemeld, zoals ook blijkt uit de daarover met de heer F gevoerde correspondentie.Klachtonderdeel e) 4.5 Verweerder stelt dat hij zich voor klagers meer dan voldoende heeft ingespannen en heeft gedaan wat hij redelijkerwijs kon doen. Hij verwijst naar de stukken, waaruit dat volgens hem ook blijkt. Hij moest aan klager grenzen aangeven. Ondanks zijn verzoeken hebben klagers niet altijd de nodige bewijsstukken aangeleverd, wat nadelige gevolgen had voor hun geschil. Dat kan hem niet worden aangerekend. Daarbij is hij ook duidelijk geweest welke werkzaamheden hij kon en wilde doen en wanneer. Aan klager heeft hij laten weten diens echtscheiding niet te doen omdat hij zijn echtgenote kende en bovendien geen echtscheidingszaken deed.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klagers in hun geschillen met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Aw. 5.2 De raad stelt daarbij voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Aw volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Aw. De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.4 In de relatie met de cliënt is onder meer Regel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. 5.5 Het is een advocaat niet toegestaan voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken. Evenmin is het de advocaat toegestaan voldoening van de declaraties anders dan in geld te aanvaarden, behoudens in bijzondere gevallen en slechts na overleg met de deken (Regel 19 leden 1 en 2). 5.6 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf toetsen.
Klachtonderdeel a)
5.7 Uit de overgelegde stukken is de raad niet gebleken dat verweerder over de onder (i) - (iv) genoemde subverwijten schriftelijk met klagers heeft gecommuniceerd. Nu verweerder dat niet heeft gedaan en klagers betwisten dat zij daar mondeling op zijn gewezen, is niet komen vast te staan dat verweerder voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat ten aanzien van die subverwijten onduidelijkheden of misverstanden bij klagers konden ontstaan. Dat is volgens de hiervoor genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw doordat hij in strijd met Regel 19 aan klagers zekerheden - anders dan in geld - heeft gevraagd voor betaling van zijn declaraties zonder daarover overleg met de deken te hebben gevoerd. Zoals volgt uit de tussen partijen daarover gevoerde correspondentie, opgenomen onder de feiten hiervoor, heeft verweerder voorgesteld om de auto van klager op zijn naam te zetten om die daarna te verkopen. Ook is tussen hen indringend gesproken over het verkopen van de boedel van klagers ter dekking van de declaraties van verweerder en is klager verzocht om op 28 juli 2017 een verklaring over betaling uit de boedel te overleggen. Dat dit niet zo serieus was bedoeld en het feitelijk ook niet zo is gebeurd, zoals verweerder heeft verklaard, doet ook als dat juist is niet af aan het tuchtrechtelijk verwijtbare van dat handelen. Het is een advocaat immers niet toegestaan om zonder overleg met de deken dergelijke zekerheden te bedingen als betaling voor werkzaamheden. Dit betekent dat verweerder hierin tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld richting klagers, zodat ook klachtonderdeel b) gegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.9 Verweerder heeft betwist dat hij met een derde, de heer F, vertrouwelijke informatie heeft gedeeld waardoor hij zijn geheimhoudingsplicht richting klagers heeft geschonden. Dat dit zou zijn gebeurd, kan de raad niet afleiden uit de overgelegde correspondentie tussen klagers, de heer F en verweerder van 20 september 2017, zoals opgenomen onder de feiten hiervoor. Nu klagers, na de betwisting door verweerder, onvoldoende gericht en concreet hebben onderbouwd met welke vertrouwelijke informatie verweerder zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden, is de juistheid van dat verwijt niet komen vast te staan. Nu aldus van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, wordt klachtonderdeel c) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.10 Uit de overgelegde opdrachtbevestiging van 3 maart 2016, die ook is ondertekend, volgt dat klagers uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van hun (eventuele) recht op gefinancierde rechtsbijstand. Het bij de deken in repliek door klagers ingenomen standpunt dat sprake moet zijn van valsheid in geschrifte voor wat betreft hun handtekening dan wel dat zij hebben getekend door chantage van de kant van verweerder, is onvoldoende concreet onderbouwd en zonder voldoende onderbouwing ook niet aannemelijk. Daar komt nog bij dat verweerder vanaf maart 2016 voor klagers heeft gewerkt en klagers een deel van de ontvangen (voorschot)declaraties aan hem hebben betaald. Als daar door klagers geen opdracht voor was gegeven, was het ook niet aannemelijk dat klagers tot betaling zouden zijn overgegaan. Verweerder mocht er dan ook op vertrouwen dat klagers dit alles goed hadden begrepen en dat zij betalende cliënten waren. Dat klagers op een later moment verweerder nog hebben gevraagd om te bekijken of zij alsnog in aanmerking zouden komen voor gefinancierde rechtsbijstand, is de raad uit de stukken verder niet gebleken. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in deze is de raad dan ook niet gebleken. Daarom zal de raad ook klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.11 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij op enigerlei wijze is tekortgeschoten in zijn zorgplicht voor klagers. Klagers hebben ter onderbouwing van dit verwijt een groot aantal stukken overgelegd zonder duidelijk te maken welk stuk ter onderbouwing dient voor welk verwijt. Het onderzoek van de raad strekt niet zover dat de raad ambtshalve gaat uitzoeken welk verwijt daaruit kan worden gehaald en waarom daar verwijtbaar handelen van verweerder uit zou volgen. Deze verwijten zijn dan ook onvoldoende gericht en concreet onderbouwd. Daarom wordt eveneens klachtonderdeel e) ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft in strijd met artikel 46 Aw gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door zijn schending van de gedragsregels 16 en 19. 6.2 De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij in strijd met genoemde gedragsregel 19 op dwingende en intimiderende wijze heeft geprobeerd om bepaalde zekerheden van klagers los te krijgen waarmee zijn declaraties konden worden betaald. Dat verweerder toen zelf om geld verlegen zat, was geen rechtvaardiging maar had juist de aanleiding moeten zijn om overleg met de deken te hebben. Dat heeft verweerder niet gedaan. 6.3 De verweten handelwijze van verweerder en de opstelling van verweerder tijdens de zitting, die geen inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen en juist het optreden van klager ter discussie stelde, is ernstig. Echter, omdat verweerder in zijn 19-jarige loopbaan als advocaat een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, zal de raad volstaan met de maatregel van een berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft, ook voor klaagster, binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, W.W. Korteweg en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
griffier voorzitter Verzonden d.d. 4 september 2023