Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:145

Zaaknummer

220300

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat dat hij een zaak heeft aangenomen, maar daar niets aan heeft gedaan. Bekrachtiging beslissing waarin de klacht gegrond is verklaard met oplegging van een berisping. Verweerder maakt misbruik van recht door zich te beroepen op onbevoegdheid van de Haagse deken en raad. Verweerder is er zelf verantwoordelijk voor dat hij niet meer als advocaat mocht werken door zich zonder goedkeuring van de orde Den Haag naar dat arrondissement over te schrijven. Dat maakt het feit dat verweerder zich wel als (bevoegd) advocaat is blijven presenteren aan klaagster (en andere cliënten) des te ernstiger. Verweerder heeft er in deze en eerdere tuchtrechtelijke procedures blijk van gegeven geen enkel besef te hebben van zijn verantwoordelijkheid als advocaat en ongeschikt voor de advocatuur te zijn. Uitsluitend omdat verweerder niet meer op het tableau staat ingeschreven, handhaaft het hof de door de raad opgelegde maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 4 september 2023

in de zaak 220300

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

verweerder

 

tegen:

 

klaagster

 

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) in de zaak met nummer 21-911/DH/DH. De raad heeft de klacht gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:184 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 10 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-   de stukken van de raad;

-   de e-mails van verweerder van 29 en 30 mei 2023.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 2 juni 2023. Daar is klaagster verschenen. Zij heeft haar standpunten toegelicht. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

 

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klaagster heeft zich in 2019 voor juridische bijstand gewend tot het advocatenkantoor in Amsterdam, waar verweerder toen als stagiair werkzaam was. Het ging om een vordering van een derde op haar verstandelijk beperkte zoon, die onder bewind gesteld was. De derde had executoriaal beslag laten leggen ten laste van de zoon op grond van een verstekvonnis tegen de zoon.

3.3 Verweerder heeft zich op 1 november 2019 uitgeschreven als advocaat in Amsterdam en zich ingeschreven/overgeschreven naar het arrondissement Den Haag. Daarmee is per 1 november 2019 het patronaat over verweerder geëindigd en de stage van verweerder op grond van artikel 3.4 lid 2 sub b Voda van rechtswege opgeschort. Op 7 november 2019 heeft de Amsterdamse orde van advocaten schriftelijk aan verweerder laten weten dat hij in verband daarmee niet als advocaat mocht optreden. In de historie van het Landelijke Advocatentableau (“het tableau”) staat vermeld dat verweerder formeel tot 8 november 2019 als advocaat-stagiair aan het kantoor in Amsterdam was verbonden. Op 3 juni 2020 is verweerder van het tableau geschrapt.

3.4 Op 3 december 2019 heeft verweerder klaagster een concept voor een brief aan de deurwaarder gestuurd, waarmee klaagster heeft ingestemd.       Bij e-mail van 4 december 2019 heeft verweerder klaagster nog verzocht om een in de brief te vermelden rekeningnummer op te geven. Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en een rekeningnummer opgegeven. 

3.5 Op 21 januari 2020 heeft verweerder klaagster schriftelijk verzocht een afspraak met hem te maken om de zaak verder te bespreken. Hij had contact gehad met de deurwaarder en wilde een afkoopvoorstel tegen finale kwijting doen, dat hij zo goed als klaar had. Verder gaf hij aan dat het zinvol kon zijn een kort geding te starten als klaagster kon aantonen dat het beslag onrechtmatig was. Op 22, 23 en 28 januari 2020 hebben klaagster en verweerder per e-mail contact gehad over datum, plaats en tijdstip van de bespreking.

3.6 Op 6 maart 2020 heeft verweerder klaagster een e-mail zonder inhoud gestuurd met als onderwerp “test”. Op 10 maart 2020 heeft klaagster verweerder laten weten dat zij de test heeft ontvangen en gevraagd om een kopie van haar dossier te sturen. Dezelfde dag heeft verweerder laten weten dat hij de stukken dezelfde week nog zou toesturen. Dat is niet gebeurd.

3.7 In december 2020 heeft klaagster zich opnieuw gemeld bij het advocatenkantoor waar verweerder als stagiair werkzaam is geweest. Zij heeft haar verzoek om een bespreking schriftelijk toegelicht en onder meer gemeld dat zij verweerder herhaaldelijk heeft gevraagd naar de stand van zaken maar na maart 2020 per e-mail noch telefonisch contact met verweerder kreeg.

 

4 KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij een zaak van haar tegen de deurwaarder heeft aangenomen, maar vervolgens niets aan die zaak heeft gedaan. 

 

5 BEOORDELING

overwegingen raad

5.1 Een daags voor de zitting ontvangen uitstelverzoek van verweerder, dat vergezeld ging van een veertien dagen oude, niet op naam gestelde, positieve coronatest is door de raad afgewezen als tardief en onvoldoende onderbouwd. De raad heeft de stelling van verweerder verworpen dat niet de Haagse raad maar de Amsterdamse raad bevoegd is, omdat verweerder zich op eigen initiatief per 1 november 2019 heeft ingeschreven op het tableau in Den Haag en zich daarmee vanaf die datum heeft onderworpen aan het toezicht van de Haagse deken.

5.2 De raad heeft klaagster ontvankelijk verklaard, omdat het klaagster (en niet haar zoon) was die verweerder om bijstand heeft gevraagd. Verweerder heeft ook over de kwestie gecommuniceerd met klaagster. Verder heeft de raad overwogen dat klaagster en verweerder contact hebben gehad over een tegen de zoon van klaagster gewezen vonnis en door de wederpartij getroffen executoriale (beslag)maatregelen tegen haar zoon. Wat de exacte opdracht van klaagster aan verweerder is geweest, kan de raad niet vaststellen omdat een opdrachtbevestiging ontbreekt. De gevolgen daarvan komen voor risico van verweerder, omdat hij gehouden was tot schriftelijke vastlegging van de met klaagster gemaakte afspraken en dat heeft nagelaten. Verweerder heeft in december 2019 en januari 2020 werkzaamheden voor klaagster verricht. Eind januari 2020 heeft klaagster getracht met verweerder afspraken te maken om de zaak verder te bespreken, maar verweerder is niet verschenen. Verweerder is tekortgeschoten in een zorgvuldige belangenbehartiging ten behoeve van klaagster door toezeggingen niet na te komen, klaagster niet op de hoogte te houden, geen duidelijkheid te verschaffen over de afhandeling van de zaak en doordat hij bovendien niet de nodige voortvarendheid heeft getoond.

 

beroepsgronden

​​​​​​​5.3 Verweerder voert in beroep aan dat de uitspraak van de raad niet zorgvuldig, niet objectief en niet neutraal tot stand is gekomen. De raad heeft naar een veroordeling toe geredeneerd, terwijl er veel ontlastend bewijs is, waarmee niets is gedaan. Het recht van hoor en wederhoor is geschonden, er is sprake van een motiveringsgebrek en de feiten en omstandigheden zijn foutief weergegeven dan wel verdraaid. In het bijzonder voert verweerder aan:

1.  Ten onrechte is het uitstelverzoek van verweerder afgewezen. Ook na acht weken kan men nog last hebben van coronaverschijnselen en de raad mocht om privacy-redenen niet meer of andere gegevens van verweerder verlangen dan verweerder de raad heeft verstrekt.

2.  De raad heeft ten onrechte de overmachtssituatie weggelaten dat verweerder vanaf 1 november 2019 niet meer als advocaat kon werken. Zijn belangen werden door verschillende zaakwaarnemers behartigd.

3.  Ook heeft de raad weggelaten dat de zoon van klaagster (de enig belanghebbende) onder bewind staat en dat er geen toestemming is van de bewindvoerder is om een klacht in te dienen. Verweerder had zelf ook geen toestemming van de bewindvoerder om handelingen namens de zoon uit te voeren. De zaak was nog in een oriënterende fase en er was nog geen overeenkomst van opdracht. Bovendien was het een kansloze zaak met een onherroepelijk vonnis. Het bij de zoon gelegde beslag komt voor zijn rekening en risico, omdat hij niet tijdig verzet heeft ingesteld of een betalingsregeling heeft getroffen.

4.  De raad heeft zich ten onrechte bevoegd verklaard. De toestemming van de Haagse raad van de Orde om daar aan het werk te gaan ontbrak. De raad van discipline te Amsterdam heeft geoordeeld dat die raad uitsluitend bevoegd is om van klachten tegen verweerder kennis te nemen, zie de uitspraak 20-730/A/A.

5.  Ten onrechte heeft de raad klaagster ontvankelijk verklaard. De moeder is een derde en heeft geen belang bij de klacht. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat zij belanghebbende is geworden doordat ze met verweerder heeft gecommuniceerd. Dat betekent niet dat er een overeenkomst van opdracht is, laat staan dat zij opeens belanghebbende is.

6.  De opgelegde maatregel is disproportioneel en de proceskosten waarin verweerder is veroordeeld staan niet in verhouding tot de door de raadsman verrichte werkzaamheden, los van het feit dat in een klachtprocedure geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt.  

 

maatstaf

​​​​​​​5.4 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

 

formele beroepsgronden

​​​​​​​5.5 Omdat de behandeling door het hof er mede toe strekt om eventuele omissies bij de raad te corrigeren, heeft verweerder geen belang bij de beroepsgronden over zijn uitstelverzoek bij de raad. Wat de bevoegdheidskwestie betreft, merkt het hof op dat verweerder zich zelf, uit eigen beweging en zonder dat hij daartoe bevoegd was, als advocaat heeft gevestigd in het arrondissement Den Haag en zich in dat arrondissement heeft ingeschreven. Overigens is het het hof ambtshalve bekend dat hij hetzelfde verweer gevoerd heeft ten aanzien van klachten die door de raad van discipline in Amsterdam zijn beoordeeld. Dat brengt met zich mee dat hij misbruik van recht maakt door zich thans te beroepen op de onbevoegdheid van de (deken en) raad te Den Haag. Dat beroep faalt daarom.

 

​​​​​​​5.6 Met de raad is het hof van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Verweerder is de facto in opdracht van klaagster als advocaat werkzaamheden gaan verrichten en heeft daarover ook uitsluitend met klaagster overleg gevoerd. Dat maakt tot de cliënte van verweerder en belanghebbende bij de klacht. Wat verweerder aanvoert over (de bewindvoerder van) de zoon treft daarom evenmin doel.

 

beoordeling van de klacht

​​​​​​​5.7 Het hof ziet ook inhoudelijk op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

 

​​​​​​​5.8 Het hof voegt hier nog aan toe dat verweerder er zelf verantwoordelijk voor is dat hij vanaf 1 november 2019 niet meer als advocaat mocht werken door zich zonder goedkeuring van de orde Den Haag naar dat arrondissement over te schrijven. Dat maakt het feit dat verweerder zich wel als (bevoegd) advocaat is blijven presenteren aan klaagster (en andere cliënten) des te ernstiger. Voor zover verweerder lijkt te suggereren dat niet hij, maar een zaakwaarnemer gecommuniceerd zou hebben met klaagster, verwerpt het hof dat argument. Daarvan is niets gebleken.

 

​​​​​​​5.9 De maatregel van een berisping is, anders dan verweerder aanvoert, op zich al aangewezen onder de omstandigheden die zich in deze zaak voordoen. Gelet echter op alle overige recente tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder en de wijze waarop verweerder in al die procedures manoeuvreert zou een (aanzienlijk) zwaardere maatregel aangewezen zijn. Verweerder heeft er in deze procedure en eerdere tuchtrechtelijke procedures blijk van gegeven geen enkel besef te hebben van zijn verantwoordelijkheid als advocaat. Het hof acht hem, alles in aanmerking nemend, dan ook ongeschikt voor de advocatuur. Uitsluitend omdat verweerder niet meer op het tableau staat ingeschreven handhaaft het hof de door de raad opgelegde maatregel.

 

​​​​​​​5.10 Op grond van het voorgaande verwerpt het hof de beroepsgronden van verweerder en wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.

 

 proceskosten

​​​​​​​5.11 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

€ 50,- kosten  van klaagster;

€ 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

€ 1.000,- kosten van de Staat.

 

5.12 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.13 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

-        bekrachtigt de beslissing van 7 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag in de zaak met nummer 21-911/DH/DH;

 

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren,

A.P. Wessels, J.H. Brouwer en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023.

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 4 september 2023 .