Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:138

Zaaknummer

220145

Inhoudsindicatie

Hoger beroep van klager ongegrond. Beslissing raad bekrachtigd.

Uitspraak

 

                                     

Beslissing van 1 september 2023

in de zaak 220145

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

                                     

tegen:

 

verweerder

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1 Op 25 april 2022 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) geoordeeld over de klacht van klager (zaaknummer: 21-636/AL/OV). In deze beslissing is de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard (klachtonderdelen a, b gedeeltelijk en c) en gedeeltelijk ongegrond verklaard (klachtonderdelen d, e en b gedeeltelijk). Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:89 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 18 mei 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

 

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder, met bijlagen; de e-mails van 25 mei 2022,  beide met bijlagen, van de zijde van klager; de e-mail van 30 juni 2022, met bijlagen, van de zijde van klager ; de e-mail van 7 juli 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder; de e-mail van 25 oktober 2022, met bijlage, van de zijde van klager; de e-mail van 3 juni 2023 van de zijde van klager ; de e-mail van 19 juni 2023 van de zijde van klager. 

 

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 juni 2023. Daar zijn klager, bijgestaan door mevrouw V., en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn toegevoegd aan het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

 

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

 

​​​​​​​3.2 In een brief van 20 juli 2017 heeft verweerder klager bevestigd hem bij te zullen staan in een civiele hoger beroepsprocedure.

 

​​​​​​​3.3 Op 11 december 2017 is bij deurwaardersexploit tijdig aan de wederpartijen van klager aangezegd dat klager in hoger beroep komt van het door de rechtbank op 13 september 2017 gewezen vonnis. De wederpartijen zijn gedagvaard tegen 9 januari 2018 voor het gerechtshof te Leeuwarden.

 

​​​​​​​3.4 Op 8 januari 2018 heeft verweerder de procureursservice van FalkPost de opdracht gegeven om de dagvaarding aan te brengen bij het hof. Hij heeft daarbij laten weten dat het poststuk die dag moest worden opgehaald tussen 15.00 en 17.00 uur, omdat het stuk niet in de postkast van FalkPost paste.

 

​​​​​​​3.5 In de avond van 8 januari 2018 heeft verweerder klager via WhatsApp gevraagd hem te bellen, omdat de stukken niet door FalkPost waren opgehaald. Klager heeft vervolgens aangeboden de stukken de volgende dag zelf naar het gerechtshof te brengen. Verweerder heeft daarop als volgt gereageerd:

 

"Top, dankjewel! Ik zal morgenvroeg zelf ook nog even bellen met het hof ter bevestiging, dan weten we zeker dat het daar goed over is gekomen.”

 

​​​​​​​3.6 Op 9 januari 2018 heeft klager de stukken afgegeven bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Klager heeft op dezelfde dag een bewijs van de afgifte met de stempel erop van de rechtbank Noord-Nederland via WhatsApp aan verweerder gezonden.

 

​​​​​​​3.7 Op 10 januari 2018 heeft de griffie van het gerechtshof het H1-formulier (Aanbrengen nieuwe zaak) retour gezonden, omdat de zaak te laat was aangebracht.

 

​​​​​​​3.8 Bij faxbericht van 23 maart 2018 heeft verweerder de stukken weer naar het gerechtshof gezonden. In het faxbericht heeft hij onder meer het volgende geschreven:

 

“(…) De zaak zou worden aangebracht door Falk Koeriers, maar dit is niet gebeurd, om welke reden cliënt laat in de avond de stukken heeft opgehaald en tijdig heeft aangebracht, echter bij de rechtbank. Hierover heb ik contact gehad met mevrouw [S] en mij werd verzocht de stukken per fax toe te sturen, zodat dit gecorrigeerd kon worden. Telefonisch zou ik nader worden geïnformeerd, maar tot op heden heb ik geen reactie mogen ontvangen. Bij deze stuur ik u nogmaals de stukken toe. (…)”

 

​​​​​​​3.9 Op 4 juli 2018 heeft verweerder aan klager een e-mail gestuurd met daarin een conceptbrief aan de wederpartij over een mogelijke schikking. Deze conceptbrief luidt als volgt:

 

“Zoals vanmiddag toegezegd heb ik met cliënt de mogelijkheden besproken om (alsnog) tot een schikking te komen. Hoewel het primaire standpunt van cliënt ongewijzigd is, gaat de voorkeur gelet op de huidige omstandigheden uit naar een schikking. Een schikking zou in hoofdlijnen een betalingsregeling inhouden waarbij de vordering wordt vastgesteld op de helft van het bedrag waartoe cliënt is veroordeeld. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zie uw reactie graag tegemoet.”

 

​​​​​​​3.10 Klager heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:

 

“Prima zoals je hem heb opgezet nu !

 

​​​​​​​3.11 Op 5 juni 2019 heeft de opvolgend advocaat van klager verweerder een e-mail gezonden. Daarin heeft hij verweerder erop gewezen dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 125, lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt om een herstelexploot uit te brengen bij niet tijdig inschrijven van de zaak ter rolle binnen twee weken na de in de appeldagvaarding genoemde roldatum.

 

​​​​​​​3.12 Klager heeft verweerder aansprakelijk gesteld en is in dat verband een procedure gestart. De conclusie van antwoord van verweerder in die procedure is onderdeel van het klachtdossier. Op de zitting hebben partijen laten weten dat de rechtbank de vordering van klager heeft afgewezen en dat hoger beroep is ingesteld. Klager moet in die procedure nog een memorie van grieven indienen.

 

4 KLACHT

 

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

 

a) (…)

b) te proberen het verzuim om de hoger beroep dagvaarding tijdig aan te brengen te verhullen;

c) (…)

d) zonder medeweten, laat staan instemming, schikkingsonderhandelingen te voeren met de wederpartij;

e) te liegen door te stellen geen civiele zaken meer te doen, maar tot op de dag van vandaag op zijn website te laten staan dat hij ook civiele zaken behandelt.

 

5 BEOORDELING

 

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De klachtonderdelen a) en c) heeft de raad gegrond verklaard. Deze klachtonderdelen zagen op het niet tijdig aanbrengen van de appeldagvaarding en niet herstellen van dat verzuim (geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 125 lid 5 Rv jo 353 Rv biedt).

 

​​​​​​​5.2 Klachtonderdeel b) is volgens de raad ongegrond voor zover dit het verwijt betreft dat verweerder zijn verzuim heeft geprobeerd te verhullen. De raad heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat verweerder klager opzettelijk niet heeft geïnformeerd over zijn verzuim. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard voor zover verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van  het niet tijdig aanbrengen van de appeldagvaarding.

 

​​​​​​​5.3 Over klachtonderdeel d) heeft de raad geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat klager geen weet had van de schikkingsonderhandelingen van verweerder met de wederpartij. De raad heeft klachtonderdeel d ongegrond verklaard.

 

​​​​​​​5.4 De raad heeft over klachtonderdeel e) overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder de intentie heeft gehad om onjuiste informatie op zijn website te laten staan.  Ook klachtonderdeel e) is door de raad ongegrond verklaard.

 

beroepsgronden

​​​​​​​5.5 De gronden die klager aan zijn hoger beroep heeft gesteld worden hierna besproken.

 

verweer in beroep

​​​​​​​5.6 Het verweer dat verweerder in hoger beroep heeft gevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

maatstaf

​​​​​​​5.7 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

 

klachtonderdeel b)

​​​​​​​5.8 Klager stelt dat verweerder volgens hem moet hebben gelezen hoe hij zijn fout had kunnen voorkomen. Verweerder verwijst immers in zijn correspondentie zelf naar landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij gerechtshoven. Hij kan zich dus niet verschuilen achter het argument van onwetendheid. Verweerder heeft “dus wel degelijk zijn eigen verzuim [heeft] geprobeerd te verhullen”.

 

​​​​​​​​​​​​​​5.9 Volgens klager heeft de raad verder miskend dat verweerder het op het laatste moment heeft laten aankomen. Was hij eerder in actie gekomen, dan was er ook meer tijd geweest voor herstel. Klager stelt ook dat verweerder pas tijdens de zitting bij de raad excuses heeft gemaakt voor de gang van zaken. Naar het oordeel van het hof heeft klager deze verwijten niet eerder uitdrukkelijk naar voren gebracht. Het is niet mogelijk om in hoger beroep nieuwe klachten aan de orde te stellen. Het hof zal deze verwijten daarom niet behandelen en deze kunnen dus ook niet leiden tot gegrondheid van het hoger beroep.

 

​​​​​​​5.10 De stelling van klager dat verweerder moet hebben geweten hoe hij zijn fout had kunnen voorkomen, toont nog niet  aan dat verweerder dat verzuim heeft proberen te verhullen. Ook in hoger beroep heeft klager nagelaten om dit klachtonderdeel feitelijk te onderbouwen. Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de raad dat verweerder pas na de e-mail van 5 juni 2019 van de opvolgend advocaat zich heeft gerealiseerde dat hij het verzuim zelf had kunnen herstellen en dus zelf een fout had gemaakt. In zoverre slaagt het beroep niet.

 

klachtonderdeel d)

​​​​​​​5.11 De klacht van klager uit zijn bericht van 15 april 2021 aan de deken luidt als volgt:

 

“Ook achteraf vond ik het raar dat [verweerder] zonder overleg met mij een schikking wilde treffen met mr. (…) van de tegenpartij, nimmer heeft hij van mij toestemming gehad om dat te doen”

 

​​​​​​​5.12 Klager stelt nu in hoger beroep dat hij onjuist is geïnformeerd door verweerder omdat hij klager niet heeft geïnformeerd dat er nog een manier was om het niet tijdig aanbrengen van de procedure te herstellen. Als hij juist was geïnformeerd dan had hij niet ingestemd met het schikkingsvoorstel. Volgens klager heeft de raad dit miskend.

 

​​​​​​​5.13 Naar het oordeel van het hof heeft klager ook op dit punt in hoger beroep een nieuwe klacht geformuleerd. Dit is door de gemachtigde van klager ook erkend op de zitting. Het hof twijfelt overigens niet aan de verklaring van de gemachtigde van klager dat hij zijn klacht destijds wat ongelukkig heeft geformuleerd door onwetendheid en gebrek aan bijstand. Dit komt echter voor rekening en risico van klager. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de uitbreiding van de klacht ook niet valt te lezen in de tamelijk specifiek geformuleerde klacht van 15 april 2021. Het hof zal het nieuwe klachtonderdeel dan ook buiten behandeling laten.

 

klachtonderdeel e)

​​​​​​​5.14 Klager stelt dat verweerder volgens hem heeft erkend dat foutieve informatie op zijn website stond. De raad heeft volgens klager echter miskend dat klager door die foutieve informatie  is misleid. Klager stelt dat zijn keuze voor verweerder is bepaald door de melding op de website dat hij civiele zaken behandelt.

 

​​​​​​​5.15 Het hof stelt vast dat klager pas in hoger beroep voor het eerst heeft gesteld dat klacht ziet op hetgeen voor zijn klacht op de website van verweerder was vermeld en dat hij langs deze weg daardoor is misleid. Het verwijt dat klager bij de deken en de raad naar voren heeft gebracht, ziet er echter op dat verweerder op het moment van de klacht nog ten onrechte op zijn website had staan dat hij civiele zaken deed en hij daarover heeft gelogen. Dat klager misleid zou zijn door informatie op de website van verweerder betreft dan ook een ander, nieuw verwijt. De beroepsgrond ziet op een nieuwe klacht die niet in hoger beroep voor het eerst naar voren kan worden gebracht. Het hof zal ook deze nieuwe klacht buiten behandeling laten.

 

slotsom

​​​​​​​5.16 De slotsom is dat het door klager ingestelde hoger beroep ongegrond is.

 

schadevergoeding

​​​​​​​5.17 Klager heeft in hoger beroep gevraagd om toekenning van een schadevergoeding. Bij e-mail van 19 juni 2023 heeft hij zijn schade (kosten van rechtsbijstand) begroot op een bedrag van € 4685,-.

 

​​​​​​​5.18 De tuchtrechter kan als er een maatregel wordt opgelegd daar de bijzondere voorwaarde aan verbinden dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk door hem veroorzaakte schade tot een bedrag van maximaal € 5.000,- vergoedt.  Klager heeft zijn gestelde schade echter niet onderbouwd met bewijsstukken. Het verzoek zal reeds op die grond worden afgewezen.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​6.1 verklaart het beroep van klager ongegrond en bekrachtigt de beslissing van 25 april 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-636/AL/OV, voor zover voorgelegd aan het oordeel van het hof;

 

​​​​​​​6.2 wijst af het verzoek om schadevergoeding.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.

 

 

                                                                                                                 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 1 september 2023 .