Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-08-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:144
Zaaknummer
220296
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Bepaling over overlijden klager is niet naar analogie van toepassing op klaagster in de vorm van een vof die is ontbonden. Het feit dat verweerster niet zelf heeft geverifieerd of de bewindvoerder van de wederpartij instemde met het voeren van een hoger beroepsprocedure acht het hof onder de omstandigheden van dit geval niet zodanig ernstig dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De gegrondverklaring van het verwijt dat verweerster onvoldoende schriftelijk heeft vastgelegd dat klaagster niet de goedkopere oplossing (medewerker ziekgemeld laten blijven ipv ontslagprocedure voeren) wenste ondanks advies daartoe van verweerster, houdt het hof in stand. Het gaat hier namelijk om een essentiële afspraak met een groot financieel risico voor klaagster. Deels bekrachtiging oordeel raad. Geen matiging maatregel: waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 28 augustus 2023
in de zaak 220296
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries
tegen:
klaagster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 26 september 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-918/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard in de onderdelen a), b) en d). Klachtonderdeel c) is ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:209 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van 25 oktober 2022 tegen de beslissing is op diezelfde datum ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift namens klaagster; het e-mailbericht met bijlage d.d. 28 juni 2023, waarin klager zich afmeldt voor de mondelinge behandeling van de zaak.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 juli 2023. Daar is verweerster met haar gemachtigde verschenen. De gemachtigde van verweerster heeft het hoger beroep toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster had een arbeidsrechtelijk geschil met haar werkneemster mevrouw K. (verder: de werkneemster). Klaagster heeft de werkneemster op 26 juni 2018 op staande voet ontslagen.
3.3 De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter), heeft in de arbeidszaak tussen klaagster en de werkneemster op 27 november 2018 een beschikking gegeven die er op neer kwam dat het ontslag op staande voet ongedaan werd gemaakt, met de verplichting aan klaagster om het loon aan werkneemster door te betalen.
3.4 Vervolgens heeft klaagster zich begin februari 2019 gewend tot verweerster in verband met het instellen van hoger beroep in die zaak.
3.5 Per e-mail van 19 februari 2019 heeft verweerster de opdracht bevestigd. Hierin staat onder meer:
“(…) Wij spraken over de mogelijkheid om [de werkneemster] in dienst te houden, te wachten tot zij hersteld is en daarna te bekijken op welke manier er afscheid van haar genomen zou kunnen worden. Aangegeven werd dat uw voorkeur uitgaat naar in het instellen van hoger beroep tegen de beschikking van 27 november 2018. Ik was al begonnen met het opstellen van dit hoger beroep. Ik zal dit deze week in concept toesturen.”
In de opdrachtbevestiging is verder het uurtarief opgenomen van € 250,00 per uur exclusief BTW, dat verweerster wegens een gemeenschappelijke bevriende relatie matigt tot € 200,00. Daarbij worden de overige kosten in de opdrachtbevestiging benoemd en zijn de algemene voorwaarden van kantoor van toepassing verklaard
3.6 Namens klaagster heeft verweerster op 23 februari 2019 een beroepschrift ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het gerechtshof). Namens de werkneemster is op 25 april 2019 een verweerschrift ingediend.
3.7 Op 6 maart 2019 heeft verweerster klaagster een declaratie voor een bedrag van € 6.016,60 inclusief BTW én inclusief het griffierecht van € 741,00 gestuurd.
3.8 Per e-mail van 12 maart 2019 heeft verweerster het volgende aan de gemachtigde van klaagster geschreven:
“Dank voor je bericht.
Ik heb begrip voor je teleurstelling over de hoogte van de declaratie. Ik meen echter wel dat ik zorgvuldig alle andere opties (ziek laten, andere bedrijfsarts, etc) met je besproken heb. Ook heb ik niet alle daadwerkelijk door mij bestede tijd in rekening gebracht. Ik wil je in die zin wel tegemoet komen dat je de gehele declaratie in drie termijnen mag voldoen. De eerste betaling heb je gedaan schrijf je. Ik stel voor dat je het restant betaalt in de maand april en mei en wel op de eerste dag van de maand.
(….)”
3.9 Per e-mailberichten van 20 en 21 maart 2019 hebben de gemachtigde van klaagster en verweerster een nadere afspraak gemaakt, inhoudende dat klaagster aanvullend nog eenmalig € 1.210,00 inclusief BTW aan verweerster zou betalen als het hoger beroep zou slagen. De gemachtigde van klaagster heeft op 20 maart 2019 aan verweerster geschreven:
“Ik wil u nogmaals aangeven dat ik dit gebeuren erg vervelend vind en nog steeds ben ik erg teleurgesteld hoe dit allemaal loopt.
Zoals uw collega in ons laatste gesprek tegen mij gezegd heeft: ‘Je bent eenmaal in een trein gestapt’. Ik ben nu inderdaad in een trein gestapt zonder vooraf over de juiste informatie geïnformeerd te zijn en het juiste advies in handen te hebben. Ik besef nu wel dat deze trein alleen maar verder weg rijdt van mijn doel! Ik vindt dat u mij duidelijk had moeten vertellen dat de hoge beroep mij veel meer zou gaan kosten dan ik kwijt zou zijn als ik [de werkneemster] in de ziektewet zou laten. Ik vind dat ik van een advocaat mag verwachten om professioneel advies te geven en verantwoordelijkheid te voor het dragen voor het hele proces en daarom de klant goed advies te geven en dan de keuze aan de klant te laten om wel of niet ermee door te gaan. U had mij nadrukkelijk kunnen afraden om hoog beroep te gaan. Ik ben bij u gekomen om de schade te beperken en natuurlijk niet andersom! Ik had liever dat ik dit terug kon draaien maar helaas is er voor mij geen terugweg meer mogelijk. Ik wil u nogmaals vragen om de schade die ik nu loop te beperken door wat te doen aan de factuur die ik ontvangen heb, niet nog meer kosten in rekening te brengen voor zitting 26 juni.
(...)”
3.10 Diezelfde dag heeft verweerster gereageerd in een e-mail gericht aan de gemachtigde van klaagster:
“Ik kan je vertellen dat ik inmiddels ook teleurgesteld ben. In ons eerste gesprek heb ik duidelijk de aan de zaak verbonden risico’s en kosten besproken. Ik heb je gezegd dat het geen gewonnen race is, dat het niet zeker is dat je de zaak in hoger beroep wel zal winnen, en dat het risico bestaat dat in hoger beroep het ontslag op staande voet toch stand houdt en de ontbinding ook wordt afgewezen omdat ze ziek is. Jij bent bij mij gekomen omdat je perse in hoger beroep wilde gaan en de advocaat die je had niet snel genoeg werkte. De tijd begon te dringen. De termijn voor het instellen van hoger beroep verstreek op 27 februari 2019. Ik heb je geadviseerd om een bedrijfsarts in de arm te nemen uit mijn netwerk. Hier wilde je nog even over nadenken. Later gaf je aan dat je toch je eigen bedrijfsarts wilde gebruiken. Ik heb dan ook contact gehad met de heer [S]. [De werkneemster] is met spoed opgeroepen. Uit de rapportage bleek dat ze nog steeds ziek is. Wel was duidelijk dat ze nooit meer terug wilde komen. Ik heb toen telefonisch aangegeven dat het ook een optie is haar ziek te laten en niets te doen. Dit is de goedkoopste oplossing en dat heb ik je voorgehouden. Op een gegeven moment is ze weer beter en zal er ook een einde komen aan de arbeidsovereenkomst. Jij wilde dit niet, je wilde doorzetten en zo mogelijk niets meer met haar te maken hebben. Deze afspraak bevestigde je vorige week toen [de heer B] bij het gesprek aanwezig was.
Al bij het intake gesprek gaf jij aan dat [de voormalig advocaat] de zaak wilde doen voor € 2.500,00. Ik heb je aangegeven voor dit bedrag de zaak nooit te willen/kunnen doen. Ook dit bevestigde jij mij vorige week vrijdag.
(…).”
3.11 Op 21 maart 2019 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster bericht dat hij akkoord gaat met het laatste voorstel, dat hij niet twijfelt aan verweersters inzet en heeft hij een betalingsregeling voorgesteld.
3.12 De werkneemster is bij vonnis van de kantonrechter van 18 april 2019 onder bewind gesteld, nog voordat het verweerschrift op 25 april 2019 namens de werkneemster in de procedure is gebracht.
3.13 Op 5 juli 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het gerechtshof heeft geconstateerd dat de bewindvoerder van de werkneemster niet aanwezig was c.q. niet was opgeroepen. Het gerechtshof heeft de bewindvoerder telefonisch gehoord tijdens die mondelinge behandeling. De bewindvoerder heeft telefonisch verklaard in te stemmen met het voeren van de procedure.
3.14 Bij (tussen)beschikking van het gerechtshof van 6 september 2019 is de griffier van het gerechtshof opgedragen om de bewindvoerder van de werkneemster op te roepen en is bepaald dat klaagster een aantal stukken bij akte in het geding moet brengen.
3.15 Op 24 januari 2020 heeft het gerechtshof bij (eind)beschikking geoordeeld dat per die datum de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en de werkneemster is beëindigd.
3.16 Op 5 februari 2020 heeft verweerster aan klaagster een declaratie ten bedrage van € 1.210,00 inclusief BTW gestuurd.
3.17 Op 13 november 2020 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend.
3.18 Tussen verweerster en klaagster heeft een (incasso)procedure plaatsgevonden bij de kantonrechter in verband met de door klaagster onbetaalde (laatste) declaratie van 5 februari 2020. De kantonrechter heeft overwogen dat verweerster heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt in die zin dat zij klaagster voldoende heeft geadviseerd over het instellen van hoger beroep. Daarbij overweegt de kantonrechter dat klaagster geen schade heeft geleden doordat verweerster de bewindvoerder niet had opgeroepen. Klaagster is bij vonnis veroordeeld tot betaling van de declaratie.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) slecht te adviseren om in hoger beroep te gaan, aangezien haar (juridische) kosten heel veel hoger zijn dan de loonkosten van de werkneemster;
b) een heel hoge (voorschot)declaratie van € 6.000,00 te zenden, terwijl dit bedrag al hoger was dan de loonkosten van de werkneemster;
c) (…);
d) in hoger beroep te verzuimen de bewindvoerder van de werkneemster (mee) te doen dagvaarden c.q. te doen oproepen, terwijl zij wist of redelijkerwijs kon weten dat de werkneemster onder bewind was gesteld.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klaagster
5.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht. De oorspronkelijke klaagster H. vof, die de klacht had ingediend, is namelijk ontbonden. De deken heeft ten onrechte de klacht vervolgens voortgezet op naam van H. vof Verweerster verwijst naar artikel 47a lid 6 Advocatenwet, waarin is bepaald dat in geval van overlijden van een klagende partij de raad om redenen van algemeen belang kan beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet. Volgens verweerster geldt deze bepaling naar analogie voor de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof). H. vof heeft geen belang meer bij deze klacht. Ook zijn er geen redenen van algemeen belang om deze klacht voort te zetten.
5.2 De beroepsgrond faalt. De bepaling waarnaar verweerster verwijst, gaat over het overlijden van de klagende partij. De situatie waarin een vof wordt ontbonden, is niet gelijk te stellen met die situatie. De reden hiervan is gelegen in de juridische structuur van de vof. Een vof is een zogeheten personenvennootschap die er -uitsluitend- toe dient om vermogen af te scheiden van de privévermogens van de vennoten. Ander handelen en nalaten door de vof kan daarentegen enkel door de vennoten persoonlijk verricht. In die zin komt het klachtrecht dus niet zozeer toe aan de vof maar aan de vennoten, die wel op naam van de vof kunnen handelen. Voor zover verweerster nog ter zitting heeft aangevoerd dat de klacht namens de vof niet alleen door de vennoot Z. maar ook door of namens diens mede-vennoot de heer De M. had moet worden ingediend, geldt dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat deze beide vennoten allebei volledig en onbeperkt bevoegd waren de vof te vertegenwoordigen. Dit betekent dat de heer Z.zelfstandig bevoegd was om namens de vof te klagen over verweersters bijstand aan de vof.
Overwegingen raad
5.3 De raad heeft de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk behandeld en gegrond verklaard. De raad heeft, samengevat, overwogen dat verweerster de door haar besproken risico’s en de gevolgen van het hoger beroep onvoldoende schriftelijk heeft vastgelegd. Nu klaagster betwist dat verweerster haar op die onderwerpen voldoende heeft geïnformeerd, draagt verweerster de bewijslast van wat er tussen partijen is afgesproken. Het gebrek aan schriftelijke vastlegging maakt dat verweerster is tekortgeschoten in haar zorgplicht, zodat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 De raad heeft klachtonderdeel d) gegrond verklaard. Verweerster wist voorafgaand aan de zitting bij het gerechtshof dat de werkneemster een bewindvoerder had. Verweerster had er niet van mogen uitgaan dat de werkneemster met goedkeuring van de bewindvoerder procedeerde. Verweerster had de bewindvoerder moeten oproepen of vooraf bij de bewindvoerder moeten navragen of de werkneemster handelde met zijn toestemming. Dit heeft verweerster nagelaten.
Beroepsgronden
5.5 Verweerster heeft naast het hiervoor al besproken standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk zou zijn in de klacht, aangevoerd dat de raad de feiten niet juist heeft vastgesteld. Nu het hof de feiten zelf heeft vastgesteld, behoeft deze beroepsgrond geen nadere bespreking.
5.6 Verweerster heeft de beroepsgronden tegen de gegrondverklaring van de klacht uitgebreid gemotiveerd. Kort samengevat, voert zij tegen de beoordeling van klachtonderdelen a) en b) het volgende aan. De procedure in hoger beroep die verweerster voor klaagster heeft gevoerd, heeft voor klaagster een positief resultaat opgeleverd. Ook geldt dat de kantonrechter in het geschil tussen klaagster en verweerster het optreden van verweerster heeft getoetst aan de maatstaf van ‘de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht’ en heeft overwogen dat verweerster aan die maatstaf heeft voldaan. De tuchtrechter dient in een dergelijke situatie een oordeel dat afwijkt van het eerdere oordeel van de kantonrechter te motiveren. Uit de opdrachtbevestiging en de e-mailcorrespondentie tussen partijen blijkt dat verweerster de afwegingen rondom het instellen van hoger beroep wel degelijk heeft besproken met klaagster. Daarbij is er geen rechtsregel die voorschrijft dat dit in de opdrachtbevestiging moet worden opgenomen.
5.7 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel d) voert verweerster het volgende aan. De raad heeft ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat bij aanvang van de procedure nog geen bewindvoerder aangesteld was en dat de bewindvoerder instemde met de procedure. Bovendien mocht de bewindvoerder de procedure vormvrij overnemen. Ook was het niet aan (verweerster namens) klaagster om de bewindvoerder op te roepen (gezien het bepaalde in art. 1:439 leden 1 en 2 BW en art. 1:442 BW). Verweerster diende de advocaat van de werkneemster op haar woord te geloven, toen die aangaf mede namens de bewindvoerder op te treden. Ten slotte zijn de vertragingen in de procedure niet het gevolg van handelen van verweerster.
Verweer in beroep
5.8 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.
Maatstaf
5.9 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.10 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. In deze zaak is Regel 16 van de Gedragsregels 2018 van belang. Uit die gedragsregel, alsook uit vaste rechtspraak van het hof, volgt dat een advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen (vb. HvD 16 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:233).
Overwegingen hof
5.11 Het ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van klachtonderdelen a) en b) te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.
5.12 Aan de beoordeling van klachtonderdeel a) en b) voegt het hof nog het volgende toe naar aanleiding van het hoger beroep van verweerster. Het standpunt van verweerster dat uit de opdrachtbevestiging, de mailwisseling tussen de gemachtigde van klaagster en verweerster en uit het vonnis van de kantonrechter volgt dat verweerster wel degelijk voldoende informatie rondom de risico’s en kosten van de beroepsprocedure heeft verstrekt, gaat voorbij aan de strekking van het oordeel van de raad. Het gaat erom dat verweerster specifieke essentiële risico’s en kosten niet voldoende heeft vastgelegd – in het bijzonder de keuze van de gemachtigde van klaagster een beroepsprocedure te wensen die naar verweersters inschatting meer zou kosten dan het in dienst houden van de werkneemster tijdens de ziekteperiode. Aan deze keuze van klaagster kleeft een zodanig essentieel en groot financieel risico voor klaagster, dat het op de weg van verweerster als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat lag dat schriftelijk vast te leggen (Regel 16 van de Gedragsregels 2018). Het gaat hier om de verplichting de risico’s en kosten schriftelijk vast te leggen, en die verplichting geldt ongeacht of indicaties van het tegendeel bestaan. Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerster en zal de beslissing van de raad op deze onderdelen bekrachtigen.
5.13 Het hof komt ter zake van klachtonderdeel d) tot een andere beoordeling dan de raad. Het hof stelt voorop dat het wellicht voor de hand had gelegen als verweerster contact had gezocht met de wederpartij zodra zij kennis kreeg van het feit dat de werkneemster onder bewind was gesteld. Zij had daarbij kunnen nagaan of de bewindvoerder instemde met de procedure. Wanneer zij dit om welke reden dan ook niet bij de advocaat van de wederpartij kon verifiëren, had zij ook nog contact kunnen zoeken met de bewindvoerder zelf. Het hof is echter van oordeel dat het feit dat zij dit heeft nagelaten niet zodanig ernstig is dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster kan worden gesproken. In dit verband weegt het hof mee dat de procedure geen vertraging heeft opgelopen (noch anderszins nadeel is ontstaan) en hij het standpunt van klaagster – dat de wederpartij werd bijgestaan door een advocaat die de procedure vervolgde en zij hieruit afleidde dat de bewindvoerder van zijn cliënte met het vervolg van de procedure instemde – verdedigbaar vindt. Het beroep van verweerster slaagt op dit punt en de beslissing van de raad wordt in zoverre vernietigd.
Maatregel
5.14 De raad heeft aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd. Op zichzelf ligt het in beginsel voor de hand dat de maatregel wordt gematigd nu het hof een deel van de gegrondverklaring van de klacht – die aan de maatregeloplegging ten grondslag ligt - vernietigt. De maatregel van waarschuwing is de lichtste maatregel die opgelegd kan worden op grond van de Advocatenwet. Nu de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en b) in stand blijft en die – gezien de aard van die gegrondverklaring – de oplegging van een maatregel rechtvaardigt, laat het hof de maatregel van waarschuwing in stand.
Proceskosten
5.15 Omdat het hof de beslissing bekrachtigt ten aanzien van de opgelegde maatregel, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.16 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.17 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 26 september 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-918/AL/MN, voor zover klachtonderdeel d) daarbij gegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
6.3 bekrachtigt de beslissing van 26 september 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-918/AL/MN, voor het overige;
6.4 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.5 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting, A.J. Louter, R.H. Broekhuijsen en G.C. Endedijk , leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 augustus 2023 .