Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:158

Zaaknummer

23-549/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat in een strafrechtelijke procedure.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 4 september 2023  in de zaak 23-549/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:   verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 3 augustus 2023 met kenmerk re/ss/23-079/2209780, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerster heeft klager bijgestaan in verschillende strafrechtelijke procedures. Onderhavige klacht betreft de volgende procedure.   1.2    Mevrouw L heeft aangifte gedaan van het stelen van een bakfiets en in dat verband is op 25 mei 2019 onder klager beslag gelegd op de bakfiets. Klager is bij uitspraak van de politierechter van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 veroordeeld voor diefstalheling van de bakfiets. Hiertegen heeft verweerster namens klager hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). Bij arrest van 10 augustus 2021 is klager vrijgesproken.  1.3    Klager wilde de bakfiets terug en heeft verweerster daarom verzocht een verzoek in te dienen tot teruggave van de onder klager in beslag genomen bakfiets. In dat verband had klager verweerster voorzien van bewijsstukken. Verweerster heeft op 9 september 2021 namens klager een klaagschrift inbeslagname ex artikel 552a Sv (hierna: klaagschrift) bij het hof ingediend. Bij e-mail van 10 september 2021 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd en in dat verband, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Ik heb aan u uitgelegd dat de procedure kansrijker wordt als u kunt aantonen dat u de rechtmatige eigenaar bent van de bakfiets. U bent dit niet met mij eens. Volgens u is het genoeg dat de aangeefster niet kan aantonen dat zij de eigenaar is. Bovendien had u ten tijde van de inbeslagname de sleutels en de accu in uw bezit. Tevens is de bakfiets volgens u verzekerd door iemand anders dan de aangeefster. Wij zullen dit allemaal in de procedure aanvoeren.”   1.4    Op 29 maart 2022 is het klaagschrift op een zitting bij het hof behandeld. Tijdens die zitting waren klager, verweerster en mevrouw L aanwezig. Bij beschikking van 12 april 2022 heeft het hof het klaagschrift ongegrond verklaard.   1.5    Op 7 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft zowel voor hem als voor de wederpartij opgetreden;  b)    Verweerster wist dat er valse aangifte tegen klager is gedaan, maar heeft nagelaten aan de rechtbank de nodige bewijsstukken over te leggen om dat te kunnen aantonen.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster als (voormalig) advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 4.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich niet in de klacht herkent. Zij staat klager al geruime tijd in diverse procedures bij. In de onderliggende strafzaak heeft verweerster voor klager een klaagschrift opgesteld om de inbeslaggenomen bakfiets terug te krijgen. In de opdrachtbevestiging van 10 september 2021 heeft verweerster klager meegedeeld dat hij de meeste kans van slagen had om de bakfiets terug te krijgen wanneer hij zou kunnen aantonen dat hij de eigenaar is van de fiets. Klager dacht daar anders over. Klager was van mening dat mevrouw L moest aantonen dat zij eigenaar is. Klager had wel de sleutels en accu in zijn bezit. Verweerster ontkent dat zij heeft opgetreden voor mevrouw L. Zij kent mevrouw L niet en heeft haar voor het eerst en voor het laatst gezien tijdens de zitting van onderhavige zaak bij het hof. Meer kan verweerster hier ook niet over zeggen.  4.3    De voorzitter is op grond van het klachtdossier en de standpunten van partijen van oordeel dat de klacht van klager in beide onderdelen kennelijk ongegrond is. Uit de overgelegde stukken heeft de voorzitter allereerst niet kunnen opmaken dat verweerster voor mevrouw L heeft opgetreden, dan wel met haar óf de rechtbank onder één hoedje heeft gespeeld (klachtonderdeel a). Evenmin biedt het dossier feitelijke grondslag voor het verwijt van klager dat verweerster zich na afloop van de zitting vreemd zou hebben gedragen of dat verweerster de rechtbank (de raad: begrijpt het hof) niet heeft willen wraken, nog daargelaten de vraag of daar überhaupt aanleiding voor was.  4.4    Ook klagers verwijt dat verweerster wist dat sprake was van een valse aangifte, maar dat zij heeft nagelaten de nodige bewijsstukken in geding te brengen (klachtonderdeel b), slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat klager bij arrest van 10 augustus 2021 is vrijgesproken, blijkt nergens uit het dossier dat verweerster zou hebben geweigerd relevante bewijsstukken in het geding te brengen. Voor zover klager bedoelt te klagen over het feit dat de bakfiets niet aan hem is teruggegeven, geldt dat verweerster conform klagers instructies een klaagschrift heeft opgesteld. Dat het klaagschrift bij beschikking van 12 april 2022 ongegrond is verklaard, betekent niet dat verweerster haar werk niet naar behoren heeft gedaan. Van verwijtbaar handelen is ook in zoverre derhalve niet gebleken.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 4 september 2023