Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-09-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:137
Zaaknummer
220239
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof is sprake van een optelsom van verwijten die raken aan de kernwaarde kwaliteit. Niet alleen heeft verweerster klager onvoldoende voorgelicht over een complexe letselschadekwestie, zij heeft ook niet voortvarend en adequaat gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager en op het verzoek om verstrekking van dossiers. Het baart het hof verder zorgen dat verweerster in haar verweer in hoger beroep en op de zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in onzorgvuldigheid en onbetamelijkheid van haar handelen. Anders dan de raad acht het hof de maatregel van berisping passend bij de gegronde verwijten.
Uitspraak
Beslissing van 1 september 2023
in de zaak 220239
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 In de beslissing van 8 augustus 2022 heeft de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-880/AL/MN) de klacht van klager in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:171 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 31 augustus 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van klager.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting op 30 juni 2023. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster verschenen. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het dossier van het hof zijn toegevoegd.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager heeft op 10 december 2017 en daarna ook op 13 mei 2018 verkeersongevallen gehad. Klager heeft daarbij letsel opgelopen.
3.3 Verweerster heeft klager bijgestaan in zijn beide letselschadezaken met verschillende verzekeraars. Op het moment van het tweede verkeersongeval was de schade van het eerste verkeersongeval nog niet (financieel) afgehandeld.
3.4 In de brief van 12 juni 2018 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij informatie heeft ontvangen van klager en van de arbo-arts. Verweerster heeft verder geschreven:
(…) Recentelijk hebben u en ik een gesprek gehad. Daarbij heb ik u het advies overhandigd van de medisch adviseur van de wederpartij en ook het medisch advies d.d. 9 mei jl. van onze eigen medisch adviseur (…). De wederpartij Unive heeft de medische causaliteit in onderzoek. In het advies van onze eigen medisch adviseur (…) staat beschreven dat er klachten door het ongeval, alsook o.a. aspecten dat de klachten psychosomatisch lijken, er geen fysiologische beperkingen maar wel psychologische beperkingen zijn, naast de vermelding dat de ontwikkelingen multifactorieel bepaald zijn.
Daarnaast is aan u op 13/5 jl. een tweede achterop aanrijding overkomen en vervolgens ook nog een mishandeling op dezelfde dag, waarbij u een trap in de rug hebt gekregen.
Het is lastig om een prognose in dit stadium in uw zaak (richting Unive) af te geven, maar ik maakte u er wel op attent dat het medisch substraat van de klachten welke u momenteel ondervindt in zijn algemeenheid lastig medisch te bewijzen zijn, daarnaast geeft mijn medisch adviseur multifactoriële omstandigheden aan, welke niet met uitsluiting naar het ongeval d.d. 10 december 2017 wijzen. Daarnaast is het ongeval d.d. 13 mei 2018 en de daarop volgende mishandeling d.d. 13 mei 2018 een extra bijkomende complicerende factor in de zin dat het lastig te scheiden zal zijn welke klachten uit het ene ongeval zijn voortgekomen en welke klachten uit het andere ongeval resp. mishandeling zijn voort gekomen (nog los of e.e.a. medisch inzichtelijk/bewijsbaar gemaakt kan worden).
Kortom, ik sluit het geenszins uit dat Unive binnen niet al te lange tijd met dergelijke verweren kan komen en dat mitsdien de thans lopende kosten voor u (o.a. de medische kosten en de studiekosten) niet of beperkt vergoed zullen worden door Unive. Uiteraard zal ik met verve uw positie binnen de medische en juridische mogelijkheden verdedigen, maar dit zijn reële aandachtspunten, waarvan ik dacht er goed aan te doen u zulks nog een keer onder de aandacht te brengen.
3.5 In een e-mail van 28 juni 2018 heeft klager onder meer aan verweerster geschreven dat hij graag wil terugkeren op het werkveld maar bepaalde medische behandelingen niet heeft kunnen ondergaan omdat Univé geen voorschot wilde uitkeren.
3.6 Op 12 juli 2018 heeft verweerster onder meer het volgende aan klager geschreven:
Dan de zaak met Unive. Eerder gaf Unive de optie van wellicht een pragmatische regeling. Ik wil dit aan u in overweging geven. Wij spraken elkaar hier al een aantal keren over. Nog los van het gegeven dat de klachten die u heeft in zijn algemeenheid bewijsmatig medisch lastig kunnen zijn, gaf mijn medisch adviseur aan dat e.e.a. multifactoriaal bepaald is. Voor het 2de ongeval is (vooralsnog) geen aansprakelijkheid erkend. Daarnaast heeft er nog een mishandeling plaatsgevonden en is er dus nog een 3de partij, waarvan de aansprakelijkheid niet vaststaat. Zonder aansprakelijkheid is er geen schadeverhaal, zo meldde ik reeds. Al met al maakt dit de gehele situatie behoorlijk diffuus, lastig te bewijzen, laat staan te scheiden, en bestaat het risico dat Unive verwijst naar de tweede aanrijding resp. de persoon die u heeft mishandeld, waarvan betreffende de laatste 2 partijen geen erkenning van aansprakelijkheid in het dossier ligt.
Afgelopen vrijdag is de arbeidsdeskundige (…) geweest. Hij adviseerde u zo spoedig mogelijk de stap weer terug te zetten naar school en ook om een afspraak met school te maken deze week. Ik meen dat dit advies van de arbeidsdeskundige zeker navolging behoeft. Wij spraken af de nadere reactie van Delta Lloyd af te wachten. Tevens het verdere verloop van de diverse contacten die de arbeidsdeskundige zal oppakken (o.a. DBC, Unive, bedrijfsarts) en hetgeen de contacten met u deze week en uw werkgever/de school hebben gebracht. In een zijspoor is het advies een pragmatische regeling in gedachte houdend, mede natuurlijk ook afhankelijk van hetgeen de resultaten van voornoemde contacten zal brengen.
3.7 In de e-mail van 31 augustus 2018 aan klager heeft verweerster het volgende geschreven:
Ingesloten de medische informatie van zowel de huisarts als de bedrijfsarts.
Zoals u kunt nalezen, wordt in deze informatie o.a. verwezen naar het eerste ongeval en ook het tweede ongeval genoemd. De mishandeling wordt ook genoemd en ook andere omstandigheden.
Eerder gaf ik u aan dat bepaalde klachten in zijn algemeenheid lastig medisch te bewijzen zijn, ook dat het klachtenpatroon multifactoriaal bepaald soms lijkt te zijn volgens mijn medisch adviseur. Daarnaast, voor de zaak richting Unive alsook de zaak richting Delta Lloyd/NN, is er overlap, laat staan het eerder aan u vermelde risico van bijvoorbeeld het naar elkaar verwijzen over en weer tussen de maatschappijen, dan wel voor de schade te verwijzen naar de derde partij van de mishandeling.
U heeft voor 3/9 overleg met de bedrijfsarts.
Kort weergegeven, mijn eerste advies is proberen de werkzaamheden als docent zo snel als mogelijk (gefaseerd) in overleg met de bedrijfsarts op te pakken, ingegeven ook door hetgeen de arbeidsdeskundige aan u heeft geadviseerd. De zaken lopen dan verder, waarvan ik gezien de feitelijke lijn en welke loop de medische informatie in de letselschadezaken zal hebben ik lastig kan inschatten nu.
Het tweede advies dat ik u in overweging wil geven de voorgestelde schikking met Unive in te gaan, waarvan het lastig is een inschatting te geven van de uitkomst (omdat niet van te voren gezegd kan worden welke medische informatie Unive in een schikkingsstadium wil, nog los van hetgeen welk standpunt Unive heeft met betrekking tot de medische causaliteit). Ook bij deze route meen ik dat het voor de zaak het beste is als er spoedig een eerste aanvang is (in welke vorm dan ook, desnoods in stapjes, onder begeleiding van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige tot het weer oppakken van het werk van docent).
Zoals zojuist telefonisch besproken is het verstandig even de afspraak bij de bedrijfsarts af te wachten van a.s. maandag. Na afloop van het consult bij de bedrijfsarts hoor ik graag de uitslag hiervan alsmede een reactie op dit email bericht.
3.8 Op 26 september 2018 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:
Bijgaand een reactie van Delta Lloyd/NN betreffende uw ongeval d.d. 13 mei 2018 te Rotterdam.
Zoals u kunt lezen, maakt Delta Lloyd/NN het voorschot van€ 850,-- aan u over.
Wilt u mij op de hoogte houden als u de fysiotherapie gaat starten?
Verder belde u mij gisteren op dat u deze week onwel bent geworden en van de zoldertrap bij uw zus thuis bent gevallen, waardoor uw schouder weer uit de kom is geraakt en een flinke snee in het gezicht hebt opgelopen. U bent bij het sint Antonius ziekenhuis hiervoor geweest. U belde mij gisteren hierover kort op, toen u moest ophangen voor een ander inkomend telefoongesprek. Ik hoor dan nog wel verder en in ieder geval beterschap van mijn kant.
Ik zal Unive weer uw zaak onder de aandacht brengen en de heer S. vragen of hij zijn medisch adviseur heeft gesproken en of hij een afspraak kan maken. Uiteraard houd ik u hiervan op de hoogte.
3.9 Op 9 november 2018 heeft verweerster klager laten weten dat Univé instemt met het voorstel voor een pragmatische, definitieve regeling met een slotuitkering van € 19.500,-.
3.10 Op 12 november 2018 heeft verweerster de vaststellingsovereenkomst met Univé ter ondertekening toegestuurd. In de begeleidende brief heeft verweerster de hoogte van de vergoeding toegelicht en meegedeeld dat de overeenkomst een “finale kwijtingsbepaling vervat, waardoor uw schade definitief geregeld is en u hierop in de toekomst niet meer bij Univé kan terugkomen”.
3.11 De vaststellingsovereenkomst is op 12 en 13 november 2018 ondertekend door Univé en klager. Met deze vaststellingsovereenkomst is de eerste letselschadezaak geëindigd tegen finale kwijting.
3.12 Op 17 oktober 2019 heeft de gemachtigde van klager in deze procedure, die werkzaam is als letselschadespecialist, een overnameverzoek van het dossier van het tweede verkeersongeval aan verweerster gestuurd.
3.13 Met deze dossierovername heeft verweerster op 18 oktober 2019 ingestemd. In haar e-mail heeft zij de gemachtigde van klager verder gemeld dat zij een kopie van dat dossier separaat aan hem zal toesturen.
3.14 Dezelfde dag heeft de gemachtigde van klager per e-mail aan verweerster geschreven:
“Dank voor uw snelle reactie. Op het moment dat client een tweede ongeval is overkomen was de afhandeling van zijn eerste dossier nog niet beëindigd. Kunt u mij vertellen waarom er toch voor gekozen is om het eerste dossier af te sluiten?”
3.15 Per e-mail van 1 november 2019 heeft de gemachtigde van klager aan verweerster gevraagd om te reageren op zijn e-mail van 18 oktober 2019. Daarna is telefonisch contact tussen de gemachtigde van klager en verweerster geweest.
3.16 Per e-mail van 20 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klager zich namens klager gesteld en onder meer aan verweerster geschreven:
“(…) U heeft client bijgestaan in verband met een letselschadezaak (ongeval van 10 december 2017). In dat kader heeft client op uw advies het dossier in november 2018 afgesloten met een VSO.
Bedrijfsregeling 7 artikel 5
Client is op 13 mei 2018 een ander ongeval overkomen, welke ook door u behandeld werd. De aansprakelijkheid in dat dossier was reeds erkend en doch heeft u er destijds voor gekozen om bedrijfsregeling 7 artikel 5 toe te passen. (…)
Ook heb ik u regelmatig gebeld en terugbelverzoeken achter gelaten. Uiteindelijk heb ik u kunnen spreken en gaf u aan dat u het eerste dossier heeft afgesloten, omdat de klachten anders waren dan die van het ongeval wat client is overkomen op 13 mei 2018.
Medisch advies
Onlangs heb ik het medisch advies van de tegenpartij van het ongeval van 13 mei 2018 ontvangen en wil ik u wijzen op het volgende schrijven van de medisch adviseur:
“Zoals ook uit bron 22 blijkt, meldt betrokkene op 25 april 2018 al forse schouderklachten. (…). Op 6 juni 2018 geeft betrokkene dezelfde schouderklachten aan. Zowel het schrijven van de huisarts d.d. 15 maart, als de verslaglegging van de revalidatiearts zijn duidelijk omtrent de reeds vooraf aan het 2e ongeval bestaande schouderklachten.”
Het komt erop neer dat de medisch adviseur van de tegenpartij van mening is dat de klachten die client nu ondervindt zich al voor het ongeval van 13 mei 2018 presenteerde.
Graag ontvang ik binnen 2 weken een reactie op bovenstaande (…).”
3.17 Per e-mail van 2 november 2020 heeft verweerster aan de gemachtigde van klager om toezending van een machtiging gevraagd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om informatie voor klager op te vragen.
3.18 Daarop heeft de gemachtigde van klager bij zijn e-mail van 17 november 2020 aan verweerster de machtiging van klager gestuurd, waarin klager zijn gemachtigde machtigt hem te vertegenwoordigen naar aanleiding van het voorval van 10 december 2017 en hem in dat kader machtigt om alle (medische) informatie op te vragen, en verweerster gevraagd om alsnog te reageren op zijn e-mail van 20 oktober 2020.
3.19 Per e-mail van 4 december 2020 heeft de gemachtigde van klager opnieuw aan verweerster om een reactie gevraagd en voor zover nodig rechtsmaatregelen aangekondigd.
3.20 In zijn e-mail van 16 december 2020 aan verweerster heeft de gemachtigde van klager verweerster aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden en nog te lijden schade. Daarnaast is verweerster verzocht om deze kwestie bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.
3.21 Op 31 december 2020 heeft de gemachtigde van klager een e-mail aan verweerster gestuurd met het verzoek om te reageren en heeft daarbij aangekondigd dat hij bij uitblijven van een reactie van haar kant klager zal adviseren een klacht tegen haar in te dienen.
3.22 Op 10 augustus 2022 heeft verweerster bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melding gemaakt van de aansprakelijkstelling door klager.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een beroepsfout te maken door het oudste letselschadedossier van klager al te sluiten en niet ter bescherming van klager samen te voegen terwijl zij (i) ten tijde van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager in 2018 bekend was met het tweede ongeval met letsel en (ii) heeft nagelaten om klager te wijzen op de risico’s van afsluiting van zijn oudste dossier, en daarmee in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 12 en 16;
b) de aansprakelijkstelling door klager niet te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en klager;
c) niet te reageren op e-mailberichten van (de gemachtigde van) klager en relevante vragen daardoor niet te beantwoorden.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad heeft als volgt geoordeeld over klachtonderdeel a:
5.7 De raad stelt voorop dat uit de maatstaf zoals hiervoor weergegeven volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat als een advocaat een cliënt adviseert om een overeenkomst te ondertekenen het op de weg van die advocaat ligt om de gevolgen daarvan vooraf uitgebreid met de cliënt te bespreken en zich ervan te vergewissen dat die cliënt de gevolgen daarvan ook begrijpt. Gedragsregel 16 leidt ertoe dat afspraken daarover dan schriftelijk worden vastgelegd en schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd om misverstanden daarover achteraf met de cliënt te voorkomen.
5.8 Mogelijk had verweerster haar deskundige redenen om klager te adviseren om in november 2018 een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en daarmee de eerste letselschadezaak af te sluiten terwijl zij wist dat op dat moment het tweede letseldossier van klager nog liep. Tijdens de zitting heeft zij vragen daarover van de raad niet kunnen beantwoorden wegens haar afwezigheid. Wat daar ook van zij, klager heeft gesteld dat hij de vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting nooit in november 2018 had ondertekend indien hij toen van verweerster had gehoord welke nadelige financiële gevolgen dat voor de afhandeling van zijn nog lopende tweede ongeval zou kunnen hebben. Alhoewel verweerster in haar verweer heeft gesteld dat zij klager zowel mondeling als schriftelijk heeft gewezen op de risico’s van de finale kwijting bij ondertekening van de vaststellingsovereenkomst, ontbreekt een dergelijk stuk in het klachtdossier. Klager ontkent ook dat hij die informatie van verweerster heeft gekregen, waardoor hij naar zijn zeggen achteraf een onjuiste keuze heeft gemaakt. Als al sprake was van evident andersoortig letsel bij klager als gevolg van de twee ongevallen na elkaar, zoals verweerster verder heeft gesteld, dan kon dat naar het oordeel van de raad nog wel tot dezelfde schadeposten voor klager lijden. Klager heeft in dit kader ter zitting van de raad verklaard dat hij van beide ongevallen ook ernstige schouderklachten heeft overgehouden met operaties en arbeidsongeschiktheid voor zijn eigen werk tot gevolg. Zowel uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Verweerster heeft aldus over deze voor klager belangrijke kwesties onvoldoende duidelijk met hem gecommuniceerd. Niet kan worden vastgesteld of verweerster voldoende regie heeft gevoerd op dit punt. Dat is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.2 De raad heeft, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat verweerster niet adequaat heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager.
Klachtonderdeel c)
5.3 De raad heeft, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat verweerster niet zorgvuldig en voortvarend heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van de gemachtigde van klager in december 2020.
Beroepsgronden
Klachtonderdeel a)
5.4 De raad heeft miskend dat verweerster wel degelijk voldoende met klager heeft gecommuniceerd over de risico’s van het sluiten van het eerste ongevalsdossier. Klager was voldoende op de hoogte van de risico’s van het sluiten van het dossier ter zake van het eerste ongeval. Volgens verweerster is er juist voor geopteerd om het eerste ongeval te regelen. Verweerster verwijst ter onderbouwing van haar beroep naar correspondentie die in eerste aanleg nog geen onderdeel vormde van het klachtdossier. Uit deze correspondentie blijkt volgens verweerster dat bewust is gekozen voor een regeling met Univé en dat klager voldoende op de hoogte was van de voor- en nadelen van deze regeling.
Klachtonderdeel b)
5.5 Verweerster heeft aangevoerd dat de claim van klager “onvoldoende specifiek was gemaakt”, terwijl de klacht wel was ingediend door een professionele gemachtigde. Verweerster zag daarom geen aanleiding om melding te doen bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerster was er niet van op de hoogte dat “de deken gevraagd kan worden om schriftelijk te laten bevestigen dat zij adequaat verzekerd is”. De afloop van het bemiddelingsgesprek met de deken leverde volgens verweerster “ook geenszins een signaal af dat er omstandigheden waren dat de verzekeraar door verweerster ingeschakeld zou moeten worden”. Het hof begrijpt de beroepsgrond van verweerster zo dat zij het niet onredelijk achtte om niet direct verzekeringsgegevens te verstrekken vanwege de combinatie van het ontbreken van “schade voor de klant” en het niet opvragen van het dossier van het eerste ongeval. In het kader van het hoger beroep heeft verweerster alsnog stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij voor beroepsaansprakelijkheid is verzekerd en dat de verzekeraar de ontvangst van de melding van de claim heeft bevestigd.
Klachtonderdeel c)
5.6 Verweerster heeft in hoger beroep aangevoerd dat door klager en zijn gemachtigde nog geen begin van bewijs van de beweerdelijke schade is aangetoond. Verweerster stelt dat zij wel op de aansprakelijkstelling heeft gereageerd. Verweerster stelt verder:
“Verweerster is van mening dat zij voldoende zorg heeft betracht en dat inschakeling van een nieuwe belangenbehartiger niet langer gepast is heel gedetailleerd vragen te beantwoorden, omdat de opdracht is ingetrokken. Verweerster is van mening dat door het opvragen van het 1e dossier de belangenbehartiger zijn vragen direct beantwoord had kunnen zien.”
5.7 Tot slot heeft verweerster aangevoerd dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zij bij repliek in deze tuchtprocedure al veel inhoudelijk heeft uitgelegd, dat de raad ontbrekende correspondentie bij haar had kunnen opvragen en dat klager zijn schade niet heeft aangetoond. In dat licht vindt verweerster de opgelegde maatregel zwaar.
Verweer in beroep
5.8 Het verweer dat klager in beroep heeft gevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
Maatstaf
5.9 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Klachtonderdeel a)
5.10 Naar het oordeel van het hof heeft de raad de klacht dat verweerster klager onvoldoende heeft gewezen op de risico’s van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in verband met het eerste ongeval terecht gegrond verklaard.
5.11 Verweerster heeft er in haar brief aan klager van 12 juli 2018 op gewezen dat (de oorzaak van) het letsel van klager lastig te bewijzen zal zijn. Verweerster heeft gewezen op de mogelijkheid dat Univé zal stellen dat het letsel van klager veroorzaakt is door het tweede ongeval of de mishandeling. In haar brief van 31 augustus 2018 aan klager wijst verweerster erop dat de klachten multifactoraal bepaald zijn en dat sprake is van overlap en dat verzekeraars naar elkaar kunnen wijzen.
5.12 Naar het oordeel van het hof heeft verweerster klager hiermee uitgelegd wat het voordeel is van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met Univé. Verweerster heeft klager echter niet voldoende gewezen op de mogelijke nadelen van het sluiten van die vaststellingsovereenkomst en de mogelijke gevolgen en risico’s in verband met de afwikkeling van het tweede ongeval.
5.13 Verweerster heeft niet aan klager uitgelegd dat een nadeel van schikken met Univé zou kunnen zijn dat klager niet meer bij Univé terecht kon als Delta Lloyd, de verzekeraar van het tweede ongeval, zou stellen dat de letselschade volledig of grotendeels veroorzaakt is door het eerste ongeval en dus verhaald moest worden bij Univé. Het loket bij Univé is door de vaststellingsovereenkomst immers gesloten. Verweerster is aldus tekort geschoten in haar plicht om klager schriftelijk voor te lichten over de goede en kwade kansen van zijn zaken en de goede en kwade kansen van de voor verweerster geadviseerde route.
5.14 Verweerster stelt dat zij klager schriftelijk en mondeling heeft gewezen op de voor- en nadelen van de door klager gekozen route. Klager bestrijdt dat. Het hof is van oordeel dat verweerster – ook ter zitting – niet heeft aangetoond dat zij klager geïnformeerd heeft. Zoals de raad terecht heeft overwogen lag het op de weg van verweerster om deze belangrijke informatie schriftelijk te bevestigen. Gedragsregel 16 schrijft dat voor. Zij heeft dit nagelaten en (ook) daarmee is zij jegens klager tekortgeschoten en heeft zij niet de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijk advocaat betaamt.
Klachtonderdelen b) en c)
5.15 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen grond om tot een andere beoordeling van de klachtonderdelen b) en c) te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. De standpunten die verweerster in hoger beroep heeft ingenomen onderschrijven de juistheid van het oordeel van de raad dat verweerster onzorgvuldig en onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager.
Slotsom
5.16 De slotsom is dat de beroepsgronden niet slagen.
Maatregel
5.17 Naar het oordeel van het hof is sprake van een optelsom van verwijten die raken aan de kernwaarde kwaliteit. Niet alleen heeft verweerster klager onvoldoende voorgelicht over een complexe letselschadekwestie, zij heeft ook niet voortvarend en adequaat gereageerd op de aansprakelijkstelling van klager en op het verzoek om verstrekking van dossiers. Het baart het hof verder zorgen dat verweerster in haar verweer in hoger beroep en op de zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in onzorgvuldigheid en onbetamelijkheid van haar handelen. Anders dan de raad acht het hof de maatregel van berisping passend bij de gegronde verwijten.
Proceskosten
5.18 Omdat het hof de beslissing van de raad bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof daarnaast verweerster in onderhavige zaak op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.20 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster/verweerder door.
5.21 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 8 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-880/AL/MN, voor zover de maatregel van waarschuwing is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
6.3 legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
6.4 bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige;
6.5 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.6 veroordeelt verweerster in de proceskosten van € 2.000,- op de manier en binnen de termijn zoals hiervoor overwogen;
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 september 2023 .