Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:187

Zaaknummer

23-479/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de bijstand van de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 september 2023 in de zaak 23-479/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 13 juli 2023 met kenmerk R 2023/50 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 23 juli 2023 en de e-mail met bijlagen van verweerder van 31 juli 2023.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster huurt een woning van een woningcorporatie. In februari 2021 is er een conflict ontstaan tussen klaagster en de woningcorporatie over de schutting. 1.2    Klaagster heeft zich in juli 2021 tot verweerders kantoor gewend voor bijstand in het geschil. Per e-mail is toen aan haar de volgende omschrijving van de kwestie gezonden: “U huurt inmiddels 18 jaar een woning van [woningcorporatie], de tegenpartij in deze kwestie. Ten tijde van uw intrede in de huurwoning stond er een schutting. Sindsdien staat de schutting op dezelfde plek. Desalniettemin heeft [woningcorporatie] u voor het eerste drie maanden geleden aangeschreven om de schutting te verwijderen en onlangs is de schutting door [woningcorporatie] tegen uw wil en in uw afwezigheid verwijderd. Volgens u is dit onrechtmatig en wenst u in deze kwestie mijn bijstand.” 1.3    Bij e-mail van 29 juli 2021 heeft verweerder zich als advocaat van klaagster gesteld bij de woningcorporatie. Klaagster heeft een cc van dit bericht ontvangen. 1.4    Op 6 augustus 2021 heeft de woningcorporatie gereageerd. Verweerder heeft het bericht op 9 augustus 2021 doorgestuurd aan klaagster en geschreven dat hij contact opneemt met klaagster om de zaak inhoudelijk te bespreken. 1.5    Op 11 augustus 2021 heeft verweerder een conceptbrief aan klaagster gezonden. Na akkoord van klaagster heeft hij de brief diezelfde dag aan de woningcorporatie gezonden. In de brief staat onder meer: “U stelt zich op het standpunt dat cliënt een deel van het achterpad bij haar eigen tuin zou hebben getrokken. In verband met het voornoemde hebt u op 16 juni jl. zonder toestemming van cliënte haar schutting verwijderd. Thans sommeert u cliënte om het achterpad te herstellen. (…) Cliënte verzoekt in dit geval binnen zeven dagen na heden herstel van de schutting. In het geval de schutting niet wordt hersteld en u blijft voortgaan met het herstellen van het achterpad, ben ik genoodzaakt om namens cliënte een kortgedingprocedure te starten bij de voorzieningenrechter.” 1.6    Op 3 september 2021 heeft verweerder een inhoudelijke e-mail ontvangen van de advocaat van de wederpartij, waarbij onder meer is geschreven dat door de wederpartij in reconventie zal worden gevorderd dat klaagster tot herstel van het achterpad overgaat door betegeling. Ook is in die e-mail een laatste kans aan klaagster geboden om tot herstel in de oude situatie over te gaan en is aangekondigd dat als klaagster dat niet doet, de woningcorporatie tot herstel zal overgaan en de kosten op klaagster zal verhalen. 1.7    Verweerder heeft de e-mail op 4 september 2021 doorgestuurd aan klaagster en om reactie gevraagd. 1.8    Bij e-mail van 16 september 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de woningcorporatie geschreven dat klaagster opdracht heeft gegeven om een procedure aanhangig te maken, met het verzoek geen verdere maatregelen te nemen ten aanzien van het achterpad tot er een uitspraak van de rechtbank is. 1.9    Diezelfde dag heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “Ik heb u verteld dat de enige vervolgstap een procedure is. Of instemming met het herstel van het achterpad. U gaf aan dat u een procedure wenste, koste wat het kost. Ik heb u meermaals aangegeven dat een procedure risico’s met zich meebrengt, waarbij u veroordeelt kunt worden in de proceskosten. Ik heb u aangegeven dat uw rechtspositie niet sterk is en dat het uiterlijk aankomt op een belangenafweging.” 1.10    Op 21 september 2021 heeft verweerder een conceptversie van de kort geding dagvaarding aan klaagster gezonden.  1.11    Op 1 november 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “Zojuist heb ik u telefonisch gesproken in uw zaak tegen [woningcorporatie]. U hebt mij gebeld ten aanzien van de factuur van de deurwaarder. U was verbaasd over de factuur, omdat er nog geen zitting heeft plaatsgevonden. Ik heb u uitgelegd - zoals reeds eerder tijdens ons gesprek meegegeven - dat de deurwaarder noodzakelijk is voor het starten van een procedure. Voor het starten van een dagvaardingsprocedure moet de dagvaarding worden betekend aan het adres van de wederpartij. Daaraan zijn kosten verbonden. Tevens heb ik u nogmaals uitgelegd dat u ook griffierecht moet betalen, oftewel administratiekosten van de rechtbank. De factuur is nog niet binnen, maar kan ieder moment binnenkomen. Daarnaast heb ik u nogmaals gewezen op de procesrisico's. Procederen neemt ten alle tijden risico's met zich mee, ongeacht de rechtspositie. U dient zich daarvan bewust. In het geval u in het ongelijk wordt gesteld, kan dit ertoe leiden dat u niet alleen mijn kosten moet dragen, maar ook een vergoeding moet betalen voor de kosten die de wederpartij heeft moeten maken om verweer te kunnen voeren (advocaatkosten en griffierecht). Wint u de rechtszaak dan zal de wederpartij veelal in de (proces)kosten worden veroordeeld. Een veroordeling in de advocaatkosten betekent overigens niet dat u uw volledige advocaatkosten vergoed krijgt. Deze kosten worden begroot volgens het liquidatietarief. U krijgt derhalve slechts een deel van de proceskosten vergoed.  U hebt aangeven zich bewust te zijn van de risico's.” 1.12    Op 25 november 2021 heeft de wederpartij bij de rechtbank een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld, te weten dat klaagster onder meer wordt veroordeeld om – kort gezegd – het achterpad te voorzien van bestrating. 1.13    Op 26 november 2021 heeft de gemachtigde van de wederpartij in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “U hebt vanochtend het kort geding ingetrokken, maar u kunt de procedure niet intrekken voor wat betreft de namens cliënte ingestelde eis in reconventie. Ik heb mij dan ook vanochtend bij de voorzieningenrechter gemeld. Het kort geding voor wat betreft de reconventie heb ik twee weken aangehouden om met u in overleg te treden.” 1.14    Verweerder heeft op 8 december 2021 gereageerd en onder meer geschreven: “U zou aan cliënte het navolgende voorstel neerleggen: kosteloze herstel van achterpad en schutting dan wel een procedure via de regelrechter. Zonder dat ik het voorstel van regelrechter aan cliënte heb voorgelegd, gaf cliënte nogmaals te kennen gehoord te willen worden door een rechter. Ik wil u dan ook voorstellen om de zaak via de regelrechter op te lossen.” 1.15    In januari 2022 heeft verweerder het geschil aangemeld bij de regelrechter van de rechtbank Rotterdam. Daarbij heeft verweerder onder meer vermeld: “Cliënte vordert van verhuurder om de schutting in de achtertuin van het gehuurde te herstellen; indien herstel niet mogelijk is cliënte schadevergoeding toe te kennen” 1.16    Op 29  maart 2022 is de zaak mondeling behandeld 1.17    Op 15 april 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: “De rechter heeft partijen ook de gelegenheid gegeven om onderling tot een regeling te komen. U deelde die wens niet, terwijl ik u anders had geadviseerd. Het voorstel van de tegenpartij is dat de schutting wordt hersteld door [woningcorporatie] en de kosten daarvan komen voor hun rekening. Het bedrag van € 470,- die u aan [woningcorporatie] hebt betaald, krijgt u terug. Gezien uw rechtspositie, is mijn advies om dit voorstel alsnog te accepteren. (…) De kans is groot dat de rechtbank ons verzoek gaat afwijzen en dat zou dan betekenen dat u mogelijk de schutting dient te herstellen op uw kosten.”  1.18    Klaagster is niet akkoord gegaan met het voorstel. 1.19    Op 5 augustus 2022 heeft de kantonrechter (c.q. de regelrechter) vonnis gewezen in de kwestie. In het vonnis is onder meer overwogen dat klaagster een onrechtmatige situatie in het leven heeft geroepen door het achterpad bij haar tuin te betrekken, dat het verwijderen van de schutting door de woningcorporatie onjuist is en dat de schutting moet worden teruggeplaatst op een andere plek, alsmede dat het achterpad hersteld moet worden. Over de kosten overweegt de rechter: “Normaal gesproken komen de kosten daarvan voor rekening van [klaagster], maar omdat [woningcorporatie] de schutting zonder machtiging heeft weggehaald en [woningcorporatie] de situatie jarenlang heeft gedoogd komt de kantonrechter tot een andere verdeling van kosten. De materiaalkosten voor de erfafscheiding en het herstel van het achterpad komen voor rekening van [klaagster]. Het arbeidsloon komt voor rekening van [woningcorporatie].” 1.20    Verweerder heeft het vonnis op 9 augustus 2022 aan klaagster gezonden, waarbij hij heeft vermeld dat geen hoger beroep open staat omdat daar tijdens de mondelinge behandeling afstand van is gedaan. 1.21    De woningcorporatie heeft op 13 september 2022 het achterpad laten betegelen en heeft klaagster aangeboden de schutting terug te plaatsen. Klaagster heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt. De advocaat van de woningcorporatie heeft op 15 september 2022 laten weten dat binnenkort een factuur zal worden gestuurd voor de materialen die zijn gebruikt voor de betegeling van het achterpad en dat een deurwaarder zal worden ingeschakeld in het geval klaagster niet betaalt. 1.22    Op 16 december 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.  Verweerder heeft gehandeld alsof hij de wederpartij vertegenwoordigde en niet klaagster. Hij heeft zijn taken niet vervuld en niet professioneel gehandeld. Verweerder heeft niet aangevoerd dat de medewerkers van de woningcorporatie zelf degenen waren die die tegels vernielden en dat deze tegels ook buiten klaagsters tuin lagen. Ook heeft hij niet aangevoerd dat de woningcorporatie verantwoordelijk was voor het vernietigen van klaagster schutting en het beschadigen van klaagsters tuinspullen en dat zij recht had op compensatie daarvoor. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80  Beoordeling klacht 4.2    Klaagster is niet tevreden over verweerders bijstand in het geschil met de woningcorporatie. Niet blijkt echter dat verweerders bijstand aan klaagster onvoldoende is geweest. Hoewel begrijpelijk dat de uitkomst van de procedure bij de rechtbank teleurstellend zal zijn geweest voor klaagster, betekent dat niet dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klaagster. Verweerder heeft klaagster meermalen op de risico’s van procederen gewezen, maar klaagster wenste desondanks te procederen. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om het voorstel van de woningcorporatie – te weten: kosteloos herstel – te accepteren, maar daarop is klaagster niet ingegaan, terwijl verweerder haar erop heeft gewezen dat de kans groot was dat de rechtbank haar verzoek zou afwijzen. Klaagster wilde kennelijk koste wat kost procederen. Dat mag, maar de risico’s – waar verweerder haar op heeft gewezen – zijn dan ook voor haar. De voor klaagster ongunstige uitkomst is niet aan verweerder te wijten.  4.3    Voor zover klaagster nog stelt dat verweerder twee argumenten niet heeft aangevoerd (zie hiervoor onder 2) geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat klaagster van elk concept een schrijven heeft ontvangen en dus overal van op de hoogte was. Had zij meer of andere argumenten ingebracht willen zien, dan had zij dit moeten melden bij verweerder. Dat zij dit heeft gedaan, is de voorzitter niet gebleken. Ook op dit punt kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.  4.4    Van klachtwaardig handelen van verweerder is de dan ook voorzitter niet gebleken. De voorzitter zal de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023.