Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:160

Zaaknummer

23-558/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht deels niet-ontvankelijk want buiten de driejaarstermijn ingediend en deels kennelijk ongegrond, omdat het gaat om privégedragingen van verweerster en niet gebleken is dat zij als privépersoon het vertrouwen in de Advocatuur heeft geschaad.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 september 2023 in de zaak 23-558/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

  klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 augustus 2023 met kenmerk 2229386/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mail van 25 augustus 2023 door verweerster nagezonden geluidsfragmenten, die ontbraken in de bijlagen van haar verweerschrift. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is, via zijn vennootschap, eigenaar en verhuurder van een appartement op de vierde verdieping van een pand in Amsterdam. Op het moment van indiening van de onderhavige klacht, werd het appartement gehuurd en bewoond door de heer B en een onderhuurder. Per 31 mei 2023 liep het (onder)huurcontract met hen af. 1.2    Verweerster is eigenaresse en bewoonster van het appartement op de derde verdieping van dat pand.   1.3    In januari 2023 is discussie ontstaan tussen klager en verweerster over vochtschade in het appartement van verweerster. Bij e-mail van 20 januari 2023 schrijft verweerster aan klager: “Als je niet van plan bent met een oplossing te komen binnen de gestelde termijn, graag vandaag uiterlijk 17:00 uur opgave verhinderdata in de komende zes weken rechtstreeks of via je advocaat. Ik wil maandag de dagvaarding indienen bij de rechtbank voor datumbepaling. Ontvang ik geen verhinderdata, dan wordt de zitting gepland en stem ik achteraf niet in met wijziging van de datum. Over de andere geschilpunten worden separate procedure voorbereid.” 1.4    De maanden erna hebben klager en verweerster geregeld contact over aanhoudende overlast veroorzaakt door de huurders van klager. Op 6 maart 2023 vindt een incident plaats tussen verweerster en de huurders van klager. Verweerster heeft in een WhatsApp-bericht van die datum aan één van klagers huurders, onder meer, geschreven: “Een dikke middelvinger is het enig wat ik je te bieden hebben in reactie op je berichten, hersenloze vette hork (…) Je bent een zwijn, ik was even in je woning twee weken geleden en moest kokhalzen. Word eens volwassen.” 1.5    Naar aanleiding van dit incident heeft de advocaat van verweerster op 8 maart 2023 aan klager en aan de heer B geschreven, voor zover relevant: “Het bestuur van de VvE is doende om de procedure rondom de weigering van toegang tot het privé gedeelte (lees: uw appartement) op te starten. Ik heb opdracht om parallel daaraan een kort geding te starten tegen u beiden en de huisgenoot waarin enkele vorderingen zullen worden geformuleerd, gesterkt met dwangsommen, die tot doel hebben een einde te maken aan de huidige onrechtmatige toestand. Derhalve verzoek ik u uiterlijk vrijdag 10 maart 2023 uw verhinderdata voor de komende zes weken op te geven ten behoeve van datumbepaling van de mondelinge behandeling, bij gebreke waarvan ik de rechtbank zal mededelen dat er geen opgave van u is ontvangen.” 1.6    In het verleden heeft verweerster ook meerdere malen andere gebruikers en mede-eigenaren van de appartementen in het pand e-mails gestuurd waarin zij juridische stappen aankondigt, bijvoorbeeld bij e-mailberichten van 13 mei 2018, 23 november 2018 en 24 april 2021. In haar e-mail van 23 november 2018 heeft verweerster gebruik gemaakt van haar zakelijk e-mailaccount van het advocatenkantoor waar zij werkzaam is. De andere twee hiervoor genoemde e-mails heeft verweerster verstuurd vanaf haar Gmail-account.   1.7    Op 21 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster in privé haar positie als advocaat te misbruiken. In persoonlijke aangelegenheden tussen verweerster en andere eigenaren en huurders van appartementen in het pand dat ook zij bewoont, dreigt verweerster bij het minste of geringste met het nemen van juridische stappen. Hiermee dwingt verweerster, onder andere klager, kosten te maken ter verdediging op verweersters dreigementen. In 2018 heeft verweerster, in e-mailcorrespondentie aan anderen dan aan klager, gebruik gemaakt van het e-mailaccount van het advocatenkantoor waar zij werkzaam is. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Ontvankelijkheid klager  4.1    In de Advocatenwet komt het recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. 4.2    Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht van klager niet-ontvankelijk is, omdat de klacht is ingediend door de verkeerde partij. Al hetgeen waarover klager klaagt, heeft zich afgespeeld in de relatie tussen haar en de vennootschap als eigenaar van het appartement. De vennootschap had de klacht dan ook moeten indienen. Klager is in privé niet rechtstreeks in zijn belangen geraakt. Ook is verweerster van mening dat klager niet rechtstreeks in zijn belang is getroffen ten aanzien van haar gedragingen jegens de huurder. Tot slot meent verweerster dat klager geen belang meer heeft bij de klacht omdat hij (verweerster bedoeld waarschijnlijk de vennootschap) sinds 30 mei 2023 geen eigenaar meer is van het appartement.  4.3    De voorzitter volgt verweerster niet in haar betoog. Klager heeft als eigenaar van de vennootschap die het appartement (in de in geding zijnde periode) in eigendom had een voldoende rechtstreeks eigen belang om over deze kwestie een klacht over verweerster in te dienen. Het geschil dat heeft geleid tot klagers klacht heeft immers feitelijk plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Dat de vennootschap in juridische zin eigenaar is (geweest), betreft een formaliteit en is in dit geval niet relevant. Ook ten aanzien van de verwijten die klager verweerster maakt over haar gedragingen jegens huurder B heeft klager een voldoende rechtstreeks eigen belang. Als verhuurder en eigenaar draagt hij immers verantwoordelijkheid voor het huurgenot van zijn huurders en voor het feit dat zijn huurders zich behoorlijk gedragen. Verweerster ziet dit blijkbaar ook zo, want zij richt haar e-mails ook aan klager. Tot slot acht de voorzitter niet relevant dat klager(s vennootschap) inmiddels geen eigenaar meer is van het appartement. Voldoende is dat klager(s vennootschap) op het moment dat hij de klacht indiende wel eigenaar was. Klagers klacht is derhalve ontvankelijk.   Klacht over de periode in 2018  4.4    Op grond van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Voor zover de klacht betrekking heeft op door verweerster in 2018 verzonden e-mails, is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk. Klager heeft zijn klacht hierover immers ruimschoots buiten de vervaltermijn van drie jaar ingediend. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is niet gebleken.   Inhoudelijk oordeel  4.5    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet ziet mede op een tuchtrechtelijke toetsing van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Onder dergelijke handelen of nalaten kunnen ook gedragingen van een advocaat in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen, indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat. Bij gebreke van zodanig verband kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. 4.6    De klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerster als privépersoon en niet op gedragingen van verweerster die verband houden met haar beroepsuitoefening als advocaat. Dat verweersters e-mails een juridische toon hebben maakt dit niet anders. De e-mails die verweerster zond met het e-mailadres van het kantoor waar zij werkzaam is, zijn van langer dan drie jaar geleden en laat de voorzitter - onder verwijzing naar r.o. 4.4 - voor deze toets buiten beschouwing.  4.7    Omdat er geen sprake is van een verband tussen de privégedragingen van verweerster en haar beroepsuitoefening als advocaat, ligt nog enkel de vraag ter beoordeling aan de tuchtrechter voor, of er sprake is van gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Naar het oordeel van de voorzitter is hiervan geen sprake. 4.8    Hoewel verweerster zich in haar correspondentie niet altijd zakelijk heeft uitgelaten over de andere bewoners in het pand, zijn die uitlatingen - ook in het licht van de stress en het ongemak die de overlast haar bezorgde - niet van dien aard dat zij als privépersoon het vertrouwen in de Advocatuur heeft geschaad.  4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom voor het overige kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: -    de klacht voor zover die ziet op gedragingen buiten de vervaltermijn van drie jaar met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;  -    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023. 

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 4 september 2023