Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:141

Zaaknummer

23-275/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt ten aanzien van de voorbereiding van het hoger beroep en de zitting. Verweerder heeft toegelicht dat hij na zijn telefonisch contact met de griffie en zijn brief het dossier met een grootte van 200 pagina’s heeft ontvangen en dat hij ervan is uitgegaan dat hij over hetzelfde dossier beschikte als het gerechtshof en de advocaat-generaal. Deze gang van zaken in strafzaken is gebruikelijk. In een hoger beroep tegen een vonnis van een rechtbank behandelt het gerechtshof een strafzaak helemaal opnieuw. De opstelling van de officier van justitie in eerste aanleg is in beginsel geen onderwerp van discussie tijdens de behandeling in hoger beroep. Uit het klachtdossier, waaronder de pleitnotities van verweerder, kan niet worden afgeleid dat verweerder bij het voeren van de verdediging van klager in het hoger beroep steken heeft laten vallen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 juli 2023 in de zaak 23-275/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:      klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van 13 april 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/25 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 21 juni 2023.  

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager was verdachte in een strafzaak. Vanaf oktober 2020 (in hoger beroep) heeft verweerder klager in deze strafzaak bijgestaan. Bij arrest van 16 maart 2021 (hierna: het arrest) heeft het Gerechtshof Den Haag klager onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel.  1.2    Mr. B heeft klager in de cassatieprocedure bijgestaan en heeft namens klager een cassatieschriftuur bij de Hoge Raad ingediend. 1.3    Per brief d.d. 12 november 2020 aan de strafgriffie van het Gerechtshof Den Haag heeft verweerder, kennelijk na een eerder telefonisch contact tussen hem en de griffie, onder verzocht om het dossier naar hem te sturen.  1.4    Klager heeft zelf ook geprobeerd het volledige dossier te krijgen, maar dat is niet gelukt. 1.5    Op 1 maart 2021 heeft verweerder het dossier met klager besproken. 1.6    Op 2 maart 2021 heeft de zitting van de strafzaak tegen klager in hoger beroep plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens deze zitting pleitnotities voorgedragen. De inhoud van deze pleitnotities behoren tot het dossier.  1.7    Op 12 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)     Verweerder heeft de zaak tegen klager nooit kunnen voorbereiden omdat hij geen toegang heeft geëist tot twee van de drie noodzakelijke dossiers. b)     Verweerder heeft geweigerd het openbaar ministerie en het gerechtshof te confronteren met de missende dossiers tijdens de zitting op 2 maart 2021. c)    Verweerder heeft geweigerd ‘het OM te confronteren met het feit dat officier van justitie (…) de gehele periode van de aanhouding van de zaak tussen 12 december 2019 en 13 januari 2020 tot in het extreme weigerde opkomende zittingsdata en gevraagde dossierstukken te verschaffen’. d)    Verweerder heeft in een gesprek met klager gezegd: ‘dat is een dodelijk fout; dat mogen ze niet doen’, maar heeft op de zitting van 2 maart 2021 verklaard dat klager in de veronderstelling was dat hij op de nadere zitting nog stukken kon inbrengen en dat het voor hem niet duidelijk was dat het onderzoek klaar was. e)    Verweerder heeft op de zitting van 2 maart 2021 geweigerd tegenover het gerechtshof werk te maken van het feit dat ‘10 halve, onsamenhangende zinnetjes die in het PV In Eerste Aanleg gekoppeld zaten aan een 5-7 minuten lange, visuele laptop-presentatie bewezen niet kloppen (buiten het ‘hacken’-verhaal), onsamenhangend zijn en duidelijk maken dat het OM en de rechters in Eerste Aanleg dit visueel bewijs en de volledige woorden kwijtgemaakt hebben’. 2.2    De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft verweer tegen de klachtonderdelen gevoerd en heeft betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.

4    BEOORDELING De voorzitter toetst de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder  4.1    De voorzitter stelt voorop dat in deze beslissing alleen wordt geoordeeld over de verwijten die klager verweerder maakt ten aanzien van het handelen van verweerder in de hoger beroepsprocedure. De klachten die klager in zijn stukken heeft geuit over onder meer de politie, officieren van justitie en andere medewerkers van het arrondissementsparket, de rechtbank en het gerechtshof kunnen in het kader van de klacht over verweerder niet inhoudelijk worden beoordeeld.  4.2    De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klager in de hoger beroepsprocedure. Bij beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b)  4.3    Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over de volgens klager missende stukken in zijn dossier in het kader van de hoger beroepsprocedure. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling.  4.4    De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de voorbereiding van de hoger beroepsprocedure en de zitting op 2 maart 2021. Verweerder heeft toegelicht hoe een en ander is verlopen met de voorbereiding op de zitting van 2 maart 2021 en het in dat kader door hem opgevraagde dossier. Verweerder heeft toegelicht dat hij na zijn telefonisch contact met de griffie en zijn brief van 12 november 2020 op 27 november 2020 het dossier met een grootte van 200 pagina’s heeft ontvangen en dat hij ervan is uitgegaan dat hij over hetzelfde dossier beschikte als het gerechtshof en de advocaat-generaal. Naar het oordeel van de voorzitter is deze gang van zaken in strafzaken gebruikelijk en heeft verweerder dat kunnen doen. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich niet op de zitting van 2 maart 2021 heeft kunnen voorbereiden vanwege missende processtukken. Overigens kan de voorzitter ten aanzien van de door klager gestelde missende dossiers op grond van het klachtdossier niet vatstellen of de inhoud daarvan de onschuld van klager zou kunnen aantonen, zoals klager stelt. Ook aan de hand van de pleitnotities heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerder inhoudelijk steken heeft laten vallen.  4.5    Klachtonderdelen a) en b) zijn bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing dan ook kennelijk ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel c)  4.6    De klacht ziet op de weigering van de officier van justitie om “opkomende zittingsdata” en gevraagde dossierstukken te verschaffen. 4.7    De voorzitter is van oordeel dat verweerder hierin geen tuchtrechtelijk verwijt treft. In een hoger beroep tegen een vonnis van een rechtbank behandelt het gerechtshof een strafzaak helemaal opnieuw. De opstelling van de officier van justitie in eerste aanleg is in beginsel geen onderwerp van discussie tijdens de behandeling in hoger beroep. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdelen d) en e)  4.8    De klacht ziet op wat verweerder op de zitting van 2 maart 2021 naar voren heeft gebracht. 4.9    De voorzitter is van oordeel dat verweerder hierin geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep de leiding en hij moet in dat kader bepalen met welke aanpak de belangen van klager het best zijn gediend. Uit de pleitnotities van verweerder en het arrest van 16 maart 2021 blijkt dat verweerder namens klager meerdere verweren heeft gevoerd. Dat het gerechtshof niet met het volledige betoog van verweerder is meegegaan, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Uit het klachtdossier, waaronder de pleitnotities van verweerder, kan de voorzitter niet afleiden dat verweerder bij het voeren van de verdediging van klager in het hoger beroep steken heeft laten vallen. Overigens heeft het betoog van verweerder strekkende tot overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geleid tot strafvermindering. Klachtonderdelen d) en e) zijn dan ook kennelijk ongegrond.  Tot slot 4.10    De inhoud van de door klager op 21 juni 2023 ingediende stukken geeft de voorzitter geen aanleiding om tot een ander oordeel over de klachtonderdelen te komen, omdat daaruit ook niet blijkt dat verweerder in de hoger beroepsprocedure op enigerlei wijze klachtwaardig ten opzichte van klager heeft gehandeld.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.