Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:204
Zaaknummer
22-811/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht van advocaat. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat zij stukken die zij naar de rechtbank heeft gestuurd niet per gelijke post en via hetzelfde communicatiemiddel aan klaagster heeft doen toekomen. De andere klachten zijn ongegrond. De raad is van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 augustus 2023 in de zaak 22-811/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 12 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1699415 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster, beiden met hun gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van de gemachtigde van klaagster van 26 oktober 2022 en 30 april 2023 voor.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster heeft mevrouw M. in de periode van 18 maart 2019 tot en met 9 oktober 2019 bijgestaan in familierechtelijke procedures. In een van de procedures heeft klaagster mevrouw M. bijgestaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand; in de andere procedure is mevrouw M. op betalende basis bijgestaan. Er is in 2019 een geschil ontstaan over declaraties ten aanzien van de andere procedure. 2.2 Sinds 20 oktober 2020 staat verweerster mevrouw M. bij in civielrechtelijke en tuchtrechtelijke geschillen met klaagster. 2.3 Op 29 oktober 2019 heeft mevrouw M. bij de deken een klacht over klaagster ingediend. Verweerster heeft mevrouw M. in die klachtprocedure bij de Raad van Discipline bijgestaan. Bij beslissing van 7 maart 2022 heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en klaagster een berisping opgelegd. Klaagster is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 17 maart 2023 deze beslissing bekrachtigd en een beroep op misbruik van tuchtrecht van klaagster verworpen. 2.4 In de geschillen tussen klaagster en mevrouw M. over de declaraties heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2020 vonnis gewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden op 9 november 2021 arrest gewezen. Mevrouw M. is daarbij veroordeeld tot betaling aan klaagster. 2.5 Klaagster heeft op 17 januari 2022 de onderhavige klacht over verweerster bij de deken ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) op 5 januari 2021 en 11 mei 2021 processtukken en producties niet gelijktijdig te verschaffen en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onjuist te informeren; b) de (deken van de) Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland op 22 oktober 2020 in een bemiddelingsbespreking en op 11 en 14 december 2020 in een e-mailwisseling, onjuist te informeren; c) geen doelmatige behandeling en geen fair play voor te staan in de klachtbehandeling bij de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland; d) de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2021 ter gelegenheid van de mondelinge zitting, onjuist te informeren; e) zich niet als advocaat van mevrouw M. terug te trekken en stellingen te poneren waarvan zij wist of moest weten dat deze onwaar waren waardoor de belangen van klaagster nodeloos zijn geschaad.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1 Uit de stukken blijkt dat verweerster in de procedure bij het hof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 namens haar cliënte een memorie van grieven heeft ingediend. Verweerster heeft de gemachtigde van klaagster (de wederpartij van haar cliënte) pas een dag later (nadat hij daarnaar had gevraagd) deze memorie van grieven gestuurd, echter zonder (alle) producties omdat deze stukken volgens verweerster al in het dossier zaten. Op 14 januari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster verzocht om ook de ontbrekende stukken te sturen. Verweerster heeft aan dat verzoek niet voldaan. Verweerster heeft deze gang van zaken niet betwist. De raad is van oordeel dat verweerster (alle) stukken die zij naar de rechtbank heeft gestuurd, ook per gelijke post en via hetzelfde communicatiemiddel aan klaagster had moeten doen toekomen. Dat geldt ook voor de stukken die zich al in het dossier bevonden. Verweerster heeft dit nagelaten en hiervan valt haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard. Klachtonderdeel b) 5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij de deken in een bemiddelingsgesprek onjuist heeft geïnformeerd door te zeggen dat klaagster een procesdossier niet aan de opvolgend advocaat wilde afgeven. Verweerster betwist dat ze dit heeft gezegd. Nu dit verwijt van klaagster niet wordt ondersteund door enige bewijsmiddel (bijvoorbeeld een verslag van het bemiddelingsgesprek) kan de raad niet vaststellen of verweerster dit heeft gezegd. De gegrondheid van dit onderdeel is daarom niet vast komen te staan. 5.3 Een ander verwijt dat klaagster verweerster bij dit klachtonderdeel maakt, is dat zij in de klachtprocedure een verbeterde versie van haar reactie bij de deken heeft ingediend, en in een begeleidend schrijven heeft aangegeven dat de tekst van deze verbeterde reactie op twee punten is gewijzigd ten opzichte van de originele reactie. Klaagster heeft de beide versies van haar reactie echter met elkaar vergeleken en is tot de conclusie gekomen dat de verbeterde versie op meer dan twee punten anders is dan de oorspronkelijke versie. De beide versies van deze schriftelijke reactie van verweerster bevinden zich in het klachtdossier en de raad constateert dat de twee versies inderdaad op meer dan twee punten van elkaar lijken te verschillen. Nu echter niet is gebleken dat verweerster bewust de deken (en klaagster) onjuist heeft geïnformeerd en niet is gebleken dat klaagster hierdoor in enig belang is geschonden, is de raad van oordeel dat dit onderdeel van onvoldoende gewicht is om verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. 5.4 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel b) ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel c) 5.5 Verweerster heeft mevrouw M. bijgestaan bij de behandeling van haar tuchtklacht tegen klaagster. Volgens klaagster heeft verweerster in die klachtprocedure geen doelmatige behandeling en geen fair play voorgestaan. Klaagster heeft daarbij aangevoerd dat de beantwoording door verweerster van een aantal vragen van de deken niet binnen de termijn was en ver buiten het bereik van de vragen vielen, waardoor klaagster werd gedwongen om een zeer uitgebreide reactie op te stellen. De raad is hierover van oordeel dat het een advocaat vrij staat om een klager in een klachtprocedure bij te staan op een wijze die hem goeddunkt. Dat verweerster in de klachtprocedure een in de ogen van klaagster te lange reactie heeft opgesteld en deze niet binnen de termijn heeft ingediend, maakt niet dat zij daarmee de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel d) 5.6 Klaagster stelt dat verweerster op de zitting van de Raad van Discipline van 17 november 2021 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij een e-mail van de gemachtigde van klaagster niet heeft ontvangen. De raad overweegt dat in proces-verbaal van die zitting van de raad staat dat verweerster heeft verklaard dat zij geen e-mail met pleitaantekeningen van de gemachtigde van klaagster heeft ontvangen. De raad is van oordeel dat uit die enkele verklaring niet kan worden geconcludeerd dat verweerster daarmee de raad onjuist heeft geïnformeerd. Klaagster heeft verder aangevoerd dat verweerster door deze verklaring ervoor heeft gezorgd dat de begeleidende brief (die volgens klaagster gelijktijdig met de pleitaantekeningen aan de raad was gestuurd) buiten beschouwing is gelaten. Dat volgt echter niet uit het proces-verbaal van de zitting. Uit dat proces-verbaal blijkt dat het stuk niet aan dossier is toegevoegd omdat deze buiten de termijn bij de raad was ingediend. De beslissing van de raad om dat stuk niet aan dossier toe te voegen, was bovendien al genomen voordat verweerster heeft verklaard dat zij de e-mail niet had ontvangen. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard. Klachtonderdeel e) 5.7 Klaagster is van mening dat verweerster mevrouw M. in de klachtprocedure niet had mogen bijstaan en zich had moeten terugtrekken omdat de verklaringen van mevrouw M. duidelijk leugenachtig waren. De raad volgt klaagster niet in dit standpunt. Uitgangspunt vormt dat niet de (advocaat van de) wederpartij bepaalt of een advocaat een bepaalde cliënt bijstaat. Een advocaat hoeft zich niet terug te trekken omdat de wederpartij van mening is dat de cliënte van die advocaat een onjuiste verklaring aflegt. De verklaringen van de cliënte van verweerster waren bovendien onderdeel van het debat tussen de cliënte van verweerster en klaagster en klaagster kon daartegen in de klachtprocedure verweer voeren. De raad neemt hierbij in aanmerking dat klaagster in deze procedure een berisping opgelegd heeft gekregen. Deze beslissing is door het Hof van Discipline bekrachtigd. Het Hof van Discipline heeft bovendien in zijn beslissing een beroep op misbruik van tuchtrecht door klaagster – waarin eveneens door klaagster is aangevoerd dat de er stellingen door de cliënte van verweerster zijn ingenomen die onjuist zijn - verworpen. Het voorgaande betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat zij stukken die zij naar de rechtbank heeft gestuurd niet per gelijke post en via hetzelfde communicatiemiddel aan klaagster heeft doen toekomen. De raad is van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-811/AL/MN.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdelen b), c), d) en e) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, J.J. Molenaar, H.K. Scholtens en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 augustus 2023