Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:198

Zaaknummer

23-031/AL/MN

Inhoudsindicatie

Advocaat wederpartij. Een kantoorgenoot heeft als zaakwaarnemer van verweerder tijdens diens vakantie onderhandeld met de advocaat van klager over een zekerheidsstelling door klager tot opheffing van het onder klager gelegde beslag. Uit de betreffende e-mails volgt naar het oordeel van de raad welke afspraak de advocaten namens hun cliënten hebben gemaakt waarna door klager een afgesproken bedrag op de derdengeldenrekening van verweerder is gestort. In de onderhandelings e-mails is telkens door beide advocaten met dezelfde terminologie aangegeven welk bedrag op welk moment - na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis of in geval van een minnelijke regeling - door verweerder vanaf zijn derdengeldenrekening aan wie - aan zijn cliënte of aan klager - zou moeten worden doorbetaald. Verweerder heeft na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis geweigerd om een restantbedrag op zijn derdenrekening aan klager terug te betalen met een beroep op die opdracht van zijn cliënte. Naar het oordeel van de raad kon hij zich in de gegeven omstandigheden daar niet achter verschuilen. Door het restantbedrag uit het depot niet meteen na het vonnis en ook niet na verzoeken daartoe aan klager over te maken, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad zonder doel. Ook de integriteit van de beroepsgroep is daarmee in het geding gekomen nu de vaker gebruikte constructie van een depot van gelden op de derdenrekening van een advocatenkantoor onbetrouwbaar bleek te zijn. Dat wordt hem tuchtrechtelijk verweten. De raad oordeelt de klacht dan ook gegrond en legt aan verweerder een berisping op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 augustus 2023 in de zaak 23-031/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. [S], advocaat te [plaats] oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 maart 2022 heeft de toenmalige advocaat namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 12 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1847594/HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 mei 2023. Daarbij waren namens klager zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Tussen klager en een kunsthandel is een geschil ontstaan over de verkoop van een schilderij door klager aan de kunsthandel, de cliënte van verweerder. Klager is aanvankelijk bijgestaan door mr. M. Na het overlijden van mr. M in oktober 2022 is klager verder bijgestaan door zijn gemachtigde in deze procedure. 2.2 Verweerder heeft namens zijn cliënte conservatoir beslag gelegd op een aandeel van klager in een nalatenschap, onder meer bestaande uit een woning, voor een toegestaan bedrag van € 75.000,-. Daarna heeft verweerder klager en een derde namens zijn cliënte gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna: de rechtbank). 2.3 Vanaf omstreeks augustus 2021 is tussen mr. M en verweerder gecorrespondeerd over een mogelijke garantstelling door klager aan de kunsthandel. Klager wilde daarmee de opheffing van het op zijn aandeel in de woning gelegde beslag bewerkstelligen, omdat de woning was verkocht. 2.4 Op 25 augustus 2021 is de vakantie van verweerder begonnen en heeft zijn kantoorgenoot, mr. L, hem waargenomen. Mr. L heeft daarna verder onderhandeld met mr. M over de wijze van garantstelling door klager. Deze correspondentie, die hierna voor zover relevant wordt weergegeven, is standaard aan verweerder gestuurd. Mr. L heeft tussendoor contact met verweerder op zijn vakantieadres gehad. 2.5 In zijn e-mail van 1 september 2021 om 15:18 uur heeft mr. M aan mr. L geschreven:

Dank voor uw bericht. Dezerzijds is er akkoord op uw voorstel met twee kleine aantekeningen.

Ik voeg er twee dingen aan toe:

1 aan de volgende zin:   Het bedrag wordt alsdan aldaar gereserveerd en onherroepelijk en onvoorwaardelijk uitgekeerd aan de rechthebbende (toevoeging: cliënte verweerder], zodra een uitvoerbaar verklaard vonnis of een in kracht van gewijsde gegaan vonnis voorhanden is, toevoeging: zulks ter hoogte van het veroordeelde vonnis, het restant zal direct teruggestort worden op de derdenrekening van [advocatenkantoor mr. M]. (…)

Mag ik akkoord van u vernemen.

Het geld zal gestort worden na uw akkoordbevinding en ik ontvang graag per ommegaande bevestiging van opheffing en doorhaling beslag.

2.6 In de e-mail van 2 september 2021

- om 10:35 uur: heeft mr. L aan mr. M geschreven:

U noteert twee aantekeningen, welke ik zal door leiden naar cliënte. Deze dient daarmee immers ook in te (kunnen) stemmen.

Ik merk daarbij het volgende op: aan uw eerste opmerking, welke ik goeddeels kan billijken, dient nog toegevoegd te worden dat tevens al de kosten (proceskostenveroordeling, griffiegelden, beslagkosten van al de gelegde beslagen etc) eveneens, derhalve naast een toegewezen hoofdsom - ten laste van het in depot gehouden bedrag zullen worden gebracht en aan [cliënte verweerder] worden voldaan – dit overigens ongeacht of de zaak wordt afgedaan door middel van een (veroordelend) vonnis of een minnelijke regeling.   - om 15:47 uur heeft mr. M aan mr. L geschreven:

Samenvattend leg ik op uw verzoek de afspraken vast die wij maakten. (…)

Het bedrag wordt aldaar gereserveerd en onherroepelijk en onvoorwaardelijk uitgekeerd aan [cliënte verweerder] zodra een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of in kracht van gewijsde gegaan vonnis voorhanden is en tot het bedrag waartoe [klager] veroordeeld zal worden. Indien er geen veroordeling is of lager is dan het depot zal het depot of het eventueel meerdere aanstonds teruggestort worden op de derdenrekening van mr. [M].

- om 16:10 uur: heeft mr. L aan mr. M geschreven:

Van het vastleggen van afspraken is eerst sprake indien en nadat cliënte akkoord is met hetgeen u heeft verwoord.

2.7 In de e-mail van 3 september 2021:

- om 11.21 uur heeft mr. L aan mr. M geschreven:  Het bedrag wordt op de derdenrekening van [advocatenkantoor verweerder] gereserveerd en mag onherroepelijk en onvoorwaardelijk worden uitgekeerd aan [cliënte verweerder] zodra een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voorhanden is en wel tot het bedrag, inclusief kosten en rente, waartoe [klager] veroordeeld zal worden. Het depot strekt er tevens toe de kosten (proceskosten, griffiegelden, beslagkosten van al de gelegde beslagen) te voldoen aan [cliënte verweerder] indien de procedure wordt afgedaan door middel van een minnelijke regeling. lndien er geen veroordeling volgt of indien veroordeling van [klager] - hoofdsom inclusief kosten en rente - lager uitvalt dan het in depot gehouden bedrag hoog is, zal het meerdere teruggestort worden op de derdenrekening van mr. [M].

- om 13:27 uur: heeft mr. M aan mr. L laten weten dat hij akkoord is, ook met de gevraagde garanties;

- om 14:32 uur: heeft mr. L aan mr. M laten weten dat hij van zijn cliënte akkoord heeft verkregen.

2.8 Na de storting van een bedrag van € 75.000,- door klager op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder heeft mr. L namens de kunsthandel het op de woning van klager gelegde beslag laten doorhalen. 2.9 Bij vonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank klager veroordeeld om aan de kunsthandel een geldbedrag en een proceskostenvergoeding te betalen. 2.10 Per e-mail van 8 december 2021 heeft verweerder aan klager bevestigd dat het door klager op grond van het vonnis aan de kunsthandel verschuldigde bedrag vanuit het depotbedrag op zijn derdengeldenrekening door zijn kantoor zal worden voldaan aan zijn cliënte. 2.11 In de periode daarna is tussen mr. M en verweerder gecorrespondeerd over het restantbedrag dat nog in depot stond op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Verweerder heeft geweigerd om dat restantbedrag aan klager door te storten.   2.12 In de e-mail van 16 februari 2022: - om 10:39 uur heeft verweerder aan mr. M geschreven:  In bovenvermelde kwestie heb ik de door u met mijn kantoorgenoot mr. [L] gemaakte afspraken betreffende het depot nog eens doorgenomen.

Vaststaat dat de opheffing van het beslag op de onroerende zaak op verzoek van uw cliënt heeft plaatsgevonden (…).

Op zich is het juist, dat de hoofdsom van het vonnis d.d. 1 december 2021, alsmede de kosten inmiddels uit het depot aan cliënte zijn voldaan. Feit is echter, dat cliënte geen toestemming geeft voor uitbetaling van het restantbedrag voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Naar mijn mening is het standpunt van cliënte juist, gelet op de inhoud van artikel 704 lid 2 Rv., waarin is vastgelegd dat een beslag pas vervalt indien een vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.  Vanuit de media heb ik vernomen, dat u hebt aangegeven dat u namens uw cliënt hoger beroep zult instellen van het vonnis. Als dat het geval is, zal cliënte het depot in verband met een eventuele proceskosten veroordeling in hoger beroep onder zich houden omdat dit naar haar mening en naar analogie van genoemd wetsartikel onder het beslag valt. Indien u namens uw cliënte aan cliënt bevestigt dat geen hoger beroep zal worden ingesteld van het vonnis d.d. 1 december 2021, dan zal ik met cliënte bespreken of voortijdig tot uitbetaling van het depotbedrag mag worden overgegaan.

- om 10:51 uur heeft mr. M aan verweerder geschreven:

De HB dagvaarding is onderweg.

U moet verder geen onzin verkopen. Beslag is vervallen, dat weet u toch? Bij de opheffing van het beslag is zekerheid gesteld voor hetgeen uit het vonnis zou komen; niet meer en niet minder.

Ik ontvang graag vandaag het restant op mijn rekening. U hoeft niks met uw cliënte te bespreken, u moet zich gewoon behoorlijk gedragen.

2.13 Op 22 februari 2022 heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd richting mr. M en daarin verwezen naar de e-mail van mr. L van 3 september 2021 om 11:21 uur:

Ik wijs u in het bijzonder op het feit, dat in voornoemd citaat is aangegeven dat het depot tevens ertoe strekt de proceskosten te voldoen. Daarnaast wordt er gesproken over "de procedure" tussen [klager] en [cliënte]. Door toedoen van uw cliënt, hij heeft immers hoger beroep ingesteld, is deze procedure nog steeds niet geëindigd en is het in de ogen van cliënte uiterst waarschijnlijk dat uw cliënt ook in hoger beroep een groot risico loopt om in de kosten van de procedure te worden veroordeeld. Dit is nu juist waarvoor dit depot ook strekt. (…)

Uitsluitend indien uw cliënt dit hoger beroep onherroepelijk intrekt, is cliënte bereid mij opdracht te geven het depot aan uw cliënt uit te keren middels storting op uw derdenrekening.

2.14 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: in strijd met daarover gemaakte afspraken te weigeren het restant van het door klager op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder gedeponeerde bedrag aan klager te betalen.

4 VERWEER Volgens verweerder heeft zijn cliënte hem na het vonnis van 1 december 2021 en vanwege het door klager daartegen ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk verboden om het restantbedrag op zijn derdengeldenrekening aan klager terug te betalen. Klager kan immers in het door hem ingestelde hoger beroep opnieuw in de proceskosten van zijn cliënte worden veroordeeld en ook die proceskosten vielen onder de op 3 september 2021 tussen de advocaten gemaakte afspraken. Verweerder kan niet tegen de wil van zijn cliënte het restantbedrag aan klager betalen en zal dat bedrag in depot houden totdat door het gerechtshof uitspraak is gedaan. Of hij een juiste uitleg geeft aan de tussen partijen gemaakte afspraak over dat restantbedrag in depot, is een kwestie van uitleg. Het is aan de civiele rechter om daarover te beslissen, niet aan de tuchtrechter. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar of onbetamelijk handelen door hem richting klager is nimmer sprake geweest, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Voorop staat dat een advocaat is gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging waaronder (de advocaat van) de wederpartij en de rechterlijke macht en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep (Hof van Discipline 22 juni 2018, ECLI:NL:TAHVD:20180   ). Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat kan worden vertrouwd op het nakomen van afspraken. 5.2 Verder overweegt de raad dat deze zaak een klacht betreft tegen de advocaat van de wederpartij van klager in een civiel geschil. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. 5.3 Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Beoordeling klacht

5.4 Zoals volgt uit de in de feiten geciteerde e-mails van 2 en 3 september 2021 heeft mr. L als zaakwaarnemer van verweerder namens de kunsthandel onderhandeld met mr. M over een zekerheidsstelling door klager tot opheffing van het ten laste van klager gelegde beslag. Naar het oordeel van de raad volgt duidelijk uit voornoemde e-mails welke afspraak door de advocaten namens hun cliënten is gemaakt. Daarin is telkens door beide advocaten met dezelfde terminologie aangegeven welk bedrag op welk moment - na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis of in geval van een minnelijke regeling - door verweerder vanaf zijn derdengeldenrekening aan wie - aan zijn cliënte of aan klager - zou moeten worden doorbetaald. Ook de achtergrond en aanleiding voor deze afspraak staat tussen de advocaten wel vast. Uit die tussen de advocaten gevoerde correspondentie is de raad niet gebleken dat toen óók was bedoeld om eventuele proceskosten in een hoger beroep onder de op 3 september 2021 gemaakte afspraken te laten vallen. Het wordt nergens in de correspondentie genoemd. Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad desgevraagd aangegeven niet te weten of destijds tijdens de onderhandelingen door zijn zaakwaarnemer met de advocaat van klager ook over de financiële gevolgen van een hoger beroep is gesproken. 5.5 In deze omstandigheden, waarbij tussen advocaten namens hun cliënten afspraken zijn gemaakt, had verweerder naar het oordeel  van de raad na het op 1 december 2021 uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis zowel het op basis van het vonnis aan zijn cliënte toekomende bedrag maar tegelijk ook het restantbedrag aan klager moeten betalen. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, kan hij zich daarbij niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënte om het restantbedrag niet aan klager uit te betalen totdat uitspraak in hoger beroep is gedaan. Die advocaat - cliëntverhouding kan in de hiervoor geschetste omstandigheden, waarin duidelijke afspraken tussen advocaten zijn gemaakt die nagekomen moeten worden, niet op klager worden afgewenteld. 5.6 Door het restantbedrag uit het depot niet meteen en ook niet na verzoeken daartoe aan klager over te maken, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad zonder doel. Ook de integriteit van de beroepsgroep is daarmee in het geding gekomen nu de vaker gebruikte constructie van een depot van gelden op de derdenrekening van een advocatenkantoor onbetrouwbaar bleek te zijn. Dat wordt hem tuchtrechtelijk verweten. De raad oordeelt de klacht dan ook gegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met het hem hiervoor tuchtrechtelijk verweten handelen niet alleen de belangen van klager geschaad maar daardoor ook het algemene vertrouwen in de advocatuur. Partijen moeten erop kunnen vertrouwen dat de door hun advocaten gemaakte afspraken, zeker in het geval een van de advocaten gelden in depot heeft en als enige opdracht tot uitbetaling daarvan moet geven, worden nagekomen. 6.2 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad erin volhard dat hij in zijn optiek juist heeft gehandeld door het restantbedrag niet aan klager over te maken totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Niet alleen omdat zijn cliënte hem uitbetaling ervan heeft verboden, aldus verweerder, maar ook omdat de gemaakte afspraken niet eenduidig waren en daarover dan maar een civiele procedure moet worden gevoerd. Daarmee miskent verweerder naar het oordeel van de raad dat verweerder hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft gehad. Hij heeft mr. L naar voren geschoven als zijn zaakwaarnemer tijdens zijn vakantie. In die vakantie is verweerder op de hoogte gehouden van de inhoud van de door mr. L en mr. M gevoerde onderhandelingen door contact met mr. L en de ontvangst van alle onderhandelingscorrespondentie. Het had toen op de weg van verweerder gelegen om in te grijpen bij eventuele onduidelijkheid. Daarvan is de raad niet gebleken. Na het vonnis van 1 december 2021, waarmee aan de op 3 september 2021 gemaakte voorwaarden tussen partijen werd voldaan, was verweerder dan ook gehouden om het restantbedrag in depot meteen aan klager over te maken. Dat heeft verweerder op onjuiste gronden geweigerd en daarmee als advocaat niet betamelijk en niet integer gehandeld. Daarom acht de raad de oplegging van de maatregel van een berisping aan verweerder passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.

griffier                                                                                                                                     voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.M. Goldhoorn is deze beslissing ondertekend door mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)   Verzonden d.d. 14 augustus 2023