Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:134
Zaaknummer
23-366/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat wederpartij niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de driejaarstermijn; beroep op artikel 46g lid 2 Advocatenwet slaagt niet.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 juli 2023 in de zaak 23-366/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 31 mei 2023 met kenmerk 2227470/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager van 19 juni 2023 met nagezonden stukken. De voorzitter heeft de door partijen na 19 juni 2023 toegezonden stukken buiten beschouwing gelaten bij haar oordeel.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 In 2007 heeft de ING Bank N.V. (hierna: ING) klager ten behoeve van de aankoop van een woning (hierna: de woning) een hypothecaire geldlening verstrekt ten bedrage van € 233.000,-. 1.2 Tussen klager en ING is een geschil ontstaan over deze hypothecaire geldlening. Dit geschil heeft uiteindelijk geresulteerd in de executoriale verkoop van de woning. Verweerder heeft ING in dit geschil bijgestaan als advocaat. 1.3 Bij brief van 2 maart 2016 heeft ING de overeenkomst van hypothecaire geldlening opgezegd en klager gesommeerd om uiterlijk 15 maart 2016 een bedrag van € 234.167,59 aan ING te betalen. 1.4 Op 14 september 2016 heeft ING klager een aanbod gedaan om een openbare verkoop van de woning te voorkomen. Klager is akkoord gegaan met de gestelde voorwaarden. In verband met het aanbod zou ING een inschatting van de veilingkosten aan klager laten weten. 1.5 Bij e-mail van 20 september 2016 heeft een notaris (hierna: de notaris) aan ING een overzicht gestuurd met een totaalbedrag van € 5.455,38 aan veilingkosten. 1.6 Bij e-mail van 21 september 2016 heeft een medewerker van ING de advocaat van klager, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “Er kan alleen een regeling tot stand komen wanneer [klager] met alle voorwaarden instemt. (…) De veilingkosten bedragen op dit moment ongeveer € 10.000,- exclusief kosten van de makelaar en lopende (veiling)kosten. Ook dit bedrag dient uiterlijk 10 oktober 2016 te zijn voldaan.” 1.7 Klager is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) een kortgedingprocedure tegen ING gestart. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Verweerder heeft namens ING tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen. Voor zover relevant luidt de pleitnota als volgt: “11. Nadat ING conform afspraak de veilingkosten (productie 9) - een schatting daarvan - had doorgegeven, stelde [klager] dat hij niet in staat was de veilingkosten tijdig - op de afgesproken datum van 10 oktober 2016 - te betalen.” Productie 9 betreft het overzicht van de veilingkosten. 1.8 Bij vonnis van de rechtbank van 12 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat ING de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd en bevoegd was om tot parate executie over te gaan. In rechtsoverweging 2.13 staat over de veilingkosten het volgende: “De veilingkosten worden door ING tot op heden begroot op een bedrag van € 8.948,63 (€ 3.493,25 ter zake notariskosten en € 5.455,38 ter zake kosten van derden).” 1.9 Bij e-mail van 13 oktober 2016 heeft verweerder aan de advocaat van klager en met ING en klager in cc, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Bij het kort geding waren de veilingkosten exclusief lopende veilingkosten en juridische kosten bekend (€ 5.455,38, welk bedrag niet is betaald). Thans bedragen de veilingkosten € 7.833,52 exclusief lopende kosten en exclusief juridische kosten die op dit moment inclusief btw ca. € 8.880,-- te verhogen met griffiegeld ad € 619,-- zijn. Vandaar dat is aangegeven dat er € 12.000,-- overgemaakt diende te worden, waarmee uw cliënt tegemoet is gekomen.” 1.10 Klager heeft in oktober 2022 bij de notaris navraag gedaan over de veilingkosten in 2016. Bij e-mail van 24 oktober 2022 heeft een medewerker van het notariskantoor, voor zover relevant, geschreven: “Inhoudelijk ken ik het dossier en de zaak niet, dus ik kan hier verder ook geen juist oordeel over vellen. De opgave van 20 september komt reken-technisch uit op een totaalbedrag van ongeveer € 7.950,00 (onze opgave + inschattingen van de nog niet ontvangen bedragen). Dit is inderdaad een ander bedrag [dan] ING opgeeft” 1.11 Op 9 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij en zijn cliënt ING in 2016 tijdens de onderhandelingen bij e-mail van 21 september 2016 hem onjuist hadden geïnformeerd dat de te verwachten veilingkosten ongeveer € 10.000,- bedroegen. Dit bedrag kon klager destijds niet betalen, waardoor zijn woning door middel van een openbare veiling verkocht is. Klager is er in oktober 2022 echter achter gekomen dat de notaris destijds bij e-mail van 20 september 2016 in een overzicht had aangegeven dat de veilingkosten € 5.455,- bedroegen. Dat bedrag had klager wel kunnen betalen. Als verweerder eerlijk was geweest over de daadwerkelijke veilingkosten had klager dat lagere bedrag betaald en was zijn woning niet door ING op de veiling verkocht. Klager heeft hierdoor schade geleden. Klager realiseert zich dat een klacht over een advocaat uiterlijk binnen drie jaar na de verweten gedraging ingediend moet worden, maar nu hij pas sinds oktober 2022 bekend is met het feit dat de veilingkosten lager waren dan in de onderhandelingen door ING was gesteld, heeft hij binnen één jaar na dit nieuwe feit alsnog tijdig een klacht ingediend en is zijn klacht in verband daarmee ontvankelijk.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. 4.3 In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.4 De voorzitter stelt vast dat klager verweerder verwijt dat hij klager bij e-mail van 21 september 2016 verkeerd heeft geïnformeerd over de hoogte van de veilingkosten. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval uiterlijk op 21 september 2016 aangevangen en drie jaar later op 21 september 2019 geëindigd. Nog los van de vraag of de verweten gedraging aan verweerder toegeschreven kan worden - de e-mail is immers niet afkomstig van verweerder en verweerder staat ook niet in cc vermeld - geldt - en klager erkent dit ook - dat klager zijn klacht van 9 maart 2023 ruimschoots buiten de vervaltermijn van drie jaar heeft ingediend en hij derhalve te laat is. 4.5 Klager heeft een beroep gedaan op de verlengingsgrond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet. Klager stelt dat hij er pas in oktober 2022 achter gekomen is dat de notaris destijds een lager bedrag aan veilingkosten in zijn overzicht had genoemd dan het bedrag dat hem door ING bij e-mail van 21 september 2016 was voorgehouden. De voorzitter volgt klager niet in dit betoog. Uit het overgelegde klachtdossier en verweerders verweer volgt genoegzaam dat het overzicht (in ieder geval) onderdeel uitmaakte van de kortgedingprocedure die klager in 2016 tegen ING had aangespannen. Als productie 9 bij zijn pleitnota heeft verweerder een overzicht van de veilingkosten overgelegd. Dat hiermee ook het overzicht van de notaris van 20 september 2016 is overgelegd, acht de voorzitter aannemelijk nu ook in het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2016 in alinea 2.13 het bedrag van € 5.455,38 uit dit overzicht wordt genoemd. 4.6 Het is de voorzitter ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht. 4.7 Uit het voorgaande volgt dat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 juli 2023