Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-07-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:113
Zaaknummer
210264H
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek ongegrond. Geen fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Hof oordeelt “ex nunc” en mag bij het opleggen van een maatregel rekening houden met alle feiten en omstandigheden.
Uitspraak
Beslissing van 14 juli 2023
in de zaak 210264H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:
verzoeker
1 HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 9 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-576/AL/GLD). In deze beslissing is klachtonderdeel c) gegrond verklaard, zijn de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard, en is verzoeker de maatregel van waarschuwing en een proceskostenveroordeling opgelegd. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:294 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Verzoeker en de klager hebben tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 1 april 2022 met zaaknummer 210264. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad deels vernietigd en klachtonderdeel c) deels gegrond verklaard en deels ongegrond verklaard, waarbij aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd. Voor het overige is de beslissing van de raad bekrachtigd Verweerder is in de proceskosten veroordeeld. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2022:72 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.3 Op 22 mei 2022 heeft het hof een herstelbeslissing gegeven waarin een feitelijke onjuistheid is gecorrigeerd.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Verzoeker heeft per brief van 24 juni 2022 verzocht om herziening van de beslissing van het hof van 1 april 2022.
2.2 Verder bevat het herzieningsdossier:
de stukken van de raad; de stukken van het hof; het verweerschrift van klager tegen het herzieningsverzoek; de aanvulling op het herzieningsverzoek van 5 mei 2023 door de gemachtigde van verzoeker; de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verzoeker van 9 mei 2023; de e-mail-van klager van 9 mei 2023.
2.3 De gemachtigde van verzoeker heeft het hof op 9 mei 2023 bericht geen aanleiding te zien om het herzieningsverzoek nog nader mondeling toe te lichten, zodat de zaak op de stukken kan worden afgedaan. Vervolgens heeft klager aangegeven wel behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Het hof heeft klager medegedeeld dat op de zitting slechts de vraag aan de orde is of het hof in zijn beslissing van 1 april 2022 een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, waarover klager reeds schriftelijk zijn reactie heeft gegeven. Omdat op de zitting alleen de vraag aan de orde zou zijn of het verzoek ontvankelijk en gegrond is en niet de inhoud van de klacht zou worden behandeld, en verzoeker geen behoefte had om zijn verzoek nader toe te lichten, heeft het hof aan partijen medegedeeld geen aanleiding gezien om een zitting te houden. De zaak is op 26 mei 2023 in raadkamer behandeld.
3 BEOORDELING
de mogelijkheid tot herziening
3.1 De Advocatenwet voorziet niet in de mogelijkheid om herziening te vragen van een uitspraak van het hof. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling. Desalniettemin wordt bij uitzondering een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen in gevallen als bepaald in artikel 1.2 van het door het hof daartoe opgestelde herzieningsprotocol. Van zo’n uitzondering kan sprake zijn als in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk en onpartijdig proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden als gevolg waarvan (mogelijk) ten onrechte een klacht(onderdeel) geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48 lid 2 Advocatenwet. (HvD 6 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:222).
het herzieningsverzoek
3.2 Verzoeker voert aan dat het hof aan zijn beslissing van 1 april 2022 nieuwe feiten en omstandigheden heeft toegevoegd, die niet door de raad zijn beoordeeld. Het gaat dan om de inhoud van de brieven van deken van 13 september 2021, 15 oktober 2021 en 29 oktober 2021 die door klager in hoger beroep in het geding zijn gebracht. Deze nieuwe feiten zijn volgens verzoeker door het hof gegrond bevonden en hebben geleid tot een zwaardere maatregel. Materieel is de reikwijdte van het appel aldus uitgebreid tot klachten die niet bij de raad van discipline zijn behandeld. Dat is in strijd met de goede procesorde en in strijd met het fair trial beginsel zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Het hof heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 57 lid 4 van de Advocatenwet. Daarbij heeft verzoeker nog gewezen op een beslissing van de Raad van Discipline van 6 maart 2023 naar aanleiding van een dekenbezwaar dat ziet op het hetzelfde feitencomplex als de onderhavige zaak. Verzoeker is bij die beslissing een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd. Volgens verzoeker is hij aldus twee keer gestraft voor hetzelfde feit wat tot een onaanvaardbare uitkomst leidt.
3.3 De gewraakte overweging van het hof waarop verzoeker zich beroept en het verzoek rust, luidt als volgt:
“5.13 (..) Het hof betrekt daarbij dat verweerder [lees verzoeker, hof] op ondeugdelijke gronden adviezen van de deken om zich geheel en uit eigen beweging uit de zaak terug te trekken in de wind heeft geslagen en tegen beter weten in heeft vastgehouden aan een (normatief) onhoudbaar standpunt. Die handelwijze acht het hof laakbaar. Om die reden kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Het hof zal de maatregel daarom verhogen naar die van een berisping.”
3.4 Verzoeker verzoekt de uitspraak van 1 april 2022 te herzien met in ieder geval schrapping van wat is overwogen in 5.13 over de adviezen van de Deken en de maatregel terug te brengen tot die van enkel een waarschuwing.
3.5 Klager heeft als verweer aangevoerd dat verzoeker een eerlijk proces heeft gehad en dat er geen fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Hij verzoekt het verzoek dan ook niet-ontvankelijk te verklaren dan wel als kennelijk ongegrond af te wijzen.
ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek
3.6 Verzoeker is ontvankelijk in het herzieningsverzoek, nu daartoe volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt.
schending fundamenteel rechtsbeginsel?
3.7 Het hof is van oordeel dat in de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 1 april 2022 geen fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.
3.8 Het beginsel van fair trial (hoor en wederhoor) is niet geschonden. Uit de stukken blijkt dat klager de bewuste brieven van de deken tijdig in het geding in hoger beroep heeft ingebracht. In deze brieven adviseert de deken (herhaaldelijk) verzoeker zich terug te trekken uit alle geschillen die kort gezegd zien op de rechtmatigheid van het handelen van klager met betrekking tot de overgang van Wsnp-zaken naar het kantoor van verzoeker. Deze brieven zijn geschreven naar aanleiding van de beslissing van de raad van 15 augustus 2021. Uit het proces-verbaal van de zitting voor het hof blijkt dat een van de leden van het hof aan verweerder heeft gevraagd hoe hij zelf tegen de visie van de deken aankijkt. Aldus heeft het hof verzoeker de gelegenheid gegeven zich daarover expliciet uit te laten, wat verzoeker ook heeft gedaan.
3.9 Het staat het hof vrij om in hoger beroep nieuwe feiten en omstandigheden bij zijn oordeel te betrekken indien partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten. Het hof beoordeelt de klacht immers “ex nunc” (zie HvD 10 april 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:110) Dat is in dit geval gebeurd. Van oneerlijke of partijdige behandeling van de zaak is dan ook geen sprake.
3.10 Verder staat het opleggen van een maatregel ter vrije beoordeling van het hof (zie HvD 23 augustus 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:153). Het hof mag bij het opleggen van een maatregel rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden. Dat heeft het hof in de zaak waarvan herziening wordt gevraagd, gedaan. Het hof heeft de verzwaring van de maatregel ook gemotiveerd. Voor zover verzoeker het niet eens is met (de motivering van) die maatregel kan dat geen grond zijn voor een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijv. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661), die het hof overeenkomstig toepast, leveren motiveringsklachten geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie bijvoorbeeld HvD 24 augustus 2015, 7417, ECLI:NL:TAHVD:2015:271).
3.11 Tot slot volgt het hof verzoeker niet in zijn stelling dat het hof artikel 57 lid 4 van de Advocatenwet heeft geschonden of buiten het toepassingsbereik van dat artikel is getreden. Het hof heeft zich immers alleen uitgelaten over de klachten zoals die door de raad zijn beoordeeld. Van een uitbreiding van de klachten die in hoger beroep zijn beoordeeld, is niet gebleken. Het hof volgt verzoeker dan ook niet dat het hof een nieuwe klacht (naar het hof begrijpt: het niet opvolgen van een dekenadvies) heeft beoordeeld en gegrond bevonden. Wat het hof wel heeft gedaan, is het meewegen van de handelwijze van verzoeker na de beslissing van de raad bij het opleggen van de maatregel. Ook het hof was immers van oordeel dat er sprake was van een tegenstrijdig belang en dat verzoeker zich geheel en uit eigen beweging had moeten terugtrekken uit de zaak (klachtonderdeel c), hetgeen hij tot dan toe had nagelaten. Zoals reeds overwogen, mag het hof alle relevante omstandigheden meewegen bij het opleggen van een maatregel.
3.12 De conclusie is dat het herzieningsverzoek niet slaagt en ongegrond zal worden verklaard.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het herzieningsverzoek ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland , voorzitter, mrs. W.F. Boele en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 juli 2023 .