Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:146

Zaaknummer

23-321/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de eigen advocaat. De klacht van klager ziet op het niet-nakomen van gemaakte afspraken over proceskosten. Deze afspraken zijn door verweerder niet schriftelijk vastgesteld. Omdat de afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd, kan de raad niet nagaan wat die afspraken precies waren en dus ook geen oordeel geven over de vraag voor wiens rekening de proceskosten moeten komen. Het uitgangspunt is dat in het algemeen onduidelijkheid over gemaakte, niet schriftelijk vastgelegde afspraken voor risico van de advocaat komt. In dit geval geldt echter dat – nu klager uitdrukkelijk heeft gesteld dat zijn klacht niet het niet schriftelijk vastleggen van de afspraken behelst, maar slechts het niet-nakomen van de afspraken – niet kan worden vastgesteld dat het verwijt dat klager maakt aan verweerder gegrond is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 augustus 2023 in de zaak 23-321/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 3 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 10 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2100292/JS/FS van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juli 2023. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder was via een digitale videoverbinding aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 18 mei 2023 en van verweerder van 9 juni 2023. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder heeft klager (in elk geval) sinds 2010 bijgestaan in verschillende juridische procedures. 2.3    Begin 2016 heeft verweerder met klager afgesproken dat hij hem zou bijstaan in een strafklachtprocedure, gevolgd door een artikel 12-procedure. Partijen hebben mondeling financiële afspraken gemaakt, die er kort gezegd op neerkwamen dat verweerder deze procedures om niet zou doen en dat -in het geval van een gunstige afloop- een succes fee zou worden betaald.  2.4    De klachten zijn op enig moment door het gerechtshof Amsterdam afgewezen met de motivering dat deze kwesties thuishoorden in het civiele traject, alwaar middels het horen van getuigen duidelijkheid diende te worden verkregen over de gestelde strafbare feiten.   2.5    In het kader van de te entameren civiele procedure heeft verweerder op 24 maart 2021 om 8:28 uur het volgende aan klager gemaild:  “Ik denk dat ik kan zeggen dat de oude afspraken eigenlijk niet meer van toepassing zijn, omdat we na de uitspraak van het hof een nieuwe niet voorziene fase in zijn gegaan. Dat gezegd hebbende, ben ik bereid om terug te vallen op de oude afspraak van 50/50, zodat we beiden ca. euro 1.000,-- voldoen.  Graag verneem ik van je of je hierin meegaat?” Om 10:03 uur heeft klager gereageerd:  “Pff (...) ik weet niet zo 1 2 3 waar ik dat vandaan moet halen maar ga akkoord en hoop dat we dit jaar uiteindelijk de champagnefles kunnen openen.  Stuur de rekening naar T(...) en ik ga m’n best doen deze snel te betalen.” Verweerder heeft om 14:25 uur vervolgens gemaild:  “Nog even het volgende: ik begrijp dat het geld bij jou niet tegen de plinten aanklotst (geldt ook voor mij), maar het nu zonde om af te haken, want hoewel ik geen garanties kan verstrekken over de uitkomst van de zaak, ga ik er vanuit dat W(...) nu wel in de tang zit. Het zou dus zonde zijn om nu af te haken.  Dat brengt me op het volgende: ik heb de dagvaarding laten uitbrengen met een zeer ruime termijn van zes maanden, maar mocht er voor die datum geen oplossing zijn, dan dien ik de zaak aan te brengen bij de rechtbank en dan bedragen de griffiekosten euro 4.200,--. Dus begin vast met sparen, zou ik zeggen.”  2.6    Op 25 maart 2021 heeft klager aan verweerder gemaild:  “(...) Het was jouw initiatief om mijn zaak toch weer nieuw leven in te blazen omdat je wel doorhad dat mij een groot oor was aangenaaid en je mogelijkheden voor correctie zag.  Uiteraard was ik blij met dit initiatief en heb alle medewerking aangeboden maar duidelijk gesteld dat ik geen dubbeltje meer in het proces zou investeren c.q. alle uren en kosten om het proces weer aan te jagen zouden voor L(...) komen met dien verstande dat het bedrag dat we mogelijk binnen zouden kunnen halen verdeeld zou worden tussen ons op basis van 50/50 %.  Dus niet zoals je op 24- 03 j.l. naar voren brengt dat de kosten op basis van 50/50 % zouden worden afgerekend (...) Ik moet hierover nog even met mij achterban (bij wie ik al dik in het rood sta) in conclaaf maar stel voor dat ik het reeds uitgegeven bedrag verhoog tot € 10.000,00 ex BTW. (Copyrette +- € 400,00, Johan +- € 4500,00, 2x K.G. 650,00, rekeningen maart 2021 € 2500,00 totaal € 8050,00) (dus € 1950,00 extra om tot de € 10.000,00 te komen).  Na die betaling valt er bij mij niets meer te halen en ga ervan uit dat jij de zaak tot een goed einde brengt en alle uren en te maken kosten voor jouw rekening neemt.  Vanzelfsprekend is er enig risico dat het op niets uitloopt maar het zou ook kunnen zijn dat je er een paar ton aan overhoud, All-in the Game.  Een ander alternatief zou zijn; Het bedrag dat ik tot op heden bij bijgedragen blijft wat het is en leen van mijn achterban de gevraagde € 4200,00 voor de griffie-kosten maar dan veranderd de 50/50% deal (een afbreukrisico dat niet mijn voorkeur zou hebben).” 2.7    Op 19 april 2021 om 10:23 uur heeft verweerder de griffienota inzake een voorlopig getuigenverhoor bij het gerechtshof Amsterdam aan klager gezonden en daarbij geschreven:  “Ik heb de mijne al voldaan, neem jij deze voor je rekening?” Klager heeft om 11.01 uur gereageerd:  “In orde, stuur mij de rekening maar.  Ik ga ervan uit dat je wel goede nota hebt genomen van mijn mail d.d. 25 maart waarbij ik heb voorgesteld dat ondanks dat ik geen dubbeltje meer in het proces zou investeren mijn bijdrage € 10.000,00 is en dat het daar bij blijft.” Verweerder heeft om 13:14 uur gereageerd:  “Alle kosten mag je uiteraard van de afgesproken 50/50 regeling/eindafrekening aftrekken. Klager heeft om 16:06 uur gereageerd:  “met de € 10.000,00 bedoel ik het bedrag dat ik (hoewel dit nooit was afgesproken) met L(...) meebetaal aan procedurekosten. (zonder deze in een later stadium terug te vragen en je enigszins met de kosten tegemoet te komen) (...) er is nu nog € 1480,00 voor L(...) beschikbaar.” 2.8    Bij beschikking van 21 juni 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is een verzoek van klager tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Klager is veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij. 2.9    Op 13 juli 2022 heeft verweerder een e-mail doorgestuurd aan klager waarin genoemde wederpartij aanspraak heeft gemaakt op betaling van de proceskosten. Verweerder verzoekt klager dit verder af te handelen. Klager heeft hierop gereageerd:  “In 2016 hebben we bij jou thuis duidelijk afgesproken dat ik geen dubbeltje meer in de procedure zou steken met daarbij de afspraak dat van elke Euro die we binnen zouden krijgen € 0.50 voor jou was en € 0.50 voor mij.  Ondanks deze afspraak heb ik uit coulance toch nog € 10.000,00 meebetaald in de afgelopen jaren (...) Bij alle voorgaande verloren processen heb jij conform onze afspraak ook altijd de kosten van de tegenpartij voor je rekening genomen (met uitzondering van de € 1592,00 aan Krol) dus in zoverre gaat dit nu niet anders worden tot mijn spijt.”  2.10    Op 14 juli 2022 heeft verweerder gereageerd: “Wat mijn betreft neem je de stukken/dossier in originele vorm mee en bevestig je de ontvangst. Ik zal er in de toekomst toch niet meer aan werken. (...) Ik zal voort 50% van de proceskosten, voortvloeiende uit de laatste beschikking van het hof van 21 juni jl. voor mijn rekening nemen.  Voorts blijft de afspraak van 50/50 ter zake eventuele positieve financiële resultaten uit komende procedures tegen W(...) gehandhaafd. Omdat hij in 2016 niet meer over voldoende financiële middelen beschikte om juridische procedures te voeren, (...) hebben we afgesproken dat ik 50% van alle proceskosten (deurwaarders-, griffie- en overige kosten) voor mijn rekening zou nemen en ik voor het overige geen uren aan jou zou doorberekenen. Als tegenprestatie is afgesproken dat eventuele opbrengsten uit procedures tegen W(...) gelijkelijk tussen ons zouden worden gedeeld. Deze afspraak blijft gehandhaafd en geldt voor geldelijke opbrengsten uit welke toekomstige procedure dan ook.” Klager heeft verweerder bij e-mail van 14 september 2022 gewezen op de volgende zinsnede uit voornoemde e-mail van 14 juli 2022: Ik zal voort 50% van de proceskosten, voortvloeiende uit de laatste beschikking van het hof van 21 juni jl. voor mijn rekening nemen.  Daarop heeft verweerder bij e-mail van 14 september 2022 aan klager gereageerd:  “Dat was een vergissing van mij, omdat ik even vergeten was dat ik had gemeld dat ik niet meer zou bijdragen.”  2.11    De proceskosten die zijn voortgevloeid uit de beschikking van 21 juni 2022 zijn door betekening en executie van de beschikking inmiddels opgelopen tot € 3.007,00.   2.12    Klager heeft op 3 oktober 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij afspraken met klager heeft geschonden ten aanzien van proceskosten.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 

5.2    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195). 5.3    Gedragsregel 16 lid 1 luidt dat het tot de taak van de advocaat behoort om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 5.4    Klager verwijt verweerder afspraken met hem te hebben geschonden ten aanzien van proceskosten. Volgens klager heeft hij in 2016 duidelijk aangegeven aan verweerder dat hij geen geld meer in de zaak wilde investeren. Klager en verweerder zijn toen met elkaar overeengekomen dat verweerder de zaak inhoudelijk zou behandelen en de kosten daarvan in het geheel voor zijn rekening zou nemen. Daar tegenover stond dat van elke euro die middels de zaak zou worden binnengehaald € 0,50 voor verweerder was en € 0,50 voor klager. Verweerder heeft zich altijd aan deze afspraak gehouden. Klager heeft alleen vrijwillig een bijdrage van € 10.000,- betaald. Toen de zoveelste rechtszaak werd verloren, heeft verweerder in juli 2022 de samenwerking met klager beëindigd. Naar aanleiding van de laatste uitspraak van 21 juni 2022 staat nog een rekening proceskosten van € 3.007,00 open. Verweerder wil deze rekening in strijd met de afspraken die in 2016 zijn gemaakt niet betalen.    5.5    Volgens verweerder dienen de proceskosten voor rekening van klager te komen, omdat de afspraken uit 2016 niet meer gelden. Met de hernieuwde civiele procedure gingen partijen een andere fase in en verweerder heeft klager er toen duidelijk op gewezen dat de oude afspraken niet meer golden. Volgens verweerder heeft hij op geen enkele wijze klachtwaardig gehandeld. Deze kwestie hoort volgens verweerder ook thuis bij de civiele rechter, omdat klager meent iets van verweerder te vorderen te hebben.   5.6    De raad oordeelt als volgt. Vaststaat dat partijen in 2016 mondeling afspraken met elkaar hebben gemaakt waarover in de loop der tijd onduidelijkheid is gerezen, wat onder meer heeft geresulteerd in deze klachtprocedure. Het verwijt dat klager maakt aan het adres van verweerder, is dat verweerder de in 2016 gemaakte afspraken ten aanzien van de proceskosten niet is nagekomen. Klager heeft ter zitting zijn klacht toegelicht en daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat zijn klacht enkel ziet op het niet-nakomen van de 2016-deal en dat de klacht geen andere zaken betreft. Omdat de 2016-afspraken waarnaar klager verwijst niet schriftelijk zijn vastgelegd, kan de raad niet nagaan wat die afspraken precies waren. De raad kan dus ook geen oordeel geven over de vraag voor wiens rekening de factuur voor proceskosten van € 3.007,00 moet komen, zoals klager ten doel heeft. Het uitgangspunt is dat in het algemeen onduidelijkheid over gemaakte, niet schriftelijk vastgelegde afspraken voor risico van de advocaat komt. In dit geval geldt echter dat – nu klager uitdrukkelijk heeft gesteld dat zijn klacht niet het niet schriftelijk vastleggen van de afspraken behelst, maar slechts het niet-nakomen van de afspraken – niet kan worden vastgesteld dat het verwijt dat klager maakt aan verweerder gegrond is.   5.7    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond wordt verklaard.      

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 21 augustus 2023