Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:197

Zaaknummer

22-299/AL/OV

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. De weergave van de feiten is weliswaar juist, maar onvolledig. Aldus heeft de voorzitter een beslissing genomen op onvolledige feiten en daarom is het verzet gegrond. De klacht ziet erop dat verweerster als advocaat-mediator heeft opgetreden voor klaagster en haar echtgenoot in het kader van hun echtscheiding en aldus een door klaagster en haar echtgenoot getekend echtscheidingsconvenant heeft vernietigd, voordat er een nieuw getekend convenant was. Ook al was er in deze zaak haast geboden, dat maakt niet dat dit handelen niet klachtwaardig is. Gelet op het zelfinzicht van verweerster is de maatregel van waarschuwing in dit geval passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2023 in de zaak 22-299/AL/OV naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 september 2022 op de klacht van:

klaagster oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 16 november 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 7 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1584352 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 5 september 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 5 september 2022 verzonden aan partijen. 1.4 Op 4 oktober 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 4 oktober 2022 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klaagster.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De feiten waar in de voorzittersbeslissing vanuit is gegaan zijn niet juist, zodat ook de beslissing niet juist is. 2.3 In die beslissing staat onder punt 1.7 dat partijen de convenanten op 28 oktober 2020 hebben ingeleverd bij verweerster, omdat de echtgenoot van klaagster een aantal wijzigingen wilde doorvoeren en klaagster het daarmee eens was. Dat is niet zo. Er wordt verwezen naar een verslag van 29 oktober 2020, maar daaruit blijkt het voorgaande niet. Uit dat verslag is slechts af te leiden dat klaagster bereid is opnieuw te kijken of het convenant verbeterd kan worden. Dat is wat anders dan dat klaagster zou hebben aangegeven het convenant te vernietigen omdat het onbruikbaar is. Het convenant was pas niet van toepassing als partijen tot een andere overeenkomst zouden komen en dit in de plaats zou treden van de eerder getekende overeenkomst. 2.4 Verder wordt in onderdeel 4.3 van de voorzittersbeslissing overwogen dat de echtgenoot van klaagster overhaast het convenant zou hebben getekend en dat hij niet wist wat hij deed. Dat was niet zo. Er was al voordat partijen zich hadden gewend tot verweerster overeenstemming tussen de echtgenoten over de afwikkeling van het te ontbinden huwelijk en daarom is het convenant ook getekend. 2.5 In een e-mail van verweerster aan de advocaat van klaagster schrijft zij onder meer: ‘De in mijn bezit zijnde originelen zijn op verzoek van partijen vernietigd’. Partijen hebben dat echter niet verzocht.

3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten: 3.2 Verweerster heeft voor klaagster en haar echtgenoot als mediator opgetreden in het kader van een echtscheidingsprocedure. Op 13 oktober 2020 zond verweerster een concept-mediationovereenkomst aan partijen, die daags daarna bij verweerster is doorgenomen en ondertekend. Diezelfde dag stelde verweerster een convenant op dat eveneens op diezelfde dag door partijen is ondertekend. Klaagster en haar echtgenoot ontvingen ieder een getekend exemplaar van het convenant. Omstreeks 23 oktober 2020 nam de echtgenoot van klaagster contact op met verweerster, omdat hij een aantal aanpassingen wilde doorvoeren in het convenant. Op 28 oktober 2020 zijn klaagster en haar echtgenoot bij verweerster verschenen voor een nadere bespreking. Klaagster en haar echtgenoot hebben bij die gelegenheid ieder hun exemplaar van het door hen getekende convenant bij verweerster ingeleverd. Een verslag van het gesprek zond verweerster op 29 oktober 2020 aan klaagster en haar echtgenoot. Op 2 november 2020 zond verweerster naar aanleiding van de bespreking een aangepaste versie van het convenant naar klaagster en haar echtgenoot. Die aangepaste versie is echter niet ondertekend. Op 5 november 2020 heeft klaagster de mediation beëindigd.

4 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij het getekende convenant zonder toestemming van klaagster heeft vernietigd, als gevolg waarvan klaagster schade lijdt.

5 VERWEER 5.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd, waarbij de raad ook verwijst naar de voorzittersbeslissing. Daarin staat: 5.2 Klaagster heeft ingestemd met het nader aanpassen van het reeds getekende convenant en om heeft die reden tijdens het gesprek op 28 oktober 2020 haar getekende exemplaar van dit eerste convenant ingeleverd. Op 29 oktober 2020 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt en (mondeling) een akkoord bereikt. Het is niet tot een ondertekening gekomen, maar daarin treft verweerster geen verwijt. 5.3 Ter zitting bij de raad heeft verweerster, samengevat, nog het volgende aangevoerd. In de voorbereiding op de zitting heeft verweerster gereflecteerd op haar optreden als advocaat-mediator, waarbij ze zich de vraag heeft gesteld of ze bepaalde dingen wellicht anders had moeten doen. Achteraf bezien had zij partijen meer tijd moeten gunnen om na te denken over de gevolgen van hun scheiding. Een echtscheiding grijpt diep in en het is belangrijk om daarbij niet over één nacht ijs te gaan. Weliswaar was in deze zaak haast geboden, maar het opstellen van een convenant en het ondertekenen daarvan is wel erg voortvarend verlopen. Na de bijeenkomst van 28 oktober 2020 ging verweerster ervan uit dat met het inleveren van de oude getekende versie van het convenant en de nieuw gemaakte mondelinge afspraken, een nieuwe versie van het convenant zou worden ondertekend door partijen. Mondelinge afspraken binden volgens de regels van mediation niet. Partijen waren van die regel op de hoogte. Verweerster heeft echter gehandeld in overeenstemming met wat partijen haar hebben opgedragen. Het inleveren van de convenanten hebben partijen zelf gedaan. De nieuwe afspraken zijn teruggekoppeld en zijn door partijen geaccordeerd, waarna die afspraken in een nieuwe versie zijn vastgelegd. Daarna zijn partijen opnieuw in conflict geraakt, waardoor die versie niet is getekend.

6 BEOORDELING VAN HET VERZET 6.1 De raad dient eerst te beoordelen of het verzet van klaagster gegrond is. 6.2 De raad constateert dat het grootste deel van de weergave van de feiten in de voorzittersbeslissing wel juist is, want onbetwist door klaagster, maar de feiten zijn onvolledig weergegeven. Klaagster heeft het getekende convenant namelijk wel ingeleverd, maar met het doel om deze te wijzigen, danwel aan te vullen, niet om deze te vernietigen. Gelet hierop heeft de voorzitter naar oordeel van de raad zijn beslissing genomen op onvolledige feiten, zodat het verzet gegrond is.

7 BEOORDELING VAN DE KLACHT 7.1 Nu het verzet gegrond is, vervalt de beslissing van de voorzitter. De raad zal daarom nu beoordelen of de klacht gegrond is. Daarbij is het dus de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het door partijen getekende convenant te vernietigen, terwijl er nog geen nieuw getekend convenant was. 7.2 De raad is van oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hoewel klaagster en verweerster verschillen van mening of klaagster het getekende convenant uit eigener beweging heeft meegenomen en ingeleverd of dat verweerster daarom verzocht heeft, staat vast dat klaagster het getekende convenant heeft meegenomen, dat bij verweerster heeft ingeleverd en dat verweerster dat door de papierversnipperaar heeft gehaald, terwijl er nog geen nieuw getekend convenant lag. Verweerster heeft in haar verweer ter zitting zelf nog verklaard dat enkel mondeling gemaakte afspraken binnen de mediation niet binden. De keuze van verweerster om de getekende exemplaren te vernietigen, voordat er een nieuw getekende versie was, is daarmee voor de raad niet te begrijpen. Niet gebleken is verder dat klaagster verweerster opdracht of toestemming heeft gegeven het getekende convenant te vernietigen, noch dat verweerster klaagster (en haar echtgenoot) heeft geïnformeerd over de consequenties van deze handelswijze. Het feit dat in deze zaak spoed was geboden, zodat snel en mogelijk wat al te voortvarend is gehandeld, doet aan het voorgaande niet af. Verweerster heeft blijk gegeven van inzicht en ter zitting verklaard in soortgelijke gevallen in de toekomst anders te zullen optreden. De klacht is gegrond.

8 MAATREGEL Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerster een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerster heeft door haar handelen zich niet gedragen zoals het een advocaat-mediator betaamt. Rekening houdend met de afwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster en haar zelfinzicht ter zitting is naar het oordeel van de raad de maatregel van waarschuwing passend.

9 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 9.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 9.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 9.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 9.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-299/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet gegrond; - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan  klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 9.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 9.4.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.

Griffier                                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 24 juli 2023