Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:165

Zaaknummer

23-095/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 augustus 2023 in de zaak 23-095/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 april 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 23 januari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 31 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K012 2022 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 12 april 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4    Op 4 mei 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Klager en verweerder zijn – met bericht – niet verschenen.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van verweerder en klager, beide van 12 juni 2023, en van de pleitnota van verweerder van 26 juni 2023.

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: a)    ten onrechte vermeldt de voorzittersbeslissing in overweging 1.1 dat verweerder op 3 januari 2021 een “conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie” heeft ingediend. Een dergelijk stuk is klager niet bekend; b)    In overweging 4.4 wordt ten onrechte geoordeeld dat het verweerder niet valt te verwijten dat de bijlagen niet zijn voorzien van een toelichting of een bron, dit omdat het om stukken van de deurwaarder zou gaan. Klager benadrukt in dat verband dat de stukken alleen maar van verweerder afkomstig kunnen zijn, zodat aangetoond is dat verweerder de deurwaarder met onvolledige stukken op pad heeft gestuurd om de inboedel van klager executoriaal te verkopen. Het oordeel in overweging 4.4 raakt volgens klager daarmee kant noch wal. Klager heeft in dat verband nogmaals toegelicht, waaronder in zijn e-mail van 12 juni 2023, dat de “bewijsstukken” op een later moment zijn aangemaakt en dat gefraudeerd is met deze documenten door deze van een gefingeerde datum te voorzien door (een collega van) verweerder. De voorzittersbeslissing onderkent dit laatste niet, wat volgens klager komt door een gebrek aan kennis. De voorzittersbeslissing gaat er verder ten onrechte vanuit dat een advocaat niet hoeft te twijfelen aan de stukken van zijn cliënten; c)    In overweging 4.8 wordt niet ingegaan op de klacht van klager dat verweerder informatie heeft verspreid waarvan hij weet dat dit onjuist is en dat hij structureel mondeling en op schrift liegt. Verweerder overtreedt daarmee gedragsregel 8. Ook heeft verweerder niet doelmatig gehandeld door allerlei onwaarheden aan te aanleveren in een civielrechtelijke procedure waarbij hij is vergeten de vorderingen toe te lichten. Dat is een schending van gedragsregel 6;.  d)    In overweging 4.9 heeft de voorzitter volgens klager niet alle stukken meegewogen in het oordeel. Klager wijst nogmaals op het exploot, waarboven dikgedrukt en onderstreept staat “Executoriaal beslag roerende zaken”, op de SMS van verweerder aan de deurwaarder en de uitleg van de deurwaarder over de SMS. De uitleg van de voorzitter dat een advocaat niet hoeft te twijfelen aan de stukken van zijn cliënt, kan er bovendien voor zorgen dat, zoals in het geval van klager is gebeurd, er allerlei procedures kunnen worden gestart, waardoor er flinke kosten moeten worden gemaakt om die stukken te weerspreken.

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten, voor zover klager hier niet tegen in verzet komt, en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING 4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De raad legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen. 4.3    Klager stelt terecht dat overweging 1.1 van de voorzittersbeslissing ten onrechte spreekt van conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van 3 januari 2021. Uit het dossier blijkt dat verweerder de voornoemde conclusies op 30 december 2020 heeft ingediend bij de rechtbank. De raad merkt dit daarom aan als een kennelijke verschrijving, die niet afdoet aan het inhoudelijke oordeel van de voorzittersbeslissing. Dit leidt daarom niet tot een gegrond verzet. 4.4    Voor zover klager zich niet kan vinden in overweging 4.4 van de voorzittersbeslissing, ziet de raad daarin geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de voorzitter. Klager richt zich met name op de eerste twee volzinnen van die overweging. De raad stelt echter vast dat in de daaropvolgende zinnen wordt toegelicht hoe de voorzitter tot dat oordeel komt. Dat oordeel is navolgbaar en er blijkt niet van een onjuiste maatstaf. 4.5    Ook volgt de raad klager niet in zijn stelling dat verweerder ‘overduidelijk gefraudeerde documenten’ heeft gemaakt en ingediend. Dat het technisch mogelijk is om bestanden en schermafbeeldingen van andere, gefingeerde datums te voorzien – zoals klager dat aan verweerder verwijt – betekent niet dat verweerder dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dat geldt ook voor de bestanden waarop klager wijst die zijn aangemaakt ná de datum van het exploot. Dat het Word-bestand van ná het exploot is, betekent namelijk ook niet dat de schermafbeeldingen die in dit bestand zijn gevoegd ook pas van na het exploot afkomstig zijn. Daar zijn meerdere verklaringen voor, waar de uitleg van klager er slechts één van is. Klager heeft daarmee niet aangetoond dat ook daadwerkelijk is gesjoemeld met de gegevens. De voorzitter heeft in zoverre terecht geoordeeld dat het mogelijk is dat met gegevens is gesjoemeld, maar dat dit niet betekent dat dit ook werkelijk is gebeurd. Ook dat oordeel is navolgbaar. 4.6    Bovendien heeft de voorzitter, in overweging 4.1, terecht als uitgangspunt genomen dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Dat is immers een vaste uitleg van het Hof van Discipline (zie onder meer recent de uitspraak van 12 mei 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:70, onder 5.21). 4.7    De raad ziet verder niet in dat in overweging 4.8 van de voorzittersbeslissing niet is ingegaan op de klacht. De klacht van klager dat verweerder in zijn conclusie van antwoord pas vanaf punt 25 ter zake kwam en zich in de eerste 24 punten onnodig grievend heeft uitgelaten, is door de voorzitter besproken in die overweging waarin wordt geoordeeld dat het verweerder vrij staat om uitgebreid de achtergrond van het geschil te schetsen. De raad ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan dat oordeel van de voorzitter. Verder heeft klager geen klacht aangevoerd dat hij door die uitgebreide achtergrond van het geschil onnodig op de kosten wordt gejaagd, maar doet dat pas voor het eerst in verzet. Dat is door de voorzitter dan ook dus terecht niet als klachtonderdeel aangemerkt. 4.8    Ten slotte stelt de raad vast dat in overweging 4.9 van de voorzittersbeslissing is overwogen: “Verweerder heeft betwist dat hij de deurwaarder heeft opgedragen de executie te staken. Verweerder heeft ook betwist dat hij heeft gezegd dat hij die opdracht had gegeven aan de deurwaarder.” Het verzetschrift van klager lijkt niet te onderkennen dat het daar gaat om het staken van de executie. Hij wijst in dat verband op een drietal documenten waaruit volgt dat wel opdracht is gegeven om over te gaan tot executie. Daaruit volgt echter niet dat verweerder opdracht heeft gegeven tot het staken daarvan. De voorzittersbeslissing is daarmee niet onjuist. Ook heeft klager niet op andere wijze aangetoond dat verweerder wel opdracht tot het staken daarvan zou hebben gegeven. 4.9    Het voorgaande betekent dat klachtonderdelen b) tot en met d) ongegrond zijn. Verzetgrond a) is echter wel gegrond. Zoals in overweging 4.2 uiteen is gezet, betreft dit echter een kennelijke verschrijving zodat dit er niet toe leidt dat de klacht gegrond is.

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. W.R. Arema en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2023.