Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:171

Zaaknummer

23-369/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 augustus 2023 in de zaak 23-396/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    […] 2.    […] klagers

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 7 juni 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K273 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel) Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 22 juni 2023 van klager 1.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klagers zijn op 11 december 2015 door de curator in het faillissement [C]. v.h.o.d.n. [G] gedagvaard. Verweerder heeft klagers bijgestaan. 1.2    In april 2016 heeft verweerder met de curator gecorrespondeerd over het zuiveren van het verstek en de eventuele betekening van het verstekvonnis. 1.3    Bij verstekvonnis van 15 juni 2016 is voor recht verklaard dat klagers onrechtmatig c.q. (ernstig) verwijtbaar hebben gehandeld en zijn zij onder meer hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 250.000,-. Bij vonnis van 7 september 2016 is het verstekvonnis aangevuld en is hetzelfde bepaald ten aanzien van [D] (hierna [D]). Klagers waren aandeelhouder/bestuurder van [D]. 1.4    Op 1 augustus 2016 heeft verweerder klagers in een e-mail geïnformeerd over onder meer het feit dat er een verstekvonnis is gewezen, dat daartegen verzet kan worden aangetekend en binnen welke termijn dat dient te gebeuren.  1.5    Op 25 augustus 2017 hebben klagers (mede namens [D]) een klacht ingediend tegen verweerder (bekend onder zaaknummer K129 2017). Bij brief van 4 januari 2018 heeft de deken te kennen gegeven dat hij verwacht dat de tuchtrechter de klacht gegrond zal verklaren. Op verzoek van klagers is het klachtdossier doorgezonden aan de Raad van Discipline. 1.6    Op 5 november 2018 is de zaak mondeling behandeld door de raad van discipline. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat klagers de klacht tegen verweerder hebben ingetrokken. 1.7    Op 30 december 2022 hebben klagers bij de deken deze klacht over verweerder ingediend. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft klagers, althans [D], in de jaren 2016/2017 geadviseerd om een dagvaarding te negeren met een verstekvonnis als gevolg. Hierdoor hebben klagers in privé aanzienlijke schade geleden.  2.2    Klager stellen dat de klacht gaat over een zaak die in 2016/2017 heeft gespeeld en ‘dit jaar een permanent karakter heeft gekregen’. Wat betreft de verjaringstermijn stellen klagers dat de focus eerst op een andere fout van verweerder is komen te liggen, te weten de juridisch onjuiste advisering over de doorstart van [D]. Daardoor is het onderwerp van het verstekvonnis niet aan de orde gekomen, respectievelijk onderbelicht geweest. 2.3    Doordat verweerder tot tweemaal toe heeft geadviseerd om niet op de rolzittingen te komen, heeft de rechtbank tweemaal een verstekvonnis gewezen. Verweerder heeft nagelaten klagers te verdedigen tegen de aansprakelijkstelling door de curator. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.2    Duidelijk is dat de klacht ziet op verweerders handelen en/of nalaten in 2016. Klagers zijn eind 2015 gedagvaard en in juni 2016 is een verstekvonnis gewezen (aangevuld op 7 september 2016). Klagers hebben hun klacht pas op 30 december 2022 ingediend. Dit is ruim buiten de hiervoor genoemde driejaarstermijn. Dat klagers pas na de driejaarstermijn met het handelen of nalaten bekend zijn geworden, is niet gesteld noch gebleken. Klagers hebben – zoals zij ook stellen – eerst aandacht gehad voor een ander deel van verweerders handelen waardoor het verwijt dat nu voorligt onderbelicht is geweest. Zij wisten het, maar kozen er kennelijk voor zich (eerst) te richten op iets anders. Dat is hun goed recht, maar de gevolgen zijn dan ook voor klagers. De klacht is te laat ingediend. 4.3    Voor zover klagers stellen dat zij de verjaring hebben gestuit, geldt dat artikel 46g van de Advocatenwet een vervaltermijn behelst. Klachten moeten binnen de daar genoemde termijn worden ingediend bij de deken, anders vervalt het recht om te klagen. Deze termijn kan niet worden gestuit.  4.4    Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzitter dan ook niet meer toe.  4.5    Klagers verwijzen nog naar hun eerdere klacht van 25 augustus 2017 tegen verweerder en stellen dat zij destijds ook hebben geklaagd over het verwijt dat nu voorligt. Klagers hebben destijds de klacht voorgelegd aan de raad van discipline, maar hun klacht vervolgens ingetrokken. Klagers kunnen hun klacht dan niet nogmaals voorleggen. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich daartegen: een advocaat moet er immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld.   

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.