Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:125

Zaaknummer

230039

Inhoudsindicatie

Beklag op grond van artikel 13 ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 28 juli 2023

in de zaak 230039

                                     

naar aanleiding van het beklag van:

 

klaagster

 

tegen:

                                     

de deken

 

 

 

1 DE PROCEDURE 

1.1 Klaagster heeft op 19 januari en 2 februari 2023 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 10 februari 2023. Klaagster heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.2 Het beklag is op 20 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

 

​​​​​​1.3 Verder bevat het dossier:

het verweerschrift van de deken, met bijlagen; de reactie op het verweerschrift van klaagster.

 

1.4 De deken heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om afsluitend te reageren.

 

1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

 

2 DE FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Op 9 juni 2022 heeft mr. F aan klaagster een link gestuurd naar een rechterlijke uitspraak, waarin een moeder ontvankelijk is verklaard in een verzoek om een omgangsregeling te bepalen. In de begeleidende e-mail heeft mr. F geschreven dat zij bereid is om klaagster bij een dergelijke procedure bij te staan.

​​​​​​​2.2 Op 19 januari 2023 heeft klaagster de deken verzocht om een advocaat toe te wijzen.

​​​​​​​2.3 Een medewerker van het ordebureau heeft naar aanleiding van het verzoek contact opgenomen met klaagster. Het gesprek is als volgt bevestigd:

 

“Hierbij bevestig ik de inhoud van het telefoongesprek dat zojuist plaatsvond tussen u en één van mijn kantoorgenoten.

 

U gaf aan dat u uw lichamelijk gehandicapte dochter erg mist en u maakt zich veel zorgen over de manier waarop zij in het tehuis, waarin zij is opgenomen, wordt verzorgd. U wenst een omgangsregeling met haar.

 

Mr. F(…) heeft u enige tijd bijgestaan en een uitspraak gevonden die voor u positief zou kunnen zijn om het contact met uw meerderjarige dochter te herstellen. Echter, mr. (…) wilde eerst met de curator praten alvorens de procedure aanhangig te maken. U heeft mij laten weten dit absoluut niet te willen. Uw wens is dat de procedure tot het vaststellen van de omgangsregeling direct bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, zonder daarover eerst een gesprek met de curator te voeren.

 

Vriendelijk verzoek ik u mij te laten weten of ik de inhoud van het telefoongesprek, voor wat betreft de door u gewenste omgangsregeling, correct heb vastgelegd zodat ik over eventuele vervolgstappen kan nadenken. In het kader van de door u gewenste procedure tegen de curator over rekening en verantwoording over de laatste jaren verneemt u nog van mij.”

 

​​​​​​​2.4 Op 1 februari 2023 heeft klaagster als volgt gereageerd:

 

“Er ontbreken passages”

 

​​​​​​​2.5 Op 2 februari 2023 heeft de deken aan klaagster laten weten dat hij het telefoongesprek heeft samengevat met als doel duidelijk te krijgen voor welke kwestie(s) klaagster toewijzing van een advocaat verzoekt. De deken heeft klaagster nogmaals gevraagd te reageren op het bericht van 1 februari 2023.

 

​​​​​​​2.6 In het reactie van 2 februari 2023 heeft klaagster onder meer het volgende geschreven:

 

“(…) mevrouw F(…) heeft mij een voorbeeld procedure laten zien die zij zou volgen waarin de zaak gelijk naar de rechtbank zou gaan. hiermee bij ik akkoord gegaan daarna is een aan aanvraag ingediend voor financiële rechtsbijstand

 

Daarna wilde Mevrouw F(…) alleen mediation doen , vooraf heb ik aangegeven geen medation te willen. Mevrouw heeft mij zelf benaderd met een voorbeeld procedure”

 

​​​​​​​2.7 De deken heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:

 

“Dank voor uw e-mail van zojuist. Uit uw e-mail begrijp ik dat u geen prijs stelt op mediation. Daarnaast begrijp ik dat u wél gelijk naar de rechter wil.

 

Mijn belangrijkste vraag blijft onbeantwoord, namelijk: bent u bereid eerst in gesprek te gaan met de curator (wederpartij) vóórdat de procedure bij de rechtbank wordt gestart? (…)”

 

​​​​​​​2.8 Klaagster heeft als volgt geantwoord:

 

“Ik weet zeker dat u me boos wilt maken u vraagt naar de bekende weg Het antwoord is Nee Nee”

 

 

3 DE BESLISSING VAN DE DEKEN

​​​​​​​3.1 De deken heeft in zijn beslissing geoordeeld dat het verzoek van klaagster ziet op twee kwesties. De eerste is de financiële afwikkeling van “deze zaak”. De deken schrijft dat de betreffende zaak in het verleden is behandeld in het arrondissement Limburg en dat klaagster daarom bij de deken in het arrondissement Limburg een verzoek tot aanwijzing van een advocaat kan indienen.

​​​​​​​3.2 De tweede kwestie ziet op het bewerkstelligen van een omgangsregeling tussen klaagster en haar meerderjarige lichamelijk gehandicapte dochter. De deken heeft het verzoek ten aanzien van deze tweede kwestie beoordeeld en afgewezen. Volgens de deken heeft klaagster laten blijken dat ze geen minnelijk overleg wil met de wederpartij, maar een advocaat wenst die de wederpartij rauwelijks dagvaardt. Dat klaagster niet tot overleg bereid is geeft de deken grond om het toewijzingsverzoek af te wijzen.

 

4 HET BEKLAG EN HET VERWEER VAN DE DEKEN

​​​​​​​4.1 Ten aanzien van de eerste kwestie stelt klaagster het volgende:

“Ten eerste de deken noemt dat de financiële afwikkeling ten tijde was was [dochter] al woonachtig in het gebied in het gebied zuid Holland en ten tijde waren de dossiers al overgedragen en was de Rechtbank Rotterdam al verantwoordelijk voor de schade die zij konden voorkomen en zijn dan ook medeverantwoordelijk . De Deken suggestie dat er in afwikkeling is wat wordt ge gesuggereerd door de deken advocaten Rotterdam is onjuist. De Rechtbank Rotterdam was op de hoogte van schorsingen van Advocaat (…) dan wel dat ik geen verdediging kon verwachten omdat hij geschorst was en niet als een volwaardige advocaat kon optreden. Juist omdat de deken in het verleden bemiddelt heeft voor het verrekenen naar de heer (…) met de deken van advocaten Limburg”

 

​​​​​​​4.2 Ten aanzien van de tweede kwestie stelt klaagster dat in een vergelijkbare zaak wel een advocaat is toegewezen. In die zaak werd het vereiste van overleg niet gesteld en werd een advocaat toegewezen om te procederen. Verder heeft de deken miskend dat “er schriftelijke papieren zijn waar blijkt dat de curator hier zijn mening kenbaar heeft gemaakt waarbij dan geen overleg nodig is”.

 

​​​​​​​4.3 De deken heeft aangevoerd dat het hem in zijn onderzoek naar aanleiding van het verzoek duidelijk is geworden dat het aan het gedrag van klaagster te wijten is dat haar voormalig advocaten de rechtsbijstand hebben beëindigd. Dit is voor de deken grond om het verzoek af te wijzen.

 

​​​​​​​4.4 De deken wijst er verder op dat klaagster zich in haar verzoek zeer negatief uitlaat over vijf advocaten die haar eerder hebben bijgestaan. De deken stelt dat er voor hem, gezien de opstelling van klaagster, in deze zaak geen gronden zijn om tegemoet te komen aan het verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat.

 

​​​​​​​4.5 Klaagster heeft gereageerd op het verweer van de deken. De reactie zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5 BEOORDELING

 

Toetsingskader

 

​​​​​​​5.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

 

Beoordeling

 

​​​​​​​5.2 Klaagster stelt dat de deken ten onrechte heeft geoordeeld dat zij het verzoek tot toewijzing van een advocaat moet indienen bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg, omdat – naar het hof begrijpt – de door klaagster beoogde zaak daar moet dienen. Klaagster heeft haar stelling dat zij bij verweerder aan het goede adres was met het verzoek tot toewijzing van een advocaat echter onvoldoende (niet) onderbouwd. Het hof kan de onjuistheid van het oordeel van verweerder niet vaststellen, zodat de deken op dit punt wordt gevolgd. Het beklag op dit punt zal ongegrond worden verklaard.

 

​​​​​​​5.3 Ook de overweging van de deken om geen toevoeging te verstrekken in de andere zaak wordt door het hof onderschreven. Naar het oordeel van het hof levert de omstandigheid dat klaagster uitdrukkelijk heeft laten weten niet bereid te zijn tot minnelijk overleg een gegronde reden op om het verzoek tot toewijzing van een advocaat af te wijzen. Het kan immers van een advocaat in beginsel niet verwacht worden dat hij tot rauwelijkse dagvaarding overgaat, behoudens bijzondere omstandigheden die het hof niet zijn gebleken. Voor zover klaagster stelt dat uit het standpunt van de wederpartij kan worden afgeleid dat minnelijk overleg geen zin heeft, heeft zij dit standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook in zoverre is het beklag naar het oordeel van het hof dus ongegrond.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 10 februari 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023 .

 

 

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          

 

                                                                                                             

​​​​​​​ griffier                                                                                                       voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 28 juli 2023.