Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:202

Zaaknummer

23-314/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalig eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening in een geschil met de verhuurder van klager. Verweerder heeft klager diverse keren uitgelegd dat hij volgens geen juridische mogelijkheden ziet om met de door klager gewenste acties het resultaat te bereiken dat klager voor ogen heeft. Niet gebleken dat verweerder van zijn bijstand aan klager een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 augustus 2023 in de zaak 23-314/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 4 mei 2023 met kenmerk 2083730, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 9 juni 2023 en van de e-mail van verweerder van 22 juni 2023.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Met ingang van 11 september 2019 huurt klager een woning. Vanaf 26 september 2019 heeft klager bij de verhuurder meldingen gedaan van geluidsoverlast. 1.2 In juli 2020 heeft klager een aantal documenten aan verweerder verstuurd met het verzoek hem bij te staan in een aantal geschillen ten aanzien van zijn huurwoning. 1.3 Op 20 juli 2020 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager gemaild:

‘Overlast Er wordt terecht opgemerkt dat u voor overlast bij de verhuurder moet zijn (…). U draagt echter de bewijslast van deze overlast. Te denken valt aan politierapporten, getuigenverklaringen, gecertificeerde geluidsopnames. Het enkel melden dat er sprake is van geluidsoverlast is onvoldoende om met succes iets tegen de verhuurder en/of de overlast-veroorzaker te ondernemen.

Verder Als advocaat kan ik u alleen van dienst zijn wanneer u dreigt in een gerechtelijke procedure terecht te komen, zoals ontruiming, huurbeëindiging. Ik merk daarbij op dat het inschakelen van (bijvoorbeeld) de Huurcommissie door uzelf moet gebeuren. Heeft dit een gerechtelijke procedure tot gevolg, dan kunt u hiervoor bij mij aankloppen.’

1.4 Vervolgens heeft klager op 23 september 2020 de Huurcommissie ingeschakeld. De Huurcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager niet de juiste procedure heeft gevolgd. 1.5 Op 25 januari 2021 heeft klager bij de Huurcommissie een verzoek ingediend tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken en een verzoek gericht tegen de oplegging van de jaarlijkse huurverhoging. Op 23 november 2022 heeft de Huurcommissie geoordeeld dat de jaarlijkse huurverhoging redelijk is en op 25 november 2022 heeft de Huurcommissie geoordeeld dat de huurwoning van klager geen gebreken heeft die ernstig genoeg zijn om de huurprijs tijdelijk te verlagen. 1.6 In november 2021 heeft klager verweerder opnieuw benaderd voor bijstand in een geschil met de verhuurder over onder meer overlast en onderhoudsgebreken. Verweerder heeft deze opdracht op 30 november 2021 schriftelijk aan klager bevestigd. 1.7 Op 3 januari 2022 heeft de advocaat van de verhuurder namens deze een e-mail aan klager gestuurd waarin onder meer is vermeld dat klager geen contact meer met de verhuurder mag opnemen over de eerder gemelde klachten betreffende  geur- en geluidsoverlast van zijn onderburen, omdat die klachten wat de verhuurder betreft zijn afgewikkeld. 1.8 Op 5 april 2022 heeft verweerder klager gevraagd om stukken aan te leveren. Daarbij heeft verweerder opgemerkt:

‘U verlangt van mij een volledige aanpak van de “directe nakoming van oplevering van een deugdelijke zelfstandige woning zonder gebreken en geluidsoverlast en huurvermindering over de ondervonden periode of anders vervangende vergelijkbare zelfstandige woonruimte met volledige vergoeding van alle onkosten en ongemak als ook reeds ondervonden.”

Ik wijs u erop dat het voeren van een of meer procedures moet gestoeld zijn op de wet en/of afspraken. Vooralsnog mis ik deze grondslagen bij het door u voorgestelde plan van aanpak en ik hoop hierin spoedig van u daarover meer duidelijkheid te krijgen.’

1.9 Op 20 juni 2022 heeft verweerder op zijn kantoor met klager gesproken. 1.10 Op 28 juni 2022 heeft verweerder een conceptreactie gericht aan de verhuurder opgesteld. Deze reactie is op 5 juli 2022 met instemming van klager verstuurd. 1.11 Op 11 juli 2022 heeft de advocaat van de verhuurder gereageerd op de reactie van verweerder. Verweerder heeft deze reactie doorgestuurd aan klager en daarbij opgemerkt:

‘Een juridische en/of feitelijke grondslag om een en ander aan de rechter voor te leggen zie ik niet aanwezig. U kunt uiteraard met mij contact opnemen.'

1.12 Daarna heeft klager verweerder diverse keren gevraagd actie tegen de verhuurder te ondernemen. Verweerder heeft klager erop gewezen dat hij dan meer ondersteunende documenten van klager nodig heeft. 1.13 Op 17 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) verweerder heeft nagelaten actie te ondernemen richting de Huurcommissie om ervoor te zorgen dat onder meer de ingediende verzoekschriften alsnog in behandeling zouden worden genomen. Klager ondervindt vanaf 23 september 2020 dan wel vanaf 25 januari 2021 de nadelige gevolgen van het feit dat bij de Huurcommissie geen volledige behandeling heeft plaatsgevonden en wil daarvoor worden gecompenseerd. Volgens klager heeft hij stelselmatig zijn standpunten aan verweerder kenbaar gemaakt en van zijn beklag bij de verhuurder aantoonbare afschriften aan verweerder overgelegd. Van onvoldoende dossieropbouw is dan ook geen sprake, aldus klager; b) verweerder heeft nagelaten actie te ondernemen richting de verhuurder om ervoor te zorgen dat aan hem een woning werd opgeleverd zonder gebreken en zonder stank- en geluidsoverlast. Volgens klager was de reactie van verweerder van 5 juli 2022 op het bericht van de advocaat van de verhuurder van 3 januari 2022 te veel vertraagd en heeft deze reactie alleen maar tot nog meer escalatie geleid. Hoewel de reactie van verweerder met instemming van klager is verstuurd, heeft verweerder geen plan van aanpak ten behoeve van klager, aldus klager. 2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stelling en stukken van klager ingaan.

3 VERWEER 3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij klager op 20 juli 2020 en ook op latere momenten heeft geadviseerd dat hetgeen klager van hem verlangt ofwel buiten zijn bevoegdheid ligt ofwel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de zaak van klager met succes aan de rechter te kunnen voorleggen. Volgens verweerder zal de kwestie leiden tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vorderingen van klager. Verder voert verweerder aan dat hij klager heeft meegedeeld dat voor procedures bij de Huurcommissie geen toevoeging wordt verleend en dat sprake was van onvoldoende dossieropbouw. Tot slot voert verweerder aan dat klager allerlei activiteiten van hem blijft verlangen en weigert te berusten in zijn deskundige oordeel over de zaak van klager. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat zij in deze beslissing alleen oordeelt over de klacht die klager over verweerder bij de deken heeft ingediend. Voor zover klager in zijn e-mail van 9 juni 2023 met aanvullende stukken klaagt over de wijze waarop de deken zijn klacht heeft onderzocht, kan en zal de voorzitter dan ook niet oordelen.

De voorzitter toetst de kwaliteit van dienstverlening van verweerder

4.2 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals kostenrisico’s en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).  De voorzitter verklaart klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond

4.3 Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over de wijze waarop verweerder bijstand aan klager heeft verleend in het geschil met de verhuurder. De voorzitter zal deze onderdelen daarom gezamenlijk beoordelen. 4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als advocaat mocht worden verwacht. Ten aanzien van de procedure bij de Huurcommissie heeft verweerder klager schriftelijk meegedeeld dat klager de Huurcommissie zelf moet inschakelen en dat hij klager alleen kan bijstaan als daaruit een gerechtelijke procedure volgt. Daarop heeft klager de Huurcommissie ook benaderd en uit de stukken blijkt dat de Huurcommissie op verzoeken van klager over de jaarlijkse huurverhoging en de door klager gevraagde huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken heeft beslist. Dat de Huurcommissie pas in november 2022 op de verzoeken van klager van 25 januari 2021 heeft beslist, kan verweerder niet worden verweten. Ook het feit deze beslissingen niet in het voordeel van klager zijn uitgevallen, betekent niet dat verweerder iets te verwijten valt. 4.5 Over de mogelijkheden om richting de Huurcommissie en de verhuurder actie te ondernemen heeft verweerder klager bericht dat hij geen juridische mogelijkheden ziet om met de door klager gewenste acties het resultaat te bereiken dat klager voor ogen heeft. Uit de overgelegde e-mails van 20 juli 2020, 5 april 2022 en 11 juli 2022 blijkt immers dat verweerder klager heeft uitgelegd dat er volgens hem geen juridische en/of feitelijke grondslag is om de door klager gewenste acties richting de verhuurder en de Huurcommissie over onder meer overlast te ondernemen. Verweerder heeft zich bij zijn advies aan klager kunnen baseren op de brief van de advocaat van de verhuurder van   11 juli 2022 waaruit bleek dat de verhuurder niet bereid was om nog langer met klager in discussie te gaan over door klager ervaren overlast. Dat het op 5 juli 2022 met instemming van klager door verweerder verstuurde bericht aan de advocaat van de verhuurder tot escalatie van de situatie met zijn onderburen heeft geleid, zoals klager stelt, is de voorzitter niet gebleken. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder met het bericht van 5 juli 2022 zodanig traag heeft gereageerd op de brief van de advocaat van de verhuurder van 3 januari 2022 dat dit klachtwaardig is. In de tussenliggende maanden heeft verweerder klager immers nog om stukken gevraagd en met klager op zijn kantoor gesproken. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen of klager de door verweerder gevraagde bewijsstukken van de overlast nog heeft aangeleverd. 4.6 Tot slot merkt de voorzitter op dat het duidelijk is dat klager het niet eens is met het standpunt van verweerder over de haalbaarheid van de door klager gewenste acties richting de Huurcommissie en de verhuurder, maar dat betekent niet dat verweerder van zijn bijstand aan klager een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Onderdelen a) en b) van de klacht zijn dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2023.      Griffier                                                                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 7 augustus 2023