Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:131
Zaaknummer
230172
Inhoudsindicatie
Art. 13 beklag ongegrond: vordering is verjaard.
Uitspraak
Beslissing van 21 augustus 2023
in de zaak 230172
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 DE BEKLAGPROCEDURE
1.1 Klager heeft op 24 april 2023 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 11 mei 2023. Klager heeft 14 juni 2023 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.2 Het dossier bevat:
het beklag met bijlagen; het verweer met bijlagen; de reactie van klager van 24 juli 2023 met bijlagen.1.3 Van de gelegenheid om afsluitend te reageren heeft de deken geen gebruik gemaakt.
1.4 Het hof heeft het beklag in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Klager is op 7 oktober 2002 in dienst getreden bij een consultancybureau als administratief medewerker. Op 2 april 2009 heeft klager zich ziekgemeld. Tussen klager en werkgever is een arbeidsgeschil ontstaan wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid van klager en het (gebrek aan) perspectief voor klager om terug te keren in dienst van de werkgever.
2.2 Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij Achmea en heeft in 2011 een beroep gedaan op de rechtsbijstandverzekering. Sindsdien is klager in zijn arbeidsrechtelijke zaak bijgestaan door Stichting Achmea Rechtsbijstand (verder: SAR), waarbij hij in 2015 en 2020 een beroep op de geschillenregeling heeft gedaan en een second opinion van externe advocaten heeft verkregen.
2.3 Op 30 oktober 2012 heeft klager met advisering van SAR een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt onder meer dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever op 4 april 2012 is geëindigd en dat de werkgever heeft geconcludeerd dat het geboden is om de arbeidsovereenkomst formeel te beëindigen. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt verder dat klager juridisch advies heeft gekregen bij de totstandkoming ervan.
2.4 Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is, kort gezegd, het recht op uitkering ingetrokken door het UWV wegens toegenomen arbeidsgeschiktheid. Daarop heeft klager onder begeleiding van SAR de werkgever aangesproken op salarisuitbetaling en re-integratiemogelijkheden. Nadat binnen SAR het dossier van klager van behandelaar is gewisseld, heeft de nieuwe behandelaar aangegeven geen kans van slagen te zien in de procedures over salarisuitbetaling en re-integratiemogelijkheden. Klager heeft vervolgens een beroep op de geschillenregeling van SAR gedaan en verzocht om een second opinion. Kort gezegd houdt deze second opinion van mr. K. van 2 maart 2020 in dat er volgens hem geen mogelijkheden zijn om de werkgever aan te spreken op nakoming van de re-integratieverplichtingen en salaris uitbetaling.
2.5 Ook heeft klager hierover een klacht ingediend bij SAR. Het klachtenbureau van SAR heeft in reactie op die klacht op 23 april 2020 onder meer aan klager geschreven dat het beter was geweest als SAR klager bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst (en daarmee de beëindiging van het dienstverband) had gewezen op de gevolgen daarvan voor wat betreft het wegvallen van de re-integratieverplichting van uw werkgever. Verder is de bijstand van SAR volgens het klachtenbureau wel correct geweest. Uit coulance is klager een bedrag aangeboden van € 750,-.
2.6 In een tweede bericht van het klachtenbureau van SAR aan klager is klager gewezen op de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan het KiFiD. Op 11 november 2020 heeft de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het KiFiD een beslissing gegeven en de klacht – naar het hof begrijpt – ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening.
2.7 Klager wenste SAR aansprakelijk te stellen wegens onjuist juridisch advies. Mr. S. heeft klager over deze vordering geadviseerd en klager op 19 oktober 2021 geïnformeerd dat hij geen aanknopingspunten ziet om te kunnen vaststellen dat SAR tekort is geschoten in de juridische dienstverlening. Verder wijst mr. S. erop dat een vordering op basis van wanprestatie door SAR over de advisering rondom het aangaan van de vaststellingsovereenkomst mogelijk verjaard is.
3 DE BESLISSING VAN DE DEKEN
3.1 De deken heeft vastgesteld dat klager bijstand wenst in drie kwesties, namelijk het aanvechten van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, het aansprakelijk stellen van de werkgever en het aanspreken van SAR in verband met ontoereikende bijstand. Voor geen van deze kwesties heeft de deken een advocaat aangewezen voor klager. Voor zover in deze beklagprocedure relevant heeft de deken overwogen dat een aansprakelijkheidsprocedure van SAR geen redelijke kans van slagen heeft. De deken baseert dit oordeel op de uitkomst van de bij het KiFiD gevoerde procedure en het advies van mr. S.. Hieruit volgt dat SAR klager weliswaar uitgebreider had kunnen informeren over het feit dat de re-integratieverplichting van de werkgever zou vervallen als klager in zou stemmen met de vaststellingsovereenkomst, maar dat niet vaststaat dat klager – ingeval SAR klager wel uitgebreider geïnformeerd zou hebben – het dienstverband zou hebben voortgezet bij de ex-werkgever vanwege klagers verklaring dat klager bij zijn ex-werkgever is gepest en uitgescholden tijdens zijn vorige re-integratietraject. Verder ontbreekt een causaal verband tussen de door klager gestelde schade en het handelen van SAR, zodat klagers vordering tot schadevergoeding is afgewezen door het KiFiD. Mr. S. heeft in dit verband aangegeven dat – afgezien van het feit dat klagers vordering is verjaard – zijn ex-werkgever ook zonder de vaststellingsovereenkomst tot een beëindiging van het dienstverband zou zijn gekomen. KiFiD heeft de klacht afgewezen en mr. S, ziet geen aanknopingspunten om SAR met succes aansprakelijk te stellen.
4 BEOORDELING
Beklag en verweer
4.1 Klager stelt, zakelijk weergegeven, dat de deken ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de door klager gewenste procedures onvoldoende kans van slagen hebben. Zo heeft de deken over de gewenste aansprakelijkstelling van SAR klakkeloos het standpunt overgenomen van SAR. Daarbij heeft de deken ten onrechte niet in haar beslissing betrokken dat sprake is van bedrog. Volgens klager zijn er voldoende aanknopingspunten om SAR aansprakelijk te stellen. SAR heeft – zo begrijpt het hof klagers beklag – ten onrechte klager niet geïnformeerd en geadviseerd dat na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de werkgever niet meer verantwoordelijk is voor een re-integratietraject van klager. Dit is ook door SAR bevestigd aan klager. De deken had die bevestiging moeten betrekken in haar beslissing. Daarbij is er in het traject met de werkgever een aantal fouten gemaakt, dat SAR had moeten vaststellen en waartegen SAR in het belang van klager had moeten optreden. Ook heeft SAR fouten gemaakt in de procedure bij de CRvB, waarvoor zij aansprakelijk gesteld moeten worden.
4.2 De deken heeft aangevoerd dat zij goede gronden had om het verzoek van klager af te wijzen. De deken beoordeelt de door klager gewenste procedures niet juridisch inhoudelijk, maar beperkt zich tot de vraag of de gewenste procedures een redelijke kans van slagen hebben. De deken verwijst voor haar overwegingen op dit punt naar haar beslissing van 11 mei 2023.
4.3 Klager heeft ten slotte uitgebreid gereageerd op het verweer.
4.4 De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Toetsingskader
4.5 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.6 Waar de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat voor drie verschillende kwesties heeft beoordeeld, ziet het beklag van klager enkel op de aanwijzing van een advocaat voor de aansprakelijkstelling van SAR. Het hof beperkt zijn oordeel daartoe.
4.7 Het hof is van oordeel dat – nog los van de vraag of de second opinion op het gegeven advies van SAR juist is en de deken op basis daarvan tot de conclusie kon komen dat een aansprakelijkheidsprocedure geen redelijke kans van slagen zou hebben – een aansprakelijkheidsprocedure jegens SAR kansloos is vanwege de verjaringstermijn die inmiddels is verlopen. De advisering van SAR bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft namelijk plaatsgevonden in 2012. Dit is meer dan tien jaar geleden en daarmee is een aansprakelijkstelling over de juridische dienstverlening in die periode verjaard. Om deze reden is er geen grond voor de deken om een advocaat aan te wijzen voor deze procedure. Het hof verklaart daarom het beklag tegen de beslissing van de deken ongegrond.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 14 juni 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2023 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 augustus 2023 .