Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:183

Zaaknummer

22-749/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening van voormalig eigen advocaat. De raad kan bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ten opzichte van klaagster. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 juli 2023 in de zaak 22-749/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over:verweerder tot 31 december 2021 advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 mei 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1421428/FM/SD digitaal van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 9 mei 2023.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster had een geschil met haar ex-partner (hierna ook: de ex-partner) over het gebruik van een huurwoning. Verweerder heeft klaagster in dit geschil bijgestaan. Klaagster is via een verwijzing van het Juridisch Loket van 14 juli 2020 bij verweerder terechtgekomen. 2.3 Op 28 juli 2020 heeft verweerder de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. In reactie daarop heeft klaagster per e-mail aan verweerder een nadere toelichting gegeven op de situatie met haar ex-partner en de huurwoning. 2.4 Op 29 juli 2020 heeft verweerder de ex-partner van klaagster een brief gestuurd. 2.5 Op 30 juli 2020 heeft verweerder een concept dagvaarding in kort geding aan klaagster gemaild. Daarop heeft klaagster de volgende dag als volgt gereageerd:

‘Dank voor het concept. Goed gedaan, dit complexe verhaal weergeven. Ik dank je daarvoor. Ik heb een paar correcties en aanvullingen per punt in een bijlage gezet.’

2.6 Na nog een aantal door klaagster doorgegeven aanpassingen heeft verweerder de definitieve versie van de dagvaarding in kort geding op 3 augustus 2020 aan klaagster gemaild. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat hij de rechtbank heeft gevraagd een datum vast te stellen voor een mondelinge behandeling over het huurgeschil. 2.7 Op 5 augustus 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat tot 24 uur voor de zitting extra stukken kunnen worden ingediend. 2.8 Op 1 september 2020 heeft de advocaat van de ex-partner een verzoekschrift ter vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige dochter van klaagster en de ex-partner bij de rechtbank ingediend. 2.9 Op 4 september 2020 heeft het kort geding over de huurwoning plaatsgevonden en bij vonnis van 18 september 2020 heeft de kantonrechter bepaald dat klaagster gerechtigd is tot het gebruik van de huurwoning. 2.10 Op 15 oktober 2020 heeft klaagster verweerder op zijn verzoek een lijst gestuurd van vernielingen/verdwijningen in de huurwoning. Dezelfde dag heeft klaagster een lijst met spullen die zij aan haar ex-partner heeft gemaild aan verweerder doorgestuurd. 2.11 Op 2 december 2020 heeft verweerder aan klaagster een concept verweerschrift over de omgang gemaild. Hierop heeft klaagster inhoudelijk gereageerd. 2.12 Op 4 december 2020 heeft verweerder een aangepast verweerschrift aan klaagster gemaild met de vraag of zij met de inhoud daarvan akkoord gaat. Dezelfde dag heeft klaagster op het aangepaste verweerschrift gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het verweerschrift met zelfstandige verzoeken zoals hij dat op 4 december 2020 bij de rechtbank heeft ingediend aan klaagster gemaild. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat hij de dinsdag daarop contact met klaagster zal opnemen om de zitting voor te bereiden. 2.13 Op 4 december 2020 heeft verweerder het verweerschrift aan de advocaat van de ex-partner gemaild. In het verweerschrift verzoekt verweerder namens klaagster om de ex-partner in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en bij wege van zelfstandig verzoek te bepalen dat de hoofverblijfplaats van de minderjarige dochter van partijen bij klaagster is en dat er een omgangsregeling zal zijn tussen de ex-partner en de minderjarige dochter. 2.14 Op 9 december 2020 heeft de rechtbank het verzoekschrift ter vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken van de ex-partner mondeling behandeld. 2.15 Bij beschikking van 15 januari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige dochter haar hoofdverblijf bij klaagster heeft. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de ex-partner en de minderjarige dochter bepaald. 2.16 Op 18 februari 2021 heeft verweerder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 december 2020 aan klaagster gemaild. Daarbij heeft verweerder opgemerkt:

‘Aan de hand van het proces-verbaal kan ik niet de conclusie trekken dat de rechtbank een vergissing heeft gemaakt. (…) Wellicht is het goed als wij binnenkort weer telefonisch overleg hebben en de eventuele vervolgstappen doornemen.’

2.17 Uiteindelijk heeft mr. S. de zaak van klaagster van verweerder overgenomen.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:  a) verweerder heeft in het kort geding om het gebruik van de woning niet gezorgd voor afspraken over de boedelverdeling en de oplevering van de woning; b) verweerder heeft klaagster onjuist geïnformeerd over de juridische mogelijkheden in de procedure(s); c) verweerder heeft de ex-partner van klaagster niet aansprakelijk gesteld voor de kosten; d) verweerder heeft geen kinderalimentatie verzocht; e) verweerder is niet nagegaan wat de richtlijnen/gevaren zijn bij het vaststellen van een zorgregeling voor heel jonge kinderen, waardoor verweerder geen gefundeerd verweer heeft gevoerd; f) verweerder heeft in het verweerschrift een aantal zaken onjuist weergegeven ondanks dat klaagster hem hierop herhaaldelijk heeft gewezen; g) verweerder heeft de zorgen van klaagster over de zorgregeling niet centraal gesteld in het verweerschrift; h) verweerder heeft het verweerschrift gehaast ingediend, zodat klaagster niet de tijd heeft gehad om het goed na te gaan; i) verweerder heeft gezegd dat verklaringen en getuigen niet vermeld hoeven te worden; j) verweerder is op de mondelinge behandeling van 9 december 2020 niet actief geweest; k) verweerder heeft op de mondelinge behandeling van 9 december 2020 niet om een schorsing gevraagd toen de eis/het verzoek door de ex-partner van klaagster werd gewijzigd; l) verweerder heeft op de mondelinge behandeling van 9 december 2020 niet om een schorsing gevraagd om klaagster uitleg te geven over een voorlopige uitspraak en een definitieve uitspraak; m) verweerder heeft klaagster niet ingelicht over de mogelijkheid om aanwijzing van een bijzonder curator te verzoeken; n) verweerder is onwillig geweest en verweerder heeft klaagster onjuist geïnformeerd over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen; o) verweerder heeft geweigerd correspondentie tussen hem en klaagster af te geven aan de nieuwe advocaat van klaagster; p) verweerder heeft klaagster een aantal keren telefonisch benaderd, terwijl zij al een nieuwe advocaat had. 3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerder voert verweer tegen de onderdelen van de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad toetst de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder

5.1 De raad stelt vast dat de klacht in alle onderdelen gaat over de dienstverlening door verweerder als voormalig advocaat van klaagster. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk moet voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De advocaat moet zijn cliënte wijzen op de proceskansen in haar zaak en het kostenrisico. 5.2 Verder moeten processtukken voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk niet verweten kan worden dat hij in het kader van het kort geding over de woning geen afspraken heeft gemaakt over de boedelverdeling en de oplevering van de woning. Verweerder heeft in zijn schriftelijke verweer en mondeling ter zitting toegelicht dat klaagster hem in 2020 heeft benaderd over haar geschil met haar ex-partner over het gebruik van hun huurwoning. Die toelichting wordt ondersteund door de verwijzing van het Juridisch Loket van 14 juli 2020, de opdrachtbevestiging van 28 juli 2020 en de reactie daarop van klaagster van 29 juli 2020. Ook uit de reactie van klaagster op de door verweerder opgestelde dagvaarding voor het kort geding blijkt dat op dat moment nog geen sprake was van andere (door verweerder te behandelen) geschilpunten dan het gebruik van de huurwoning. In het kader van het kort geding bij de kantonrechter over de huurwoning had verweerder niet de mogelijkheid de boedelverdeling en de oplevering van de woning ook aan de kantonrechter voor te leggen. Eerst moest het gebruik van de huurwoning worden vastgesteld, zoals klaagster ook aan verweerder had gevraagd. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond

5.4 De raad kan niet vaststellen dat verweerder klaagster onjuist heeft geïnformeerd over de juridische mogelijkheden in de procedures over het verhalen van kosten op de ex van klaagster, het doen van aangifte, het aanstellen van een bijzonder curator, het vragen van alimentatie en over een zorg- en omgangsregeling tussen de ex van klaagster en hun minderjarige dochter. De dossierstukken bieden voor de juistheid van dat verwijt geen aanknopingspunten. Klachtonderdeel b) is bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel c) ongegrond

5.5 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij de ex-partner van klaagster niet aansprakelijk heeft gesteld voor de kosten van de schade aan de huurwoning en de schade aan onbetaalde rekeningen. Uit de opdrachtbevestiging van 20 juli 2020 over het gebruik van de huurwoning en uit de opdrachtbevestiging van 9 september 2020 over een zorgregeling blijkt dat het aansprakelijk stellen van de ex van klaagster niet tot de aan verweerder verstrekte opdracht behoorde. Er zijn geen andere stukken in het dossier waaruit blijkt dat klaagster verweerder heeft gevraagd om haar ex aansprakelijk te stellen. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel d) ongegrond

5.6 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij geen kinderalimentatie heeft gevraagd. Verweerder heeft, ook ter zitting, toegelicht dat hij met klaagster heeft besproken dat geen tot weinig alimentatie kon worden vastgesteld vanwege de destijds minimale draagkracht van haar ex-partner, dat klaagster er toen voor heeft gekozen om geen kinderalimentatie te vragen en dat klaagster op de zitting bij de rechtbank heeft bevestigd dat zij met alimentatie wilde wachten vanwege een gebrek aan inkomen van haar ex-partner. Daarbij wijst verweerder op het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2020 waarin is vermeld dat klaagster heeft verklaard ‘Meneer heeft op papier geen inkomen, dus laat alimentatie maar even.’ Deze toelichting op de gang van zaken rondom de kinderalimentatie is naar het oordeel van de raad onvoldoende feitelijk door klaagster weersproken. Bovendien is het de raad uit de stukken gebleken dat klaagster akkoord is gegaan met het door verweerder opgestelde verweerschrift met zelfstandig verzoek en dat klaagster in haar e-mails aan verweerder niet heeft opgemerkt dat het verzoek om kinderalimentatie in het verweerschrift ontbreekt. Dat de ex-partner van klaagster op een later moment door de rechtbank bij verstek is veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie, zoals klaagster heeft gesteld, brengt niet zonder meer mee dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Een verstekvonnis betekent immers dat de ex-partner van klaagster geen verweer heeft gevoerd, waardoor de rechtbank de financiële draagkracht van de ex-partner van klaagster bij de vaststelling van de kinderalimentatie niet heeft kunnen meewegen. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdelen e) en g) ongegrond

5.7 Klachtonderdelen e) en g) gaan over de inhoud van het door verweerder opgestelde verweerschrift. Deze onderdelen lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling. 5.8 De raad kan op grond van het klachtdossier en de door verweerder op de zitting gegeven toelichting niet vaststellen dat verweerder niet is nagegaan wat de richtlijnen/gevaren zijn bij het vaststellen van een zorgregeling voor heel jonge kinderen. Ook kan de raad niet vaststellen dat verweerder de zorgen van klaagster over de zorgregeling in het verweerschrift niet centraal heeft gesteld. Verweerder heeft dit uitvoerig betwist onder verwijzing naar het door hem opgestelde verweerschrift. Omdat de raad de aan deze klachtonderdelen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet kan vaststellen, is klachtonderdeel e) ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel f) ongegrond

5.9 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het verweerschrift. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat klaagster en verweerder diverse keren met elkaar hebben overlegd over het door verweerder opgestelde concept verweerschrift en dat klaagster uiteindelijk met de inhoud daarvan akkoord is gegaan. Als klaagster toen had geconstateerd dat verweerder een aantal zaken in het verweerschrift onjuist had weergegeven, had klaagster niet met het verweerschrift akkoord moeten gaan. De omstandigheid dat klaagster het achteraf gezien niet eens is met de wijze waarop bepaalde zaken in het verweerschrift zijn verwoord, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel f) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel h) ongegrond

5.10 De raad kan de juistheid van het verwijt dat klaagster verweerder maakt over de indiening van het verweerschrift niet vaststellen. Als klaagster vond dat zij onvoldoende tijd had om het concept verweerschrift door te nemen dan had zij dat bij verweerder moeten melden. De raad kan uit de e-mails van klaagster echter niet vaststellen dat klaagster dat heeft gedaan. Bovendien heeft verweerder weersproken dat sprake was van haastwerk en had klaagster volgens hem voldoende tijd om het verweerschrift door te nemen en eventuele aanvullingen door te geven. Omdat de raad niet kan vaststellen dat verweerder ten aanzien van het verweerschrift tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel h) ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel i) ongegrond

5.11 De raad kan op grond van het klachtdossier en de ter zitting gegeven toelichting van verweerder niet vaststellen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door te zeggen dat verklaringen en getuigen niet in het verweerschrift vermeld hoeven te worden. Verweerder heeft dit verwijt inhoudelijk betwist, waarbij hij heeft verwezen naar de producties die aan het verweerschrift zijn gehecht. Deze betwisting staat lijnrecht tegenover de stellingen van klaagster. Klachtonderdeel i) is dan ook bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdelen j), k) en l) ongegrond

5.12 Klachtonderdelen j), k) en l) gaan over de mondelinge behandeling van 9 december 2020. Deze onderdelen lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling. 5.13 De raad kan op grond van het klachtdossier en de door verweerder op de zitting gegeven toelichting niet vaststellen dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling niet actief is geweest. Verweerder heeft betwist dat hij te weinig op de zitting heeft gedaan. Daarbij heeft verweerder gewezen op het proces-verbaal van 9 december 2020 waaruit blijkt dat verweerder namens klaagster het woord heeft gevoerd en ook namens klaagster heeft gereageerd op vragen van de rechter. Verder kan de raad zonder nadere feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet vaststellen dat aanleiding bestond voor een schorsing toen de ex-partner van klaagster ter zitting zijn verzoek wijzigde. Uit het proces-verbaal blijkt die aanleiding niet. Tot slot kan de raad niet vaststellen dat aanleiding bestond om een schorsing te vragen voor een uitleg aan klaagster over het verschil tussen een voorlopige en definitieve uitspraak. Uit pagina 11 van het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2022 blijkt immers dat de rechter dat verschil, op verzoek van klaagster, heeft uitgelegd. Omdat de raad niet kan vaststellen dat verweerder ten aanzien van de mondelinge behandeling tuchtrechtelijk iets te verwijten valt, zijn klachtonderdelen j), k) en l) ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel m) ongegrond

5.14 De raad kan niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster niet in te lichten over de mogelijkheid om aanwijzing van een bijzondere curator te verzoeken. Uit de stukken kan de raad niet afleiden dat de aanwijzing van een bijzondere curator voor de minderjarige dochter van klaagster en haar ex-partner aan de orde was en dat verweerder klaagster op die mogelijkheid had moeten wijzen. Verweerder heeft ook betwist dat de aard van de zaak over de zorgregeling voor de minderjarige dochter zich leende voor een bijzondere curator. Dat sprake zou zijn van een zorgregeling die in strijd is met de richtlijnen, zoals klaagster heeft gesteld, is de raad niet gebleken. Ook de overgelegde stukken bieden daar geen aanknopingspunten voor. Klachtonderdeel m) is bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel n) ongegrond

5.15 De raad kan niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door onwillig te zijn en klaagster onjuist te informeren over de mogelijkheden om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 15 januari 2021. Uit zijn e-mail van 18 februari 2021 aan klaagster blijkt dat verweerder het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2020 heeft opgevraagd en dat hij op grond daarvan heeft geconcludeerd dat de rechtbank in de beschikking geen vergissing heeft gemaakt. Het is aan verweerder als advocaat van klaagster om haar te wijzen op de proceskansen van een mogelijk hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank. Het feit dat klaagster het niet met verweerder eens was, betekent niet meteen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door klaagster af te raden hoger beroep in te stellen en/of dat verweerder klaagster hierover onjuist heeft geïnformeerd. Klachtonderdeel n) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel o) ongegrond

5.16 De raad is op grond van het klachtdossier en de door verweerder ter zitting gegeven toelichting van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de overname van de zaak door mr. S., de nieuwe advocaat van klaagster. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij de deken heeft geïnformeerd of hij gehouden was behalve de processtukken ook de interne correspondentie tussen hem en klaagster aan de opvolgend advocaat te geven. Verder heeft verweerder toegelicht dat hij daartoe volgens de deken niet gehouden was, maar dat hij die correspondentie uiteindelijk alsnog heeft verstrekt. Gelet op deze toelichting, die niet door klaagster is weersproken, is van een weigering van verweerder om de bewuste correspondentie aan de opvolgend advocaat van klaagster af te geven geen sprake. Klachtonderdeel o) is daarom ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel p) ongegrond

5.17 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het telefonisch contact dat hij met klaagster heeft opgenomen na overname van de zaak door mr. S. Verweerder heeft toegelicht dat hij klaagster rondom de overname van de zaak heeft gebeld om het optreden van mr. S. bij haar te verifiëren. De raad acht dit uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet klachtwaardig. Dat klaagster het telefonisch contact met verweerder na de overname van haar zaak door mr. S. als vervelend heeft ervaren, zoals zij heeft gesteld, betekent niet dat verweerder daardoor zonder meer  tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klachtonderdeel p) is dan ook ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.

Griffier                                                                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 17 juli 2023