Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:87

Zaaknummer

23-121/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerster kan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze waarop zij zich op 4 januari 2022 heeft onttrokken. De onttrekking was ontijdig omdat in de zaak die verweerster voor klaagster behandelde op 20 januari 2022 een mondelinge behandeling bij de rechtbank was gepland en tot uiterlijk 10 dagen voor de zitting stukken konden worden ingediend. Verweerster heeft zich, alvorens zich te onttrekken, er niet van vergewist of het aanhoudingsverzoek was gehonoreerd. Verweerster had rekening behoren te houden met de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond. In zoverre gegrond. Waarschuwing.Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerster kan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze waarop zij zich op 4 januari 2022 heeft onttrokken. De onttrekking was ontijdig omdat in de zaak die verweerster voor klaagster behandelde op 20 januari 2022 een mondelinge behandeling bij de rechtbank was gepland en tot uiterlijk 10 dagen voor de zitting stukken konden worden ingediend. Verweerster heeft zich, alvorens zich te onttrekken, er niet van vergewist of het aanhoudingsverzoek was gehonoreerd. Verweerster had rekening behoren te houden met de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond. In zoverre gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 juli 2023

in de zaak 23-121/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Bij brief van 12 juli 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 8 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|100K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klaagsters ex-echtgenoot, hierna: “de man”, heeft op 31 juli 2020 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. Klaagster heeft zich op 18 augustus 2020 gewend tot verweerster met het verzoek haar belangen te behartigen in het kader van de echtscheiding. Verweerster heeft de opdracht bij brief d.d. 15 september 2020 aan klaagster bevestigd. Verweerster heeft een toevoeging aangevraagd en verkregen. Verweerster heeft namens klaagster een verweerschrift ingediend.

2.3     Bij brief d.d. 2 oktober 2020 heeft verweerster bij de advocaat van de man financiële gegevens ter zake het inkomen en vermogen opgevraagd. Bij e-mail d.d. 16 oktober 2020 heeft de advocaat van de man de gevraagde gegevens verstrekt.

2.4     Op 16 november 2020 heeft een viergesprek plaatsgevonden. Bij e-mail d.d. 14 december 2020 heeft verweerster financiële gegevens aan de advocaat van de man toegestuurd, financiële gegevens bij de advocaat van de man opgevraagd en voorgesteld om de huwelijksgoederengemeenschap met gesloten beurzen te verdelen. Bij e-mails  d.d. 12 januari en 4 februari 2021 heeft verweerster de advocaat van de man gerappelleerd, nadat deze niet op het genoemde voorstel van verweerster had gereageerd.

2.5     Bij e-mail d.d. 8 februari 2021 heeft de advocaat van de man financiële gegevens aan verweerster toegestuurd, het voorstel van verweerster afgewezen en een schikkingsvoorstel geformuleerd. Verweerster heeft dit voorstel op 9 februari 2021 aan klaagster doorgestuurd met een uitnodiging voor een bespreking van de vervolgstappen.

2.6     Bij e-mail d.d. 18 februari 2021 heeft verweerster de advocaat van de man verzocht om alsnog alle gevraagde financiële gegevens te verstrekken, hetgeen hij bij e-mail van dezelfde dag heeft gedaan. In deze e-mail heeft de advocaat van de man gevraagd om een reactie op het door hem geformuleerde schikkingsvoorstel.

2.7     Bij e-mail d.d. 4 maart 2021 heeft klaagster aan verweerster het advies van een advocaat aan wie zij een second opinion had gevraagd doorgestuurd. Deze advocaat was van mening dat een verdeling met gesloten beurzen niet onredelijk was.

2.8     Bij e-mail d.d. 5 maart 2021 heeft verweerster op de second opinion gereageerd.

2.9     Op 25 maart 2021 hebben klaagster en verweerster een gesprek gevoerd over onder andere het verdere verloop van de gerechtelijke procedure en de positie van klaagster. Verweerster heeft tevens aan klaagster gevraagd of zij nog wel vertrouwen in verweerster had, waarop klaagster heeft aangegeven daarover te willen nadenken. Klaagster heeft op enig moment aangegeven verder te willen met verweerster.

2.10  Op 8 juni 2021 hebben klaagster en verweerster opnieuw een gesprek gevoerd, waarbij verweerster klaagster verder heeft geadviseerd over haar positie, dit naar aanleiding van door klaagster aan verweerster verstrekte stukken.

2.11   Op  2 september 2021 hebben klaagster en verweerster een telefoongesprek gevoerd. Bij e-mail van 7 september 2021 heeft verweerster aan klaagster een conceptbrief, met daarin een schikkingsvoorstel, aan de advocaat van de man toegestuurd en heeft verweerster aan klaagster gevraagd om enkele financiële stukken.

2.12   Bij e-mail van 20 september 2021 heeft verweerster het door de advocaat van de man geformuleerde schikkingsvoorstel d.d. 8 februari 2021 afgewezen en een tegenvoorstel geformuleerd. Bij e-mail van 7 oktober 2021 heeft de advocaat van de man dit voorstel afgewezen en een tegenvoorstel gedaan. Verweerster heeft dit e-mailbericht op 22 oktober 2021 aan klaagster doorgestuurd met de vraag of zij namens klaagster met de advocaat van de man in overleg mocht treden om te bezien “waar de rek zit om een oplossing te bereiken”.

2.13   Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling bij de rechtbank op 20 januari 2022.

2.14   Op 11 november 2021 heeft verweerster gesproken met de advocaat van de man, die een finaal schikkingsvoorstel heeft gedaan. Bij e-mail d.d. 11 november 2021 heeft verweerster dit voorstel overgebracht aan klaagster. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om het voorstel te accepteren en klaagster gevraagd om voor 10 december 2021 te reageren. Bij e-mail van 11 november 2021 heeft klaagster haar ongenoegen geuit over de gang van zaken en aangegeven dat zij zich onder druk gezet voelt en overweegt om wederom een second opinion te vragen.

2.15   Bij e-mail d.d. 15 november 2021 heeft verweerster klaagster onder meer als volgt bericht:

         “Je kent mijn advies. De rechtbank zal oordelen op basis van de wet en niet op basis van emotie. Het staat je vrij om nogmaals een second opinion te vragen.

         Van de Raad voor Rechtsbijstand ontving ik een afwijzing van mijn verzoek om meer uren. Door mij zijn inmiddels bijna 37 uren aan de zaak besteed. Graag verneem ik uiterlijk 17 december aanstaande of je bereid bent in te stemmen met het laatste schikkingsvoorstel of dat je de beslissing aan de rechtbank over wenst te laten of wellicht de behandeling van de zaak aan een andere advocaat wenst over te dragen.”

2.16   Bij e-mail d.d. 7 december 2021 heeft verweerster haar advies om het voorstel te accepteren herhaald en aan klaagster medegedeeld:

         “(…) Je mag van mij ook besluiten om het ultiem voorstel van [de man] niet te accepteren maar dan verzoek ik je om voor 15 december aanstaande een andere advocaat in te schakelen en die te vragen om de behandeling van de zaak van mij over te nemen. Deze advocaat kan dan bij de rechtbank om een uitstel van de mondelinge behandeling vragen. Jouw bericht zie ik graag voor 15 december aanstaande tegemoet.”

2.17   Bij e-mail d.d. 9 december 2021 heeft verweerster een vraag van klaagster over een door de man in 2012 getekend document beantwoord en aan klaagster medegedeeld:

“(…) Wanneer ik de wederpartij niet voor 17 december aanstaande kan berichten dat jij akkoord gaat met het voorstel dienen tijdig nadere stukken aan de rechtbank gezonden te worden en zal de rechtbank zich over de verdeling uitlaten. Vanaf 20 december aanstaande zal ik in verband met vakantie afwezig zijn.”

2.18   Op 30 december 2021 hebben klaagster en verweerster een telefoongesprek gevoerd over de door verweerster gemaakte vermogensopstelling en de daarvan afwijkende bevindingen van een door klaagster ingeschakelde fiscalist. Bij e-mailbericht d.d. 30 december 2021 heeft verweerster aan klaagster medegedeeld dat deze fiscalist gelijk had. Verweerster heeft aan klaagster voorgesteld om de wederpartij te laten weten dat klaagster niet akkoord was met het schikkingsvoorstel en om alsnog stukken toe te sturen aan de rechtbank.

2.19   Bij e-mail d.d. 30 december 2021 heeft klaagster onder meer het volgende aan verweerster medegedeeld:

         “(…) In ons telefonisch onderhoud gaf je aan mij terug te bellen nadat je de nieuwe berekening gemaakt had. Het feit dat je in plaats daarvan een mail stuurt verbaast me. Zeker gezien de strekking en inhoud van deze mail.

         Zoals aangegeven ga niet akkoord met het voorstel van [de man]. Voor zover ik dit kan eisen, eis ik dat in de correspondentie naar [de advocaat van de man] aangegeven wordt dat ik het voorstel afwijs mede omdat er vanaf het begin foutieve voorstelling van zaken is geweest. Deze benadelen mij in elk geval voor een bedrag van 15.500 euro. Het is aannemelijk dat het voorstel van [de man] er anders uit zou hebben gezien als deze foute berekening niet gemaakt zou zijn. Het is immers de helft van het door hem geëiste direct opeisbare bedrag.

         Eerder al heb ik aangegeven je aansprakelijk te houden en verantwoordelijk te achten voor alle negatieve gevolgen die deze fout van en de daaruit voortkomende beslissingen voor mij en mijn zaak heeft. De officiële klacht en/of ingebrekestelling volgt nog. (…)

         Ons eerste contact sinds de week van de 17e december is hedenochtend waarop je me belde. Het is de dag waarop het besluit genomen moet worden of ik akkoord ga met het voorstel van [de man]. (…)

         Na de second opinion heb ik aangegeven dat ik met jou verder wilde en je het voordeel van de twijfel wilde geven. Zoals je weet kwam het idee van deze second opinion van mijn vader. Ik heb gezegd dat ik er bewust voor koos verder te gaan met jou als advocaat en erop vertrouwde dat je je best voor mij doet. (…)

         Ik vind het heel teleurstellend zoals deze zaak nu verloopt. Het schaadt mijn vertrouwen in mens en maatschappij verder en ik ga er vanuit dat je ergens wel begrip op kunt brengen voor mijn gevoel van onmacht en onbegrip.”

2.20   Op 3 januari 2022 heeft tussen klaagster en verweerster een telefoongesprek plaatsgevonden bij gelegenheid waarvan is gesproken over de vertrouwensrelatie, in welk verband verweerster tegen klaagster heeft gezegd dat het, gelet op het aantal reeds in de zaak gewerkte uren, niet zou meevallen om een andere advocaat te vinden. Bij e-mail van 4 januari 2022 heeft verweerster klaagster onder meer als volgt bericht:

“Naar aanleiding van jouw bericht van 30 december 2021 aan mij en in vervolg op het telefoongesprek zoals ik dat op 3 januari 2021 met jou had, bericht ik je hierbij dat ik mij als jouw advocaat dien terug te trekken nu er tussen ons een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht dient te worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost.

Jij hebt mij telefonisch bevestigd dat jij gaat kijken of jij een andere advocaat kan vinden die jou bij kan staan in de bij de Rechtbank Oost-Brabant aanhangige procedure.(…)

Door mij is bij de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling om klemmende redenen ingediend teneinde jou in staat te stellen een opvolgend advocaat te vinden en de opvolgend advocaat in staat te stellen zich in te lezen in de stukken en nadere stukken bij de rechtbank in te dienen (zie bijlage). (…)

De opvolgend advocaat dient voor 10 januari aanstaande nadere stukken bij de rechtbank in te dienen voor de mondelinge behandeling op 20 januari aanstaande. De opvolgend advocaat kan desgewenst bij de rechtbank eveneens een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling welke op 20 januari aanstaande om 9.00 uur gepland staat indienen. (…)

De opvolgend advocaat kan om overname van de door de Raad voor Rechtsbijstand aan mij verleende toevoeging verzoeken. Door mij zal aan de opvolgende advocaat een opgave van de door mij tot en met heden aan de zaak bestede uren worden verstrekt. Volledigheidshalve wijs ik je erop dat door mij een verzoek om extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand is ingediend, welk verzoek is afgewezen. Tegen het afgewezen verzoek om extra uren is door mij bezwaar gemaakt. Van welk bezwaar ik een afschrift aan jou heb verstrekt bij mail van 30 december 2021. (…)”     

2.21   Klaagster heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand gewend tot mr. W, die verweerster heeft gevraagd om afgifte van het dossier. Op 13 januari 2022 heeft verweerster het dossier aan mr. W toegestuurd.

2.22   Op 12 juli 2022 heeft klaagster over verweerster een klacht ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

1.    Verweerster was regelmatig niet beschikbaar en wekte de indruk de zaak er snel doorheen te willen drukken;

2.    Verweerster heeft zich vlak voor de zitting van 20 januari 2022 teruggetrokken en klaagster daarmee in de steek gelaten;

3.    Verweerster heeft klaagsters ex-echtgenoot niet verzocht om inzage te geven in belangrijke financiële stukken;

4.    Verweerster heeft een fout gemaakt in de vermogensopstelling;

5.    Verweerster heeft de toevoeging volledig opgebruikt met als gevolg dat klaagster werd gedwongen om een advocaat op betalende basis in de arm te nemen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2     Klachtonderdeel 1

   Klaagster verwijt verweerster dat zij regelmatig niet beschikbaar was en de indruk wekte de zaak er snel doorheen te willen drukken. Dit onderdeel van de klacht ziet op de communicatie tussen klaagster en verweerster. De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht dat deze zijn cliënt op de hoogte houdt van belangrijke informatie, feiten en afspraken (gedragsregel 16). Van een advocaat mag voorts worden verwacht dat hij aan hem gerichte berichten, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen redelijke termijn afdoende beantwoordt. De juistheid van het verwijt dat de communicatie door verweerster met klaagster onvoldoende was is, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, niet vast te stellen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster uitvoerig met klaagster heeft gecorrespondeerd en gesproken en dat zij heeft geprobeerd om de zaak in der minne te regelen. Omdat de feitelijke grondslag voor dit klachtonderdeel ontbreekt, verklaart de raad klachtonderdeel 1 ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

Klaagster verwijt verweerster dat zij zich vlak voor de zitting van 20 januari 2022 heeft teruggetrokken en klaagster daarmee in de steek heeft gelaten. Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt dat, indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Gedragsregel 14 lid 3 bepaalt dat, wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze moet doen en ervoor moet zorg dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. De raad overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel als volgt.

5.4     Als uitdrukkelijk door verweerster erkend staat vast dat zij een fout heeft gemaakt in de vermogensopstelling en dat deze fout op 30 december 2021 aan het licht is gekomen. Klaagster heeft zich in een e-mail aan verweerster van 30 december 2021 kritisch uitgelaten over de wijze waarop verweerster over deze fout heeft gecommuniceerd met klaagster. De raad is van oordeel dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij zich vervolgens op 4 januari 2022 heeft onttrokken. De onttrekking was naar het oordeel van de raad ontijdig omdat in de zaak die verweerster voor klaagster behandelde op 20 januari 2022 een mondelinge behandeling bij de rechtbank was gepland en tot uiterlijk 10 dagen voor de zitting stukken konden worden ingediend. Verweerster heeft in die omstandigheid weliswaar aanleiding gezien om de rechtbank om aanhouding wegens klemmende redenen te verzoeken, maar heeft zich, alvorens zich te onttrekken, er niet van vergewist of dit aanhoudingsverzoek ook werd gehonoreerd. De raad weegt daarnaast mee dat verweerster, nadat zij er klaagster zelf op had gewezen dat het niet zou meevallen om een opvolgend advocaat te vinden, omdat “de toevoeging was opgebruikt”, rekening had behoren te houden met de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond. Omdat verweerster kortom naar het oordeel van de raad niet de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht is klachtonderdeel 2 gegrond.

5.5     Klachtonderdeel 3

          Klaagster verwijt verweerster dat zij de man niet heeft verzocht om inzage te geven in belangrijke financiële stukken. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster de (advocaat van de) man wel degelijk op meerdere moment heeft verzocht om financiële stukken te verstrekken en dat de man ook financiële stukken heeft verstrekt. De klacht mist dan ook feitelijke grondslag. Indien en voor zover de man niet alle benodigde stukken heeft verstrekt, kan dit verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Verweerster heeft klaagster ook voorgehouden dat de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen bij de rechtbank nog altijd bestond. Klachtonderdeel 3 is gelet op het voorgaande ongegrond.

5.6     Klachtonderdeel 4

          Klaagster verwijt verweerster dat zij een fout heeft gemaakt in de vermogensopstelling. Verweerster heeft erkend dat de vermogensopstelling een fout bevatte. Klaagster en verweerster verschillen echter van mening over de vraag in hoeverre dit nadelige gevolgen voor klaagster heeft gehad. De raad volgt verweerster in haar verweer dat de fout eenvoudig kon worden hersteld, nu er nog voldoende tijd was om stukken bij de rechtbank in te dienen. Omdat de vermogensopstelling noch de visie van de fiscalist aan de raad zijn overgelegd, kan de raad niet vaststellen dat de door verweerster gemaakte fout van dien aard is, dat verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel 4 ongegrond is.

5.7     Klachtonderdeel 5

          Klaagster verwijt verweerster dat zij de toevoeging volledig heeft opgebruikt met als gevolg dat klaagster werd gedwongen om een advocaat op betalende basis in de arm te nemen. De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat geen van de door klaagster benaderde advocaten bereid is gebleken om de toevoeging over te nemen. Dit lag immers buiten de invloedsfeer van verweerster. Ook klachtonderdeel 5 is dan ook ongegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1     Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het neerleggen van de behandeling van klaagsters zaak. Op grond van de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt acht de raad een waarschuwing in dezen een passende maatregel.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

          - verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 ongegrond;

          - verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.

 

Griffier                                                                                      Voorzitter

 

Verzonden op: 10 juli 2023