Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:169

Zaaknummer

22-772/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Verweerder is naar het oordeel van de raad tekortgeschoten door een onjuist advies aan klaagster te geven over de peildatum van de echtelijke woning aan klaagster. Dat heeft mogelijke gevolgen gehad voor de daarna door klaagster in het geschil met haar ex-man gemaakte keuzes. Daarnaast heeft verweerder zich ontijdig aan de zaak onttrokken. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Aw en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. De raad legt een berisping op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2023 in de zaak 22-772/AL/GLD     naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 28 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/168 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 mei 2023. Daarbij waren de gemachtigde namens klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage namens klaagster van 30 april 2023.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder heeft op 30 december 2019 namens klaagster een verzoek tot echtscheiding ingediend. De toenmalige echtgenoot (hierna: de ex-echtgenoot) werd bijgestaan door mr. A. 2.2 Klaagster was onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. In hun huwelijkse voorwaarden hebben zij elke huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten (artikel 1), waarbij zij zijn overeengekomen dat bij echtscheiding zou worden afgerekend alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd (artikel 10 lid 1). Peildatum voor de omvang en waardering van het te verrekenen vermogen is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (artikel 10 lid 4), te weten 30 december 2019. 2.3 Partijen waren samen, ieder voor de helft, eigenaar van de echtelijke woning. 2.4 Zowel de broer van klaagster, gemachtigde in deze procedure, als haar zus zijn opgetreden als contactpersonen richting verweerder. 2.5 In zijn e-mail van 24 maart 2020 aan klaagster en haar familieleden heeft verweerder, na een telefoongesprek met de zus van klaagster, onder meer gevraagd of klaagster de door de ex-echtgenoot voor € 255.000,- getaxeerde gemeenschappelijke woning opnieuw getaxeerd wil hebben. 2.6 Daarop heeft klaagster op 26 maart 2020 in haar e-mail aan verweerder geschreven:

- woning: hoeft geen taxatie mits [de ex-echtgenoot] akkoord zou gaan met het nemen van het huis, auto en de volledige schulden.

Diezelfde dag heeft verweerder, na telefonisch overleg met de zus van klaagster, in zijn e mail aan mr. A, in bcc aan klaagster, haar zus en haar broer, over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden namens klaagster onder meer geschreven over de woning:

- Uw cliënt heeft de woning buiten cliënte om laten taxeren. Zij beraadt zich over een hertaxatie door een in onderling overleg te benoemen NVM-makelaar. (…)

- onder voorbehoud van rechten is cliënte bereid mee te werken aan toedeling van de woning en hypotheekschuld aan uw cliënt, mits hij de huwelijksschulden en de DUO-lening voor zijn rekening neemt met vrijwaring van cliënte en op voorwaarde dat cliënte door Florius uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen.(…)

2.7 Op 11 juni 2020 heeft verweerder aan klaagster, in cc aan haar zus, geschreven:

Op 13 mei stuurde je mij een mail met jouw reactie op het voorstel van mr. [A]. Je zou er nog op terugkomen, begreep ik, maar dat is nog niet gebeurd.

In mijn voorstel aan mr. [A], dat ik op 26 maart heb verstuurd, schreef ik dat jij onder voorbehoud van rechten bereid was om mee te werken aan toedeling van de woning en hypotheekschuld aan [de ex-echtgenoot], mits hij (…)

Is het nodig de woning opnieuw te laten taxeren? Ik vrees dat dat niet zal leiden tot een claim op [de ex-echtgenoot], zeker niet als de woning verkocht zou moeten worden (met alle bijkomende kosten van dien). Ik stel dan ook voor dat ik mr. [A] laat weten dat de woning aan [de ex-echtgenoot] toebedeeld kan worden onder de voorwaarden die ik hierboven heb beschreven. Ik hoor graag wat je hiervan vindt.

Verweerder heeft diezelfde dag telefonisch contact met de zus van klaagster gehad, onder meer over de woning.

2.8 In zijn e-mail van 30 juli 2020 heeft verweerder aan mr. A, in bcc aan klaagster en aan haar zus, over de woning geschreven:

Cliënte stemt ermee in dat de woning met de hypotheekschuld aan uw cliënt wordt toebedeeld, op voorwaarde dat zij uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld wordt ontslagen en uw cliënt zowel de voorhuwelijkse als huwelijkse – waaronder zijn studieschuld – voor zijn rekening neemt met vrijwaring van haar.

2.9 Per e-mail van 18 augustus 2020 heeft mr. A aan verweerder bericht dat zijn cliënt bij de bank zou vragen om klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. 2.10 In de periode daarna is tussen de advocaten veelvuldig over de kinderen, de kinderalimentatie en de verdeling van de inboedel gecommuniceerd. 2.11 Bij beschikking van 22 januari 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 30 april 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. 2.12 Op 6 augustus 2021 heeft de ex-echtgenoot aan klaagster laten weten dat hij de financiering voor de woning rond had gekregen. 2.13 In zijn e-mail van 19 augustus 2021 heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:

[De ex-echtgenoot] heeft op 20 november 2020 een finaal voorstel gedaan. (…) Dat voorstel is niet door jou geaccepteerd.

Let wel: ik had mr. [A] op 26 maart 2020 en 29 september 2020 geschreven dat de woning aan [de ex-echtgenoot] toebedeeld kon worden, mits hij alle schulden (waaronder de DUO-lening ad € 29.369,-) voor zijn rekening zou nemen en op voorwaarde dat hij de kosten van de notaris zou betalen. Daarna zijn er een aantal nieuwe ontwikkelingen geweest (…)

Ik ga er vanuit dat de woning nu meer waard is. [De ex-echtgenoot] heeft laten weten de woning alleen tegen de “hypotheekwaarde” (= de hypotheekschuld) te kunnen overnemen; hij zou niet meer kunnen lenen. Ik kan dat niet beoordelen. (…)

Vragen: Wil jij dat er opnieuw getaxeerd wordt? (…)

Vraag: klopt deze samenvatting of mis je nog dingen? Kun je binnen een week mijn vragen beantwoorden? Dan kan ik verder (…)

2.14 In haar e-mail van 1 september 2021 heeft de zus van klaagster aan verweerder laten weten dat  de akkoordverklaring van klaagster ten aanzien van de woning, waarna verweerder zijn e-mail van 30 juli 2020 aan mr. A heeft gestuurd, door klaagster toen onder onjuiste dan wel onvolledige informatie was gedaan. Volgens de zus van klaagster moest de marktwaarde van de woning opnieuw worden vastgesteld. 2.15 Op 8 september 2021 heeft de ex-echtgenoot een dagvaarding voor klaagster laten betekenen op het kantoor van verweerder. Daarmee is een verdelings- en verrekeningsprocedure begonnen. In deze procedure heeft de ex-echtgenoot onder meer gevorderd om de woning aan hem toe te scheiden tegen de resterende hypotheekschuld op grond van de tussen partijen daarover per e-mail op 30 juli 2020 gemaakte afspraak. 2.16 Verweerder heeft in zijn e-mail van 21 september 2021 aan klaagster, haar zus en broer onder meer geschreven:

Tijdens mijn vakantie heeft de deurwaarder een dagvaarding bezorgd, waarmee mr. [A] een procedure bij de rechtbank is begonnen, zie de bijlage. (…) De procedure gaat morgen, 22 september, schriftelijk bij de rechtbank dienen. Ik zal mij dan nog niet als advocaat stellen (dus verstek laten gaan), omdat ik eerst met jullie om de tafel wil om de proceskansen en -risico’s te bespreken. Het verstek kan door mij worden gezuiverd, zolang de rechtbank nog niet een vonnis heeft uitgesproken. We hebben dus nog tijd.

2.17 Op 11 oktober 2021 heeft een gesprek tussen verweerder, klaagster en haar zus en broer plaatsgehad. 2.18 In zijn e-mail van 3 december 2021 heeft verweerder aan klaagster, haar zus en aan haar broer het volgende geschreven naar aanleiding van de door de ex-echtgenoot gestarte verdelingsprocedure:

(…) Wij hebben een en ander op 11 oktober jl. op mijn kantoor uitgebreid met elkaar besproken.

De woning:

Ik heb jullie toen onder meer verteld dat de waarde van de woning per peildatum 30 december 2019 in dit geval leidend is. Zo staat het in de huwelijkse voorwaarden. De woning is per die datum getaxeerd op € 255.000,-. De woning is gemeenschappelijk eigendom. Nu [de ex-echtgenoot] de woning toebedeeld wil krijgen is de waarde op 30 december 2019 relevant. Verkoop aan een derde levert uiteraard een andere uitkomst (de huidige waarde) op. De hypotheekschuld bedroeg die datum € 246.762,79. Al met al een geringe overwaarde dus.

Let wel: na overleg met [klaagster] en [J] heb ik mr. [A] op 30 juli 2020 namens [klaagster] gemaild dat zij ermee in stemt dat de woning met de hypotheekschuld aan [de ex-echtgenoot] zou worden toebedeeld, op voorwaarde dat [klaagster] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld zou worden ontslagen en [de ex-echtgenoot] zowel de voorhuwelijkse als huwelijkse schulden - waaronder zijn studieschuld - voor zijn rekening zou nemen met vrijwaring van [klaagster]. In de procedure neemt mr. [A] dan ook het standpunt in dat partijen het daarover eens waren. Dat is juist.

(…) Dit alles leidt mij tot de conclusie dat het geen zin heeft verweer te voeren in de procedure en de erfenis van [de ex-echtgenoot] op te eisen. ALS de rechtbank zou besluiten dat [de ex-echtgenoot] de erfenis volledig aan [klaagster] moet vergoeden (wat ik niet aannemelijk vind) dan zal hij een beroep doen op verrekening van die studieschuld. Er blijft dan een negatief saldo over en [klaagster] krijgt niks, integendeel: ze heeft dan per saldo een schuld aan [de ex-echtgenoot].

Advies:

Alles afwegend adviseer ik [klaagster] mee te werken aan toedeling van de woning, hypotheekschuld en bankrekeningen aan [de ex-echtgenoot], zodat ze in ieder geval € 1.755,93 van hem ontvangt. Verweer voeren in de procedure heeft geen zin en leidt alleen maar tot stress en extra kosten.

Ik hoor graag uiterlijk dinsdag of mijn advies wordt gevolgd, omdat de zaak a.s. woensdag weer op de rol van de rechtbank staat.

2.19 Hierop heeft de broer van klaagster per e-mail van 7 december 2021 namens klaagster gereageerd en daarin onder meer geschreven:

Allereerst is [klaagster] van mening nooit akkoord te zijn gegaan met overname tegen de hypotheekschuld. Het toebedelen van de woning was akkoord maar de prijs waarvoor niet. Helaas lijkt dit wel zo te zijn gecommuniceerd naar mr. [A].

Verzoeken aan de rechtbank: 1. Akkoord overname woning tegen hypotheek schuld is misverstand  2 (…)

2.20 In zijn e-mails van 7 en 9 december 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten nog niet te zijn toegekomen aan het inhoudelijk bekijken van de e-mail van haar broer van 7 december 2021. In zijn e-mail van 16 december 2021 heeft hij daarop als volgt gereageerd:

Zoals ik al eerder meldde heeft de rechtbank uitstel verleend tot 29 december voor een reactie op de vorderingen van [de ex-echtgenoot].

De peildatum voor de woning:

Op 3 december mailde ik al dat de waarde per 30 december 2019 bepalend is. In beginsel is de datum van verdeling bepalend, tenzij partijen daarvan afwijken of de redelijkheid en billijkheid tot een andere conclusie leidt. In de huwelijkse voorwaarden is een uitdrukkelijke keuze gemaakt voor de peildatum: de dag van indiening van het echtscheidingsverzoek (30 december 2019). Redelijkheid en billijkheid leiden mijns inziens niet tot een andere conclusie, temeer omdat vrij kort daarna overeenstemming werd bereikt over toedeling van de woning tegen de hypotheekschuld, zie hierna. (…)

Conclusie:

Ik blijf bij mijn advies van 3 december jl., omdat verweer voeren in de procedure mijns inziens geen zin heeft. Ik raad [klaagster] dan ook aan medewerking te verlenen aan het toedeling van de woning met de daarop rustende hypotheek aan [de ex-echtgenoot]. Mocht hij de woning niet kunnen financieren, dan ontstaat een nieuwe situatie en zal er verkocht (en verdeeld) moeten worden.

Mocht [klaagster] ondanks mijn advies toch verweer willen voeren in de procedure dan is dat uiteraard haar goed recht. De rechter zal dan de nodige beslissingen moeten nemen.

Ik wil echter geen verweer voeren als ik daar in gemoede niet achter kan staan. In dat geval zie ik mij genoodzaakt mij als advocaat aan de zaak te onttrekken en dat 29 december aan de rechtbank te berichten. De rechtbank houdt in dat geval de behandeling van de zaak twee weken aan voor het stellen van een nieuwe advocaat. Deze kan dan op die datum verweer voeren. (…)

2.21 Op 29 december 2021 heeft verweerder zich onttrokken aan de procedure bij de rechtbank. Klaagster is daarin verder bijgestaan door mr. [R]. 2.22 Bij vonnis van 27 juli 2022 heeft de rechtbank ten aanzien van de gezamenlijke woning de vordering van de ex-echtgenoot tot toedeling van de woning aan hem toegewezen. In 4.3 heeft de rechtbank overwogen dat  partijen, mede gelet op de inhoud van de e-mail van verweerder namens klaagster van 30 juli 2020 aan mr. A, al overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de woning aan de ex-echtgenoot als ook over de financiële gevolgen daarvan. Verder heeft de rechtbank daarin overwogen:

[Klaagster] heeft nog aangevoerd dat [verweerder] haar standpunt niet juist heeft weergegeven en stelt in de conclusie van antwoord dat zij bezwaren heeft tegen de uitgevoerde taxatie. Mr. [A] heeft echter onbetwist gesteld dat [verweerder] na 30 juli 2020 nooit op zijn e-mailbericht van die datum is teruggekomen, ook niet toen mr. [A] namens de man nakoming vorderde van de overeenkomst, en dat er dus nooit eerder dan in deze procedure bezwaar is gemaakt tegen de taxatie, waarvan bovendien niet gemotiveerd gesteld is wat eraan zou schorten.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klaagster onvolledig en onjuist voor te lichten.

Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerder vanaf december 2021 het standpunt ingenomen dat verweer voeren in de procedure kansloos was. Dit, terwijl hij eerder schriftelijk aan klaagster had gemeld dat de auto nog getaxeerd moest worden, de erfenis teruggevraagd kon worden en ook dat de woning opnieuw getaxeerd moest worden. Vanwege dit gewijzigde standpunt van verweerder hebben twee advocaten op verzoek van klaagster een second opinion aan haar gegeven. Beiden hebben haar laten weten dat zij wel voldoende kansen zagen voor het voeren van verweer, wat vervolgens door de opvolgend advocaat van klaagster ook is gedaan. Volgens klaagster is het, gezien ook de draai die verweerder daarin heeft gemaakt, opmerkelijk dat verweerder verweer voeren kansloos vond en dit voor klaagster ook niet wilde doen;

b) (i) zonder mandaat van klaagster afspraken met de wederpartij te maken, althans (ii) afspraken te maken met een mandaat dat verkregen is nadat hij klaagster onvolledig dan wel onjuist heeft voorgelicht. 

Toelichting: Verweerder heeft zijn latere standpunt, dat verweer voeren geen zin had, deels gebaseerd op de inhoud van zijn e-mail van 30 juli 2020 aan mr. A. Daarin stond dat overeenstemming was bereikt over de (overname van) de woning. Volgens klaagster heeft zij daarvoor aanvankelijk niet haar akkoord gegeven. In verschillende gesprekken, die niet allemaal schriftelijk zijn vastgelegd, heeft verweerder klaagster laten weten dat de kansen voor het voeren van verweer erg klein waren en dat het goed mogelijk was dat bij het voeren van verweer klaagster het risico liep om met een schuld achter te blijven. Voor klaagster was belangrijk om zonder schuld te eindigen, maar die opmerking tijdens de gesprekken met verweerder was nooit bedoeld als mandaat aan verweerder om met elk voorstel van de wederpartij in te stemmen zolang er geen schuld overbleef;

c) laakbaar te handelen na ontvangst van de op 8 september 2021 op zijn kantoor ontvangen dagvaarding.

Toelichting: Pas één dag voor de roldatum van 22 september 2021 heeft verweerder aan klaagster gemeld dat tijdens zijn vakantie een dagvaarding voor haar was betekend op zijn kantoor en dat hij uitstel voor verweer zou vragen. Verweerder heeft daarna zes weken (tot 3 november 2021) uitstel gekregen. Begin oktober 2021 heeft een bespreking tussen klaagster en haar broer en zus met verweerder plaatsgevonden. Volgens klaagster liet verweerder toen weten dat de huwelijkse voorwaarden geen ruimte lieten voor het voeren van verweer over de woning. Ook zou volgens verweerder het opeisen door klaagster van de ontvangen erfenis en schenking van oma een kleine kans van slagen hebben, maar gezien de scheve verhouding in de verdeling kon de wederpartij daar best eens akkoord mee gaan. Verweerder heeft daarna zonder overleg en zonder klaagster daarover in te lichten, opnieuw uitstel voor antwoord gevraagd. Op 1 december 2021 heeft de zus van klaagster aan verweerder gevraagd naar de stand van zaken, waarop verweerder op 2 december 2021 heeft laten weten dat hij ermee bezig is en dat de zaak de week erna dient. Op 3 december 2021 heeft verweerder, anders dan eerder begin oktober 2021 was besproken, klaagster ineens geadviseerd om geen inhoudelijk verweer te voeren. In de e-mail van 6 december 2021 aan verweerder heeft de broer van klaagster, na raadpleging van een advocaat, de kansen voor verweer uitvoerig uiteen gezet als ook de verzoeken die namens klaagster konden worden gedaan. Op 7 en 9 december 2021 heeft verweerder laten weten geen tijd te hebben gehad, maar uitstel te hebben gevraagd. Pas op 16 december 2021 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van 6 december 2021 door te vermelden geen verweer voor klaagster te zullen voeren en dat hij zich als advocaat ging terugtrekken als klaagster dat anders ziet. Verweerder heeft klaagster hiermee ernstig in de problemen gebracht door dit pas dertien dagen voor de peremptoire roldatum in de kerstperiode te laten weten.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder betwist dat hij klaagster onvolledig dan wel onjuist heeft voorgelicht. Over de juridische aspecten van de zaak en de kansen in de door de ex-echtgenoot vervolgens gestarte procedure heeft hij meermaals met klaagster gesproken. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar de door hem gevoerde e-mailcorrespondentie met klaagster en haar familieleden, opgenomen in de feiten hiervoor. Op de zitting heeft verweerder zijn verweer nog aangevuld met de stelling dat partijen tijdens de onderhandelingen een waarde voor de gezamenlijke woning afgesproken hebben zodat die afspraak het uitgangspunt was en zijn verdere advies over de peildatum helemaal niet van belang was. 4.3 Volgens verweerder is door zijn e-mail van 19 augustus 2021 kennelijk een misverstand  ontstaan. Daarna vroeg de zus van klaagster in haar e-mail van 1 september 2021 of de marktwaarde van de voormalige echtelijke woning opnieuw moest worden vastgesteld. Dit was niet het geval omdat daarover al op 30 juli 2020 al een akkoord tussen partijen was bereikt. 4.4 Tijdens een daaropvolgend gesprek in oktober 2021 met klaagster en haar familieleden heeft hij opnieuw laten weten dat hij het niet eens was met haar standpunt dat de waarde van de woning per datum toedeling bepalend had moeten zijn. In de huwelijkse voorwaarden was bepaald dat de marktwaarde van de woning op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift, 30 december 2019, leidend was en daar is verweerder vanuit gegaan. Verweerder heeft haar toen in datzelfde gesprek ook gemeld dat hij het weinig kansrijk vond om op dat punt van de woning verweer te voeren. Klaagster gaf aan tevreden te zijn als zij haar erfenis terug zou krijgen en de helft van de spaartegoeden. Onderhandeling daarover met de wederpartij bleek niet mogelijk. 4.5 Ook in zijn e-mails van daarna heeft hij klaagster uitgelegd waarom hij geen verweer voor haar kon en wilde voeren. Omdat klaagster het daarmee niet eens was, heeft hij zich op 29 december 2021 aan de procedure onttrokken.Klachtonderdeel b) 4.6 In haar e-mail van 26 maart 2020 heeft klaagster op verzoek aan hem laten weten dat een nieuwe taxatie van de woning niet nodig was als haar ex-echtgenoot de woning, de auto en de schulden zou nemen. Diezelfde dag heeft hij aan mr. A, met klaagster en haar familie in de bcc, gemaild dat klaagster onder de daarin genoemde voorwaarden bereid was om aan toedeling van de woning aan de ex-echtgenoot mee te werken. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij voor de zekerheid nog wel in die e-mail een voorbehoud van hertaxatie heeft opgenomen voor het geval klaagster daarop terug zou komen. In zijn e-mail van 11 juni 2020 heeft hij hertaxatie afgeraden. Diezelfde dag heeft hij telefonisch akkoord gekregen van de zus van klaagster en dat vervolgens zo bevestigd in zijn e-mail van 30 juli 2020 aan mr. A.Klachtonderdeel c) 4.7 Na terugkeer van vakantie trof hij de dagvaarding aan die voor de volgende dag op 22 september 2021 op de rol stond. Hij heeft zich niet op die datum voor klaagster gesteld om tijd te winnen. Na zuivering van het verstek heeft hij uitstel voor antwoord gekregen. Daarvan heeft hij klaagster op de hoogte gesteld. Door grote drukte tussen 11 oktober 2021 en begin december 2021 heeft hij minder werkzaamheden voor klaagster kunnen doen dan gewild. Daarvoor maakt hij zijn verontschuldigingen. Van onzorgvuldige en ontijdige onttrekking op 29 december 2021 was echter geen sprake. Zoals bleek uit zijn e-mails van 3 en 16 december 2021 aan klaagster was sprake van een verschil van inzicht over de wijze van aanpak. Daarom moest hij zich onttrekken aan de procedure. Dat was niet ontijdig. Na 29 december 2021 zou de rechtbank de zaak sowieso voor twee weken aanhouden voor het stellen van een nieuwe advocaat. Die zou daarna uitstel voor verweer kunnen verzoeken.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.3 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Indien sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen advocaat en cliënt, dan moet de advocaat zich terugtrekken. Dat moet op een zorgvuldige wijze worden gedaan en zodanig dat de cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel van ondervindt (zie gedragsregel 14 leden 2 en 3). 5.4 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdeel a)

5.5 In zijn e-mails van 3 en 16 december 2021 aan klaagster heeft verweerder zijn standpunt over de wijze van behandeling van de zaak aan haar duidelijk toegelicht, in het bijzonder over de peildatum van de waardering van de gezamenlijke woning van de echtelieden. De raad stelt vast dat verweerder op basis van het daarin door hem ingenomen standpunt klaagster heeft geadviseerd. 5.6 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder desgevraagd gesteld dat bij verdeling van een gemeenschappelijke woning bij echtscheiding niet het moment van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift als peildatum voor de waardering daarvan geldt, maar dat de hoofdregel is dat de waarde van een gezamenlijk vermogensbestanddeel wordt bepaald op het moment van de feitelijke verdeling. Uit de overgelegde e-mails is de raad niet gebleken dat verweerder op enig moment aan klaagster heeft uitgelegd dat voor de waardering van de gezamenlijke woning níet de datum van indiening van het verzoekschrift - 30 december 2019 - gold. Uit het dossier volgen ook geen aanwijzingen voor de stelling van verweerder dat partijen tijdens de onderhandelingen een waarde voor de gezamenlijke woning hebben afgesproken. Integendeel, verweerder heeft tot zijn onttrekking aan de zaak in zijn e-mails aan klaagster zijn standpunt gehandhaafd dat in het geval van klaagster op grond van haar huwelijkse voorwaarden een afwijkende peildatum voor de woning gold, namelijk de datum van indiening van het verzoekschrift. 5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klaagster aldus niet juist geadviseerd en daarmee haar belangen geschaad. Klaagster heeft als leek vertrouwd op het door verweerder gegeven advies. Dat heeft ertoe geleid dat verweerder op 30 juli 2020 in zijn e-mail aan mr. A namens klaagster heeft ingestemd met de toedeling van de woning aan de ex-echtgenoot op basis van de taxatiewaarde van de woning van februari 2020 en daarmee van de waarde ervan kort na indiening van het verzoekschrift. Had verweerder klaagster in deze juist geadviseerd, dan had klaagster er nog voor kunnen kiezen om een hertaxatie te laten doen voor een mogelijk hogere waarde van de woning ergens in de toekomst. Of verweerder ook is tekortgeschoten in zijn verdere advisering op de andere door klaagster genoemde punten, kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen. Verweerder heeft en kon op basis van het door hem ingenomen standpunt klaagster adviseren om geen verweer te voeren. Dat hij daarin heeft volhard zoals door hem gedaan, is zijn keuze geweest die achteraf niet de juiste is gebleken. 5.8 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder de belangen van klaagster niet met voldoende zorg heeft behartigd, hetgeen hem tuchtrechtelijk wordt aangerekend. Klachtonderdeel a) wordt gegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.9 Naar het oordeel van de raad had verweerder op grond van de overgelegde correspondentie de toestemming van klaagster om met de advocaat van de wederpartij namens klaagster op 30 juli 2020 de afspraken te maken, zoals door hem gedaan. Zoals hiervoor onder klachtonderdeel a) al is overwogen, heeft klaagster die toestemming, achteraf bezien, na onjuiste advisering door verweerder gegeven. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar zonder toestemming van klaagster handelen door verweerder is de raad echter niet gebleken. Daarom wordt klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de tijdens zijn vakantie ontvangen dagvaarding te lang laten liggen. Tijdens de zitting heeft verweerder gesteld dat hij daarvoor een verdedigbaar standpunt heeft en naar eer en geweten binnen zijn mandaat voor klaagster heeft gehandeld. De raad volgt hem daar niet in. De dagvaarding is al op 8 september 2021 op het kantoor van verweerder betekend. Dat hij daarvan pas één dag voor de roldatum van 22 september 2021 kennis heeft genomen, blijft voor zijn risico. In de daaropvolgende periode had verweerder naar het oordeel van de raad voortvarender tot de beslissing moeten komen dat hij zelf geen verweer voor klaagster wilde voeren en had hij zich daarom sneller moeten onttrekken dan pas op 29 december 2021. Verweerder wist al veel eerder dat hij een volstrekt andere insteek had over de zaak dan klaagster en ook dat hij verweer voeren niet kansrijk vond. Daarom had hij zich eerder moeten onttrekken dan net voor de - peremptoire - roldatum van 29 december 2021. Op die manier had klaagster meer tijd gehad om een andere advocaat te zoeken die haar belangen verder kon behartigen. Aldus heeft verweerder zich ontijdig aan de zaak van klaagster onttrokken en daarmee in strijd met gedragsregel 14 lid 3 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel c) wordt ook gegrond verklaard.  6 MAATREGEL 6.1 Verweerder is tekortgeschoten door een onjuist advies te geven over de peildatum van de waardering van de echtelijke woning. Daarnaast heeft hij zich ontijdig aan de zaak onttrokken. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet en tevens in strijd met de kernwaarde deskundigheid (artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet). 6.2 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder uitgelegd waarom hij nog altijd vindt dat het door hem ingenomen standpunt over de waarde van de gezamenlijke woning wel verdedigbaar was en dat hij klaagster met zijn advisering niet tekort heeft gedaan. Daaruit volgt dat verweerder onvoldoende inzicht toont in hetgeen er mis is gegaan, Omdat er bovendien naast de tekortschietende kwaliteit van het advies ook nog sprake is van het ontijdig opzeggen van de overeenkomst van opdracht, acht de raad, ondanks het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden, oplegging van de maatregel van berisping aan verweerder passend en geboden vindt.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.

griffier                                                                                                                                 voorzitter   Vezonden d.d. 17 juli 2023