Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-07-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:92
Zaaknummer
23-426/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 26 juli 2023
in de zaak 23-426/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 21 juni 2023 met kenmerk K23-010, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een arbeidsrechtelijk geschil met haar werkgever gehad over een vermeende eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door klaagster. Haar gemachtigde staat haar daarin bij als vrijwilliger van een rechtswinkel. De werkgever wordt bijgestaan door verweerder.
1.2 Verweerder heeft de gemachtigde op 21 oktober 2022 – samengevat – medegedeeld dat zijn cliënte zich op het standpunt stelt dat klaagster de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd. Verweerder deelt daarin ook mede dat zijn cliënte bereid is een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
1.3 De gemachtigde heeft op 27 oktober 2022 onder meer het volgende geantwoord op het bericht van verweerder:
“[Klaagster] kan niet akkoord gaan met uw “coulance-“voorstel om onderhavige arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst te doen beëindigen, nota bene - zoals u voorstelt - zonder toekenning van enige vergoeding.
1.4 De gemachtigde heeft op 31 oktober 2022 geconstateerd dat verweerder op zijn LinkedIn-pagina de functie Partner-advocaat heeft vermeld.
1.5 De gemachtigde heeft het advocatenkantoor S. Advocaten op 31 oktober 2022 een e-mailbericht gestuurd:
“Mag ik van u vernemen of [verweerder] deel uitmaakt van uw advocatenkantoor, of dat u slechts met hem / met het X.kantoor te Heerlen samenwerkt?”
1.6 Verweerder heeft de gemachtigde op 31 oktober 2022 medegedeeld:
“Cliënte persisteert bij hetgeen is vermeld in mijn schrijven van 21 oktober 2022. […] Cliënte is echter uit coulance en in het kader van goed werkgeverschap nog éénmaal bereid om haar aanbod van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst gestand te doen.”
En bij andere e-mail van diezelfde dag:
“Naar aanleiding van uw zeer opmerkelijke vraag ten aanzien van mijn positie kan en mag ik u mededelen dat ik deel uitmaak van het advocatenkantoor “Het X.kantoor”. Daarnaast kan ik u ook mededelen dat ik deel uitmaak van de maatschap. Ondanks dat mij de zin van uw vraag ontgaat, heb ik hier met interesse op geantwoord.”
1.7 De gemachtigde heeft diezelfde dag aangegeven aan verweerder:
“Hier kan ik kort over zijn: het antwoord is niet akkoord.”
En:
“Mij lijkt dat dit geen gekke vraag is […] Zo las ik op uw site: Partner-advocaat […]”
1.8 Op 1 november 2022 heeft de gemachtigde de werkgever benaderd, met verweerder in de CC:
“[…] De belangen van de directie worden in deze behartigd door [verweerder], advocaat verbonden aan het advocatenkantoor […] Bewust sturen de directie en betreffende advocaat aan op een kostbare rechterlijke procedure, terwijl onzes inziens een andere oplossing nog steeds mogelijk is. […]”
1.9 Verweerder heeft de gemachtigde op 3 november 2022 bericht:
“In inhoud van uw bericht leidt aan de kant van mijn cliënte niet tot nieuwe inzichten. Uw cliënte heeft willens en wetens ontslag genomen en hier houdt cliënte haar ook aan. Uit coulance heeft cliënte uw cliënte een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Deze werd echter per ommegaande geweigerd. Indien uw cliënte zich niet kan neerleggen bij deze gang van zaken is het natuurlijk aan haar om zich te wenden tot de kantonrechter. Een eventuele procedure ziet cliënte echter met vertrouwen tegemoet.”
1.10 Verweerder heeft de gemachtigde op 30 januari 2023 bericht dat diens schrijven aan de kant van de werkgever niet leidt tot nieuwe inzichten en dat de arbeidsovereenkomst per 31 januari 2023 een einde zal nemen.
1.11 Op 25 januari 2023 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 1 lid 1 door zijn beroep niet betamelijk uit te voeren, gelet op zijn antwoord op de vraag van de gemachtigde.
b) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 5 door regelrecht aan te sturen op een proces en is niet bereid om tot een minnelijke oplossing te komen;
c) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 6 lid 1 door de zaak niet doelmatig te willen behandelen, waardoor klaagster onnodig op kosten wordt gejaagd en psychisch leed en schade ondervindt;
d) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 7, door zich onnodig grievend uit te laten over de gemachtigde van klager door hem ‘prutser’ te noemen;
e) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 9 lid 1 en 2, door niet (duidelijk genoeg) kenbaar te maken dat hij optreedt in de hoedanigheid van advocaat en door deze onduidelijkheid voort te laten bestaan.
2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel e) geeft de gemachtigde aan dat hij geen website tegenkwam van het advocatenkantoor Het X.kantoor. Wel vond hij de website van S. Advocaten, waar verweerder niet werd vermeld. Wel stond onderaan de website: “Het X.kantoor werkt samen met S. Advocaten”. De gemachtigde maakt daaruit op dat Het X.kantoor geen advocatenkantoor is en dat verweerder geen advocaat is. De gemachtigde kwam vervolgens wel op de site van Het X.kantoor, waar op te lezen was dat verweerder deel uitmaakt van het team van Het X.kantoor maar dat dit zelf geen advocatenkantoor is. De gemachtigde constateert verder dat S. Advocaten na zijn bericht de naam heeft gewijzigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de gedragsregels voor de advocatuur. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels, kunnen die regels, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.3 Gedragsregel 1 lid 1 houdt in: Gelet op zijn bijzondere positie in het rechtsbestel is de advocaat gehouden tot betamelijke beroepsuitoefening.
4.4 Gedragsregel 5 houdt in: De advocaat dient voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces.
4.5 Gedragsregel 6 lid 1 houdt in: De advocaat streeft een doelmatige behandeling van de zaak na en houdt in het oog dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
4.6 Gedragsregel 7 houdt in: De advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten.
4.7 Gedragsregel 9 houdt in: 1. De advocaat dient tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt; en 2. Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad.
Klachtonderdeel a) onbetamelijke beroepsuitoefening
4.8 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft op de vraag van de gemachtigde helder geantwoord bij welk advocatenkantoor hij in dienst is. Dat hij de vraag opmerkelijk vond en daar met interesse op heeft geantwoord, geeft geen blijk dat verweerder zijn beroep daarmee onbetamelijk uitoefent. De gemachtigde geeft dat het antwoord cynisch is en bedoeld is om hem een uitbrander te geven. Dat volgt de voorzitter niet.
Klachtonderdeel b) minnelijke oplossing
4.9 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft tot twee keer toe aangeboden om, ondanks het standpunt van zijn cliënte dat klaagster ontslag had genomen, in overleg te treden over een vaststellingsovereenkomst. Dat klaagster dit heeft afgewezen vanwege de voorwaarden waaronder de werkgever een vaststellingsovereenkomst wil sluiten, doet er niet aan af dat aangeboden is om tot een minnelijke oplossing te komen.
Klachtonderdeel c) doelmatigheid
4.10 Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft namens zijn cliënte een standpunt ingenomen. Die vrijheid komt hem en zijn cliënte toe. Dat klaagster, en haar gemachtigde, het niet eens zijn met dit standpunt betekent niet dat verweerder het ingenomen standpunt niet langer zou mogen innemen. Van onnodige kosten die door het handelen van verweerder gemaakt zouden zijn, is niet gebleken. In dat verband stelt de voorzitter ook vast dat de gemachtigde diverse malen benadrukt dat hij klaagster kosteloos bijstaan als vrijwilliger bij een rechtswinkel. Dat het geschil klaagster psychisch raakt kan de voorzitter zich op zich voorstellen, maar dat betekent nog niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt.
Klachtonderdeel d) onnodig grievende uitlating
4.11 Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. De gemachtigde stelt dat verweerder tegen de werkgever heeft gezegd dat de gemachtigde een prutser is en dat hij daarvoor een getuige heeft. Die stelling wordt verder niet onderbouwd en door verweerder betwist. De voorzitter kan daarom niet vaststellen of verweerder deze uitlating heeft gedaan en dus of hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten.
Klachtonderdeel e) kenbaarheid hoedanigheid van advocaat
4.12 Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond. De gemachtigde heeft aangegeven op de LinkedIn-pagina van verweerder te hebben gezien dat hij de functie Partner-advocaat heeft vermeld. Na vragen van de gemachtigde daarover, heeft verweerder bovendien duidelijk aangegeven dat hij deel uitmaakt van het advocatenkantoor Het X.kantoor. In de correspondentie van de gemachtigde van na dit antwoord, betitelt hij verweerder ook steeds als advocaat. De voorzitter stelt daarom vast dat het voor (de gemachtigde van) klaagster helder was in welke hoedanigheid verweerder optreedt.
4.13 Dat de gemachtigde in eerste instantie geen website heeft kunnen vinden van het X.kantoor, maakt niet dat het advocatenkantoor niet bestaat, zoals de gemachtigde stelt. Op zich kan wel aan de gemachtigde worden toegegeven dat een en ander in eerste instantie niet uitblonk in helderheid. Echter, daarmee is nog geen sprake van verwijtbaar gedrag, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag, van verweerder. Gemachtigde heeft ook niet onderbouwd waarom hier van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag sprake zou zijn. Tot slot kan de voorzitter uit de stelling van de gemachtigde, namelijk dat de website snel is aangepast nadat de gemachtigde vragen had gesteld, niet meer afleiden dan dat het kantoor kennelijk ook heeft ingezien dat een en ander niet uitblonk in helderheid en dat men daarom de website heeft aangepast. Een onderbouwing voor eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder ziet de voorzitter daar echter niet in.
Conclusie
4.14 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 juli 2023