Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:194

Zaaknummer

23-229/AL/GLD

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2023 in de zaak 23-229/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 maart 2023 met K 22/100, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager was bestuurder van BSM Exhausts B.V. (hierna: BSM). Ten behoeve van een lening aan BSM hebben klager en zijn ex-partner op 4 maart 2008 een tweede hypotheek gevestigd op hun woning aan de [adres] te [plaats] waarvan zij beiden voor 50% eigenaar waren. In 2010 is BSM door de rechtbank in staat van faillissement verklaard. Mr. [G], kantoorgenoot van verweerster, was de curator van BSM. 1.2 In 2012 hebben klager en zijn ex-partner besloten om te gaan scheiden. Klager en zijn ex-partner zijn inzake de echtscheiding beiden bijgestaan door een advocaat. Verweerster stond de ex-partner bij en klager werd bijgestaan door mr. [A], advocaat te [plaats]. 1.3 Bij brief van 24 november 2021 heeft verweerster aan mr. [A] onder andere het volgende geschreven:

In 2012 was de situatie tussen partijen maar ook de psychische situatie van uw cliënt niet langer houdbaar en hebben partijen besloten om te gaan scheiden. Ook na de echtscheiding van de financiële en mentale situatie van uw cliënt niet goed. Hij heeft daarnaast sinds de echtscheiding nooit alimentatie voldaan ten behoeve van de kinderen of ten behoeve van mijn cliënte. (…)

1.4 Op 30 juni 2022 heeft klager een brief gestuurd aan verweerster, mr. [A] en [T & van H] Notarissen. Op deze brief heeft verweerster niet gereageerd. 1.5 Bij e-mail van 21 juli 2022 heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:

Aangezien we nu bijna 1 maand verder zijn en ik van u geen reactie heb ontvangen draag ik dit dossier welke vastgelegd in mijn schrijven van 30 juni 2022 aangetekend en per mail over aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en bij de Nederlandse Orde van Advocaten en dien hierbij een klacht in.

1.6  Bij e-mail van 29 juli 2022 heeft verweerster het volgende aan mr. [A] geschreven:  Uw cliënt e-mailde mij rechtstreeks. Van u had ik niet vernomen dat u hem niet meer bij zou staan, vandaar dat ik in uw richting reageer. In het geval u hem inderdaad niet meer bijstaat, wilt u mij hiervan dan zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen. In ieder geval ga ik er vanuit dat u dit bericht aan hem doorstuurt. (…)

1.7 Op 31 juli 2022 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken. 1.8 Bij brief van 15 augustus 2022 heeft mr. [A] voor de behandeling van een nieuwe zaak de opdracht aan klager bevestigd.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet te reageren op de brieven van klager van 21 en 30 juni 2022, terwijl klager in die periode geen advocaat had; b) de wederpartij, klagers ex-partner, bij te staan terwijl het kantoor van verweerster eerder het faillissement van de besloten vennootschap van klager heeft behandeld; c) zich onnodig grievend jegens klager uit te laten.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.Klachtonderdeel a) 4.2 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op twee brieven die hij haar had gestuurd. De voorzitter stelt voorop dat een advocaat een wederpartij niet rechtstreeks mag benaderen als hij weet dat deze partij door een advocaat wordt bijgestaan. Deze regel geldt ook wanneer deze partij zich - zoals in deze zaak - tot die advocaat had gewend. Klager werd in deze zaak bijgestaan door de advocaat mr. [A]. Nadat verweerster in juni 2022 twee e-mails van klager had ontvangen, heeft zij contact met mr. [A] opgenomen. De voorzitter is van oordeel dat verweerster daarmee juist en overeenkomstig de gedragsregels heeft gehandeld. Uit het klachtdossier is immers niet gebleken dat verweerster door klager of mr. [A] op de hoogte is gebracht dat mr. [A] klager in die periode niet meer zou bijstaan. Ook is niet gebleken dat verweerster dat op een andere manier had moeten weten. De voorzitter concludeert uit het voorgaande dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdeel b) 4.3 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.4 Klager klaagt over de omstandigheid dat verweerster de wederpartij van klager, zijn ex-partner, heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure, terwijl het kantoor van verweerster eerder het faillissement van klagers besloten vennootschap heeft behandeld. Uit de stukken blijkt dat verweerster haar cliënte vanaf 2012 is gaan bijstaan. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 onder sub a Advocatenwet genoemde termijn op dat moment aangevangen. De klacht is echter pas op 31 juli 2022 door klager bij de deken ingediend. Dat is (ruim) buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de voorzitter dus niet meer toe.Klachtonderdeel c) 4.5 Klager verwijt verweerster ten slotte dat zij door opmerkingen te maken over zijn psychische gesteldheid en door te schrijven dat hij veelvuldig schulden heeft gemaakt, onnodig grievend is geweest. Verweerster stelt dat zij deze informatie van haar cliënte had ontvangen en dat deze informatie van belang was om het standpunt van haar cliënte in de procedure te onderbouwen. De voorzitter is hierover van oordeel dat – bij gebreke van feiten en omstandigheden die dit klachtonderdeel kunnen onderbouwen – niet is gebleken dat verweerster hiermee de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend. Voor zover klager ook heeft willen aanvoeren dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist dat deze in strijd met de waarheid zijn, is de voorzitter van oordeel dat ook dat niet is gebleken. Verweerster mocht afgaan op de juistheid van deze informatie en zij was niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. Het voorgaande betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond; - klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.

Griffier                                                                                                                        Voorzitter Verzonden d.d. 30 mei 2023