Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:206

Zaaknummer

22-903/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen de klachtenfunctionaris van het kantoor van de eigen advocaat. Klager is ontevreden over de wijze waarop zijn eigen advocaat heeft opgetreden in het huurgeschil tussen hem en de verhuurder. Hij maakt gebruik van de eigen klachtregeling van het kantoor en dient een klacht in bij de klachtenfunctionaris. Die draagt de behandeling daarvan over aan verweerder. De klacht bij de raad ziet op de afhandeling van de klacht door verweerder in het kader van de klachtregeling. De raad is van oordeel dat de wijze waarop de klacht in het kader van de klachtenregeling is opgepakt en is afgehandeld niet klachtwaardig is. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 24 juli 2023 in de zaak 22-903/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 26 juli 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 14 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2023337/FM/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2023. Nu klager tegen twee andere advocaten van het kantoor waar verweerder aan is verbonden ook klachten heeft ingediend en de klachten alle met elkaar verband houden, zijn de drie klachten gezamenlijk behandeld. Ten aanzien van de onderhavige klacht waren klager en zijn echtgenote en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager en zijn echtgenote hebben een juridisch geschil met de verhuurder van hun woning. In dat geschil heeft klager zich ten aanzien van een kort geding schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad van een ontruimingsvonnis laten bijstaan door mr. [S-E], verbonden aan [Z] Advocaten te [plaats]. Op 8 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling van dat kort geding plaatsgevonden en is de vordering van klager afgewezen. Klager heeft mr. [S-E] vervolgens verzocht advies uit te brengen over de kansen in hoger beroep. Op 25 maart 2020 heeft mr. [S-E] klager bericht zich terug te trekken als advocaat van klager en zijn echtgenote. Daarop is een andere advocaat aangezocht. Toen bleek dat de rechtsbijstandverzekeraar van klager, Univé Rechtshulp, de inleeskosten van deze nieuw aangezochte advocaat niet zou vergoeden. 2.2 Op 9 april 2020 heeft klager in het kader van een interne klachtenregeling van [Z] Advocaten een klacht ingediend tegen mr. [S-E]. Die klacht is binnengekomen bij mr. [X]. Mr. [X] heeft een telefonisch onderhoud gehad met klager en heeft de klacht ter verdere behandeling overgedragen aan verweerder en mr. [Y], de twee behandelend klachtfunctionarissen. Zij hebben vervolgens met klager op 29 juni 2020 een bespreking gehad op het advocatenkantoor. 2.3 Naar aanleiding van die bespreking heeft verweerder klager voorgesteld om met Univé Rechtshulp contact op te nemen om te bezien of alsnog de door klager gemaakte kosten voor rechtsbijstand volledig vergoed konden worden. Van dat aanbod heeft klager afgezien. Daarop heeft verweerder het klachtdossier afgesloten.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zoals zakelijk weergegeven in de aanbiedingsbrief van de deken, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet inhoudelijk van de klacht op de hoogte te zijn; b) het niet aanmelden van de schadeclaim van klager bij de beroepsaansprakelijkheid verzekeraar van [Z] Advocaten; c) niet te komen tot een oordeel over de gegrondheid van de klacht; d) de door klager ingediende klacht niet naar tevredenheid af te handelen; e) het klachtdossier niet op de voorgeschreven wijze te hebben afgesloten; en f) een voorstel te doen waaruit blijkt dat sprake is van belangenverstrengeling. 3.2 Ter zitting heeft klager nog toegevoegd dat alle klachtfunctionarissen ten aanzien van zijn klacht over mr. [S-E] al een oordeel hadden, namelijk dat er geen beroepsfout was gemaakt. Daarom is volgens klager ook geweigerd om zijn schadeclaim te melden aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor. 

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 De klacht is door verweerder en mr. [Y] zeer serieus genomen en zorgvuldig bekeken. Verweerder en mr. [Y] hebben de klacht voorafgaand aan het gesprek beiden goed gelezen. In de bespreking is de klacht met klager en diens echtgenote uitvoerig besproken.Klachtonderdeel b en c) 4.3 Naar de mening van verweerder is er geen beroepsfout gemaakt en bovendien valt de door klager gestelde schade onder de grens van het eigen risico. Bovendien heeft klager ook helemaal geen directe relatie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor.Klachtonderdeel d) 4.4 De behandeling van de klacht via de interne klachtenregeling van het kantoor is correct verlopen.Klachtonderdeel e) 4.5 Klager is op een behoorlijke wijze ingelicht over de afloop van de klachtenprocedure en de mogelijkheden voor een andere afdoening.Klachtonderdeel f) 4.6 Er is een aanbod aan klager gedaan om te trachten tot een oplossing te komen, wat door klager van de hand is gewezen.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 Het is de raad niet gebleken dat verweerder tijdens het gesprek dat hij samen met mr. [Y] als klachtenfunctionaris had met klager niet inhoudelijk op de hoogte was van de klacht tegen mr. [S-E]. Klager stelt dat daarvan sprake was en verweerder weerspreekt dit. Vast staat wel, nu dit door verweerder ook ter zitting onweersproken is aangevoerd, dat er een lange bespreking heeft plaatsgevonden tussen klager, diens echtgenote en de beide klachtenfunctionarissen, waaronder verweerder.  

Klachtonderdeel b)

5.2 Het advocatenkantoor is niet gehouden om de schadeclaim van klager aan te melden bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor. Dat dit niet is gedaan is dus ook niet klachtwaardig. Verweerder heeft ten aanzien hiervan nog aangevoerd dat het bedrag van de schadeclaim niet uitkwam boven het eigen risico, zodat een eventuele melding ook niets zou hebben opgeleverd.

Klachtonderdelen c), d), e) en f)

5.3 Verweerder heeft - blijkens het antwoord van verweerder op de klacht - tijdens de bespreking op 29 juni 2020 aan klager en zijn echtgenote per onderdeel van de klacht aangegeven wat naar zijn mening wel of niet verwijtbaar was. Daarbij is klager er ook op gewezen dat, zo hij van mening was dat sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hij desgewenst een tuchtklacht kon indienen. In die zin is er dus wel een oordeel over de gegrondheid van de klacht gegeven. Klager zat vooral in de knel met zijn rechtsbijstandsverzekeraar, die niet meer wilde vergoeden. Verweerder heeft klager voorgesteld, onder meer vanwege zijn specialisatie in het verzekeringsrecht, om met de rechtsbijstandsverzekeraar van klager contact op te nemen om te bezien of de door klager gestelde schade, bestaande uit extra kosten voor de opvolgend advocaat, alsnog voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking zou komen. Daartoe diende klager bepaalde stukken aan verweerder over te leggen, onder meer om te kunnen vaststellen wat precies de polisvoorwaarden waren. Omdat verweerder die stukken niet ontving heeft hij op 17 november 2020 telefonisch contact opgenomen met klager. Die gaf vervolgens aan dat hij geen gebruik meer wilde maken van het aanbod van verweerder. Na dit telefoongesprek heeft verweerder op diezelfde dag per email aan klager kenbaar gemaakt dat hij het klachtdossier daarmee als afgerond beschouwde.  5.4 De wijze waarop de klacht door verweerder is opgepakt moet naar het oordeel van de raad worden bezien in het licht en in de geest van de interne klachtregeling. Daarbij is ook een voorstel gedaan om tot een mogelijke  oplossing voor klager te komen ten aanzien van de door hem gestelde schade. Dat klager van dat aanbod geen gebruik heeft gemaakt, kan verweerder niet worden verweten. De gang van zaken en de wijze waarop de klacht door verweerder is behandeld, waaronder ook het sluiten van het klachtdossier, is niet klachtwaardig. De raad ziet niet in waarom en op welke wijze het aanbod van verweerder blijk zou geven van belangenverstrengeling.   

BESLISSING De raad van discipline: verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.

Griffier                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 24 juli 2023