Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:136

Zaaknummer

23-137/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; klacht over de advocaat van de wederpartij gegrond. De raad stelt vast dat de uitlatingen van verweerder over klager ter zitting feitelijk gezien onjuist waren en dat verweerder dit ook wist. Verweerder heeft met het poneren van deze onwaarheden tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en gedragsregel 8 geschonden. Daarbij heeft verweerder de integriteit van klager in zijn hoedanigheid als verbalisant onterecht in twijfel getrokken en hiermee klager in zijn eer en goede naam aangetast. Met het doen van deze uitlatingen heeft verweerder zich onnodig grievend over klager uitgelaten en hij heeft daarmee ook gedragsregel 7 geschonden. De raad acht de oplegging van een waarschuwing aan verweerder passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 31 juli 2023  in de zaak 23-137/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. E.A.M. Mannheims, ter zitting vervangen door mr. N. van der Laan

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 14 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.  1.2    Op 17 februari 2023 heeft de raad van discipline (hierna: de raad) het klachtdossier met kenmerk 2019265/JS/RAB van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 juni 2023. Daarbij waren klager met zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 24 februari 2023. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is hoofdagent bij de Politie Landelijke Eenheid Noord-West.  2.3    Klager heeft de heer L (hierna: L) op 11 mei 2018 gearresteerd, waarna L op 10 december 2019 is veroordeeld door de politierechter te Amsterdam. L is hiertegen in hoger beroep gegaan. Verweerder stond L in de hoger beroepsprocedure bij als advocaat.  2.4    Op 1 juli 2022 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie (hierna: het VIK) in verband met het door verweerder willen indienen van een klacht over klager over valsheid in geschrifte in een zaak van een andere cliënt van verweerder (hierna: O).  2.5    Op 5 juli 2022 heeft het VIK telefonisch contact opgenomen met verweerder. Er is in dit gesprek een afspraak gemaakt tot het doen van een officiële aangifte op 13 juli 2022. Deze afspraak is later door verweerder geannuleerd, omdat O hierbij niet aanwezig kon zijn en omdat er ontwikkelingen waren in de onderliggende strafzaak.  2.6    Op 5 juli 2022 heeft de behandeling van het hoger beroep ter zitting bij het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) plaatsgevonden. Klager heeft op deze zitting een getuigenverklaring over L afgelegd. Na het afleggen van zijn verklaring, heeft klager verzocht om de zitting verder bij te wonen.  2.7    In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover relevant: “(…) De raadsman verzoekt het hof de behandeling van de zaak tegen de verdachte met gesloten deuren te doen laten plaatsvinden. Daartoe voert de raadsman aan dat er een onderzoek loopt naar het functioneren van de getuige en dat hij in geval van een openbare behandeling van de zaak daar niet vrijuit over kan spreken. (…)” 2.8    Verweerder heeft ter zitting in zijn pleitnotities het volgende naar voren gebracht, voor zover relevant: “(…)Die verklaring van [klager] hoeft niet per se onwaar te zijn, echter er zijn meer zaken waar twijfels zijn omtrent de betrouwbaarheid van [klager]. Op dit moment speelt er een zaak waar [klager] aantoonbaar anders verklaart dan een objectieve getuige en de medeverdachten verbaliseert. Het VIK doet op dit moment onderzoek om de onderste steen boven te krijgen. Dat zegt iets, en hoewel het oordeel nog niet is beslecht plaatst het in ieder geval twijfels ten aanzien  van  de  betrouwbaarheid  van  [klager] bij  het  opstellen  van  pv’s en bedachtzaamheid. (…). Twijfels die ook in casu een rol spelen. (…)” 2.9    In het proces-verbaal van de zitting staat (tevens) dat de advocaat-generaal (hierna: mr. T) het volgende heeft verklaard, voor zover relevant: “(…)Het feit dat er een klacht tegen de getuige is ingediend zegt niets over de inhoud van de klacht en de gegrondheid daarvan. Het is geen argument, het kan alleen maar dienen om te trachten een bepaald effect teweeg te brengen, namelijk: ‘wat iemand zegt, is niet waar’. Ik heb moeite met een dergelijke manier van procesvoering. (…).” 2.10    Klager heeft naar aanleiding van de zitting van 5 juli 2022 telefonisch contact opgenomen met het VIK. Klager is in dit gesprek door het VIK medegedeeld dat er op 1 juli 2022 door verweerder een klacht tegen hem was ingediend in een andere zaak en dat met verweerder een afspraak voor 13 juli 2022 was gemaakt voor het doen van een aangifte tegen klager.  2.11    Op 19 juli 2022 heeft het hof uitspraak gedaan in de zaak van L. In het arrest overweegt het hof, voor zover relevant: “(…)De verdediging heeft gesteld dat de processen-verbaal van bevindingen die [klager] heeft opgemaakt onbetrouwbaar zijn, althans dat er twijfels zijn gerezen omtrent die betrouwbaarheid, maar heeft die stelling geen handen en voeten gegeven anders dan met de mededeling dat er in een andere zaak een klacht tegen [klager] (in zijn hoedanigheid als politieambtenaar) is gedaan. (…)” 2.12    Bij e-mailbericht van 24 augustus 2022 schrijft het VIK aan klager, voor zover relevant: “vanuit het VIK is de communicatie met [verweerder] als volgt verlopen: 5 juli 2022: VIK heeft afspraak gemaakt voor het doen van aangifte te 13 juli 2022, met de opmerking dat [verweerder] gemachtigd moet zijn om namens cliënt aangifte te doen. 6 juli 2022: [J K] (coördinator VIK) heeft contact met jou gehad en gezegd dat er nog een afspraak ingepland moest worden voor het doen van aangifte en er derhalve nog geen aangifte lag en er dus ook geen onderzoek gestart was. Hier zit een discrepantie in. Er was al wel een afspraak gemaakt door één van onze onderzoekers voor het doen van aangifte waar [J K] nog niet van op de hoogte was. Blijft onverwijld staan dat er nog geen aangifte was en er nog geen onderzoek gestart was (is). 13 juli 2022: [Verweerder] zegt 20 minuten voor de daadwerkelijke afspraak voor het doen van aangifte af. Heden: Nieuwe afspraak tot doen van aangifte wordt ingepland. (…)”  2.13    Bij e-mailbericht van 11 september 2022 schrijft de gemachtigde van klager aan mr. T, voor zover relevant: “(…) [Klager] heeft zich inmiddels tot mij gewend om hem bij te staan bij deze tuchtklacht. Hij deelde mij o.a. mee dat u na deze zitting met hem gesproken hebt en o.a. hebt aangeboden als getuige te willen optreden wanneer dit nodig zou zijn. (…) Graag verneem ik van u of u tot (het opstellen van) een getuigenverklaring nog steeds bereid bent indien nodig.” Mr. T reageert hierop bij e-mailbericht van 12 september 2022 met, voor zover relevant: “Uiteraard zal ik mijn toezegging gestand doen. Voor de exacte bewoordingen zal het proces-verbaal van de zitting de belangrijkste bron zijn. Aangezien de beweringen van de raadsman op zichzelf beschouwd al onzakelijk en belastend waren is de strekking daarvan ook mij natuurlijk niet ontgaan. Die kan ik dus wel reproduceren.” 2.14    Bij e-mailbericht van 15 september 2022 vraagt de gemachtigde van klager aan mr. T, voor zover relevant: “(…)Kunt u zich herinneren wat [verweerder] tijdens de behandeling van het appel (…)op 5 juli 2022 heeft gesteld over een VIK-onderzoek tegen [klager] en op basis daarvan over de onbetrouwbaarheid van [klager] bij zijn verzoek om de behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Indien u zich dit niet woordelijk kunt herinneren, kunt u dan de teneur van he gestelde schetsen? Zo ja, bent u bereid mij dit schriftelijk te laten weten. (…)”. Mr. T reageert hierop per e-mailbericht van 23 september 2023 met, voor zover relevant: “Het proces-verbaal van de zitting en de pleitaantekeningen geven hetgeen ter zitting is besproken naar mijn mening zakelijk juist weer. Naar mijn beleving heeft [verweerder] het doen voorkomen dat er een klacht tegen [klager] was ingediend. Op basis daarvan zou er een integriteitsonderzoek lopen, verricht door [VIK], met als onderwerp het functioneren van [klager] als politiefunctionaris. [Verweerder] heeft betoogd dat er hierdoor serieuze gronden zouden zijn om ook(!) de beweringen [klager] als getuige in de strafzaak van [L] in twijfel te trekken. Ook in mijn herinnering heeft [verweerder] het hof verzocht de zaak na het afleggen van de getuigenverklaring verder te behandelen buiten aanwezigheid van [klager] omdat het lopende VIK-onderzoek anders zou kunnen worden gefrustreerd. Daargelaten mijn (beroepsmatige) geringe waardering voor de redeneertrant van [verweerder], meen ik dat het betoog reeds laakbaar is indien er ten tijde van de zitting nog helemaal geen sprake zou zijn geweest van de wel als feiten gepresenteerde klacht en het daaraan verbonden VIK-onderzoek. (…)” 2.15    Op 14 februari 2023 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. 

3    KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij ter zitting in strijd met de waarheid heeft verklaard over een lopend integriteitsonderzoek ten aanzien van klager met het doel om klager als onbetrouwbaar neer te zetten. Hiermee heeft verweerder zich lasterlijk uitgelaten over de integriteit van klager. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    Uit gedragsregel 7 volgt dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Op grond van gedragsregel 8 dient een advocaat zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.  5.3    Klager verwijt verweerder dat hij ter zitting bij het hof bewust onwaarheden over klager heeft verkondigd door aldaar te verklaren dat er “een onderzoek” bij het VIK liep naar het functioneren van klager “om de onderste steen boven te krijgen”. Daarbij heeft verweerder tevens gezegd dat “dat iets zegt”. Deze beweringen zijn feitelijk gezien onjuist en dat wist verweerder volgens klager ook. Daarbij trekt verweerder uit zijn feitelijk onjuiste mededelingen vergaande conclusies, namelijk dat klager niet betrouwbaar geacht moet worden, althans dat er sterke twijfels dienen te zijn aan diens betrouwbaarheid. Verweerder heeft hiermee de grenzen van de aan hem als advocaat toekomende vrijheid overschreden en klager voelt  zich hierdoor als opsporingsambtenaar op valse gronden in eer en goede naam aangetast.  5.4    Verweerder voert aan dat hij zijn klacht over klager bij het VIK eerst mondeling had ingediend. Het plan was om de klacht hierna door te zetten en een officiële aangifte tegen klager in te dienen, maar dat is om verschillende redenen niet gebeurd. Alhoewel het hem als advocaat van de wederpartij vrij stond om de betrouwbaarheid van klager te betwisten, ziet verweerder nu ook in dat hij te ver is gegaan in zijn formulering hierover. Verweerder begrijpt dat hij zijn woorden niet zorgvuldig heeft gekozen en dat hij het anders had moeten formuleren. Verweerder biedt klager hiervoor zijn excuses aan.  5.5    De raad is van oordeel dat de klacht gegrond is. De raad stelt hiertoe vast de uitlatingen van verweerder over klager ter zitting van 5 juli 2022 feitelijk gezien onjuist waren. Er liep op het moment van de zitting geen onderzoek bij het VIK tegen klager en er was dan ook geen sprake van een “onderzoek om de onderste steen boven te krijgen”, zoals verweerder ter zitting en in zijn pleitnota wel heeft verklaard. Verweerder wist dit, nu hij zelf de (mondelinge) melding bij het VIK had gedaan over klager en hierover (aldus) contact had gehad met het VIK. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder met het poneren van deze onwaarheden  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en gedragsregel 8 heeft geschonden. Daarbij heeft verweerder met het doen van voornoemde uitlatingen en de toevoeging “dat dat iets zegt”, de suggestie gewekt dat klager onbetrouwbaar zou zijn. Hiermee heeft verweerder de integriteit van klager in zijn hoedanigheid als verbalisant onterecht in twijfel getrokken en hiermee klager in zijn eer en goede naam aangetast. De raad is daarom van oordeel dat verweerder zich met het doen van deze uitlatingen ook onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en dat gedragsregel 7 eveneens door verweerder is geschonden. 

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich onnodig grievend uit te laten over klager en feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende. Gelet op de ernst van de gedraging is de raad van oordeel dat aan verweerder een maatregel dient te worden opgelegd. De raad weegt hierin in het voordeel van verweerder mee dat hij ter zitting zelfinzicht heeft getoond en daarbij heeft gezegd dat hij anders had moeten handelen. Ook heeft verweerder ter zitting zijn excuses aan klager aangeboden voor zijn gedraging. De raad acht de oplegging van een waarschuwing aan verweerder onder deze omstandigheden passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van €  50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. M. Kemmers en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 juli 2023