Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:148
Zaaknummer
23-206/A/A
Zaaknummer
23-207/A/A
Zaaknummer
23-208/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; klachten in drie samenhangende zaken. De klacht over verweerders 1 en 2, die luidt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door A als meerderheidsaandeelhouder van Simetra en Simetra als vennootschap bijstand te verlenen in een juridisch geschil tegen Nortra, die minderheidsaandeelhouder is van Simetra, is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang bij Nortra. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. Dit betekent dat een mogelijke belangenverstrengeling uitsluitend relevant kan zijn in de verhouding tussen de cliënten van verweerders 1 en 2 onderling. Nortra is geen (voormalig) cliënte van verweerders 1 en 2, zodat haar belangen niet worden beschermd door gedragsregel 15. Hoewel het hof in zijn beslissing van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16) heeft geoordeeld dat een advocaat zich ook rekenschap moet geven van de belangen van andere betrokkenen, ook als die niet een (voormalig) cliënt zijn, geldt dit naar het oordeel van de raad niet voor de minderheidsaandeelhouder in een vennootschapsrechtelijk geschil als het onderhavige. Wanneer de minderheidsaandeelhouder het niet eens is met de koers of besluitvorming van de vennootschap staan hiervoor andere wegen open om hiertegen te ageren. De minderheidsaandeelhouder kan via het vennootschapsrecht maatregelen treffen, hetgeen Nortra in het onderhavige geval ook heeft gedaan. De raad beslist hiermee in lijn met de beslissing van de raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3). De klacht van verweerders 1 en 2 - hierna klagers - over de gemachtigde van Nortra, hierna verweerder 3, is in alle onderdelen gegrond. De raad rekent het verweerder 3 ernstig aan dat hij zich tot tweemaal toe, en ondanks dat hij is verzocht dit niet te doen, in strijd met gedragsregel 25 lid 1 rechtstreeks tot de wederpartij heeft gewend, terwijl hij wist dat deze door advocaten (klagers) werden bijgestaan. Daarnaast heeft verweerder 3 klagers zonder dat daarmee een rechtens te respecteren belang gediend was persoonlijk aansprakelijk gesteld, hen onderdeel gemaakt van het conflict van hun cliënten en hiermee het conflict onnodig verder gepolariseerd. Daarmee heeft verweerder 3 in strijd gehandeld met de gedragsregels 24 en 5. Dit heeft de raad gebracht tot de conclusie dat verweerder 3 de grenzen van de vrijheid van de advocaat-wederpartij ernstig heeft overschreden en hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en zijn gebrek aan ter zitting getoond inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de raad, ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder 3, de maatregel van een berisping met kostenveroordeling passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 augustus 2023 in de zaaknummers 23-206/A/A, 23-207/A/A, 23-208/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1 gemachtigden: mr. C.B. Schutte, mr. R. van den Berg en mr. J. Ruitenburg
over:
verweerders
klager 2 advocaat te Amsterdam
klager 3 advocaat te Utrecht
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 15 augustus 2022 heeft klaagster 1 (hierna: Nortra) bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken Amsterdam) een klacht ingediend over verweerder in zaak 23-206/A/A (hierna: mr. W) en over verweerder in 23-208/A/A (hierna: mr. H). 1.2 Ofschoon mr. H ressorteert onder het arrondissement Midden-Nederland heeft hij ermee ingestemd dat de klacht in het arrondissement Amsterdam wordt behandeld en dat daartoe toestemming wordt gevraagd aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken Midden-Nederland). 1.3 Op eveneens 15 augustus 2022 hebben mrs. W en H bij de deken Amsterdam een klacht ingediend over verweerder in zaak 23-207/A/A (hierna: mr. S) 1.4 Met instemming van de deken Midden-Nederland is het onderzoek naar de klachten over en weer door de deken Amsterdam verricht. 1.5 Na afronding van het onderzoek heeft de deken Amsterdam op 21 december 2022 op grond van artikel 46aa lid 5 van de Advocatenwet de voorzitter van het Hof van Discipline (hierna: het hof) verzocht de raad van discipline Amsterdam (hierna: de raad) aan te wijzen om de klachten te behandelen. 1.6 Bij beslissing van 14 maart 2023 heeft de voorzitter van het hof voor behandeling van de klachtzaken de raad aangewezen. 1.7 Op 22 maart 2023 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken JS/RAB2045324, JS/RAB2046856 en JS/RAB2062943 van de deken ontvangen. 1.8 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juli 2023. Daarbij zijn namens Nortra verschenen de gemachtigden mr. S (tevens verweerder in zaak 23-207/A/A), mr. Van den B en mr. R. Ook zijn verschenen mrs. W en H (als klagers in de zaak 23-207/A/A en verweerders in de zaken 23-206/A/A en 23-208/A/A). Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.9 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de bij e-mails van 6 april 2023 en 26 juni 2023 door mr. S namens Nortra in de zaken 23-206/A/A, 23-207/A/A en 23-208/A/A nagezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 De vennootschap Simetra Investments B.V. (hierna: Simetra) is in 2015 opgericht met de heer A (hierna: A) als directeur-grootaandeelhouder (90%-aandeelhouder) en Nortra als minderheidsaandeelhouder (destijds 10%-aandeelhouder). Simetra legt zich toe op de bouw en exploitatie van een hotel in Amsterdam (hierna: het Simetra-hotel). 2.3 Nortra is meerderheidsaandeelhouder van de Aeon Plaza Hotels groep (hierna: Aeon), die zich toelegt op het exploiteren van hotels in Amsterdam. Het was de bedoeling dat het Simetra-hotel na zijn voltooiing ook door Aeon zou worden geëxploiteerd. Aeon was tijdens de bouwfase tot aan de voltooiing en opening van het hotel in juli 2019 bestuurder van Simetra. 2.4 Tussen A enerzijds en Nortra anderzijds is na oplevering van het hotel een geschil gerezen over Simetra en het Simetra-hotel. A heeft Aeon als bestuurder van Simetra ontslagen en zichzelf tot enig bestuurder benoemd. 2.5 Mrs. W en H staan sinds maart 2020 respectievelijk oktober 2020 Simetra en haar directeur-grootaandeelhouder A als advocaten bij. Mrs. S en Van den B staan Nortra, haar bestuurder de heer C (hierna: C) en Aeon als advocaten bij. 2.6 Door Simetra is een aandeelhoudersvergadering voorbereid teneinde de bevoegdheid voor het uitgeven van 15.000.000 aandelen in Simetra voor een periode van 6 maanden over te dragen aan het bestuur. 2.7 Op 7 april 2020 heeft deze aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. In die vergadering heeft A emissiebesluiten aangenomen die meebrengen dat als Nortra daar niet op zou reflecteren, haar belang van 10% tot minder dan 0,001% zou verwateren. A heeft mr. W gevraagd om de aandeelhoudersvergadering als zijn gevolmachtigde bij te wonen. Mr. W heeft dat verzoek aanvaard en mr. S hierover op 6 april 2020 geïnformeerd. Op 4 mei 2020 zijn de notulen van de aandeelhoudersvergadering rondgestuurd. 2.8 Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 7 april 2020 was ook de heer J (hierna: J) aanwezig. J is oud-advocaat en in 2018, samen met mr. S, benoemd als functionaris in een onderzoek naar Aeon. Tijdens de aandeelhoudersvergadering heeft mr. W de volmacht van J ter discussie gesteld, gelet op de kwaliteitseis uit de statuten van Simetra. 2.9 Nortra heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken op de aandeelhoudersvergadering en sedert april 2020 zowel A, Simetra als mr. W gewezen op de volgens haar bestaande belangenverstrengeling doordat mr. W als advocaat van Simetra en A optrad. Daarnaast heeft Nortra geprotesteerd tegen de besluitvorming rondom de voorgenomen emissie, maar uiteindelijk wel aangegeven te zullen reflecteren. 2.10 Op 6 mei 2020 heeft mr. S Simetra en A aangeschreven. In deze brief sommeert hij hen om het bestuursbesluit om aandelen uit te geven in te trekken. Een afschrift van die brief stuurt hij naar de advocaten van Simetra en A. 2.11 Bij brief van 11 mei 2020 heeft mr. W geantwoord dat hij zowel Simetra als A vertegenwoordigt in het geschil tegen Nortra en dat het bestuursbesluit niet wordt ingetrokken. Verder heeft mr. W aan mr. S verzocht om zich in het vervolg tot hem te richten in plaats van tot zijn cliënten. 2.12 Op 15 mei 2020 heeft J Simetra geschreven dat mr. W niet kan optreden voor Simetra en diens aandeelhouder A. J sommeert Simetra om mr. W te ontslaan als advocaat en de kwestie voor te leggen aan een andere advocaat. 2.13 Mr. W heeft hierop naar mr. S gereageerd bij e-mail van 18 mei 2020. In zijn e-mail schrijft mr. W, voor zover relevant: “Allereerst verzoek ik u en de heer J(…) om correspondentie tussen onze cliënten via ons als advocaten te laten lopen. Zeker als de heer J(…) - die gedurende een lange tijd ook advocaat is geweest en waarmee u zeer nauw samenwerkt - reageert op correspondentie die tussen ons als advocaten heeft plaatsgevonden. De stellingen en eisen in de brief van de heer J(…) zijn niet alleen vergezocht en gebaseerd op onjuiste aannames, maar verder ook onjuist. Die stellingen worden dus betwist. Indien uw cliënte (…) niet (…) met mij als advocaat wenst te communiceren, dan komt dat geheel voor haar eigen rekening en risico” 2.14 Op 27 mei 2020 heeft mr. W namens Simetra een sommatiebrief aan mr. S (ten behoeve van Nortra) gestuurd, waarin Nortra wordt gesommeerd uiterlijk op 2 juni 2020 de aandelen af te nemen. 2.15 Op 28 mei 2020 heeft mr. S namens Nortra alle betrokkenen bij de emissie, onder wie A als bestuurder-grootaandeelhouder en mr. W als advocaat van Simetra persoonlijk aansprakelijk gesteld voor schade die zij ter zake van de volgens Nortra onrechtmatige emissie zou (kunnen) lijden. 2.16 Mr. W heeft diezelfde 28 mei 2020 per e-mail als volgt gereageerd: “Het is één ding dat onze cliënten het niet met elkaar eens zijn. Het is iets compleet anders als u acties tegen mij persoonlijk gaat richten. Ik ga mij beraden over te ondernemen stappen. U bent echt te ver gegaan.” 2.17 Mr. W heeft vervolgens bij brief van 5 juni 2020 als volgt op de aansprakelijkheidstelling gereageerd: “U heeft mij (…) persoonlijk onder druk gezet (…). Ik neem u dat bijzonder kwalijk en voel mij door u en uw cliënten bedreigd en ernstig geschaad in mijn vrije en onafhankelijke beroepsuitoefening. Ik verzoek u daarom uw persoonlijke aantijgingen onmiddellijk in te trekken en ongedaan te maken (…). Overigens verzoek ik u dit niet omdat ik denk dat uw verwijten ook maar in geringe mate juist zijn of hout snijden.” 2.18 Bij brief van 15 juni 2020 heeft mr. W zijn verzoek aan mr. S herhaald. 2.19 Mr. S heeft hierop bij brief van 17 juni 2020 haar aansprakelijkheidsstelling van 28 mei 2020 gehandhaafd. 2.20 Eind juni 2020 heeft mr. W een dagvaarding namens Simetra uitgebracht bij de rechtbank Amsterdam met vorderingen gericht tegen Aeon. Aeon heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld. In deze Simetra-Aeon-procedure heeft de rechtbank op 5 oktober 2023 (de raad begrijpt: 2022) een eindvonnis gewezen, waarbij Aeon grotendeels in het gelijk is gesteld. Mr. H heeft namens Simetra hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. 2.21 In oktober 2020 heeft A namens Simetra een buitengewone aandeelhoudersvergadering (hierna: bava) uitgeschreven. Op die bava is Nortra niet verschenen. Blijkens de notulen van die bava heeft mr. H tijdens die bava opgetreden als de advocaat van Simetra en mr. W als de advocaat van A. 2.22 Bij e-mail van 19 oktober 2020 heeft mr. S A en Simetra opnieuw rechtstreeks aangeschreven. Hierop door mr. W gewezen in een bericht van 20 oktober 2020 heeft mr. S in een reactie daarop van 21 oktober 2020 de aansprakelijkheidsstelling herhaald. 2.23 Bij e-mail van 8 december 2020 heeft mr. S ook mr. H aansprakelijk gesteld omdat hij zich volgens mr. S heeft geleend voor het voortzetten en legitimeren van onrechtmatige verwateringshandelingen van de heer A in Simetra. Mr. S verwijst daarbij ter onderbouwing van zijn stelling naar de brieven van 28 mei en 27 juni 2020 (de raad begrijpt 17 juni 2020). Mr. S schrijft verder in zijn e-mail dat mr. H zich als advocaat van Simetra had moeten onthouden van het meewerken aan deze onrechtmatige verwateringshandelingen van A. Zulks gold temeer nu volgens mr. S duidelijk was dat hij slechts als stro-advocaat naar voren was geschoven, om het voortgezette onrechtmatige handelen van A en mr. W te legitimeren, aldus die e-mail. 2.24 Eind 2020 heeft mr. W zijn bijstand aan A en Simetra volledig aan mr. H overgedragen. 2.25 Nortra heeft begin 2021 een vordering ingesteld tegen A en Simetra tot uittreding als minderheidsaandeelhouder en tot vernietiging van de emissiebesluiten e.a. uit 2021. In deze procedure heeft mr. H zich met een kantoorgenote zowel voor A als Simetra gesteld en namens A een eis in reconventie ingesteld. In deze uittredingsprocedure heeft de mondelinge behandeling op 22 november 2022 plaatsgevonden. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 januari 2023 een tussenvonnis gewezen. 2.26 In het voorjaar van 2021 heeft Nortra de Ondernemingskamer verzocht een enquête te gelasten naar Simetra. Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de Ondernemingskamer een enquête gelast naar de feiten en omstandigheden rondom de gewraakte emissiebesluiten van Simetra van 2020 en daarbij een onderzoeker benoemd. 2.27 Begin 2022 heeft mr. H namens A beslagen doen leggen ten laste van Nortra. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de beslagen gedeeltelijk ondeugdelijk verklaard. Tegen dit vonnis heeft mr. H namens A hoger beroep ingesteld. 2.28 Mr. S heeft mede namens mr. Van den B en zijn cliënt Aeon op 16 december 2021 bij de deken een klacht ingediend over mrs. W, H en P. Nu mrs. H en P niet in Amsterdam gevestigde advocaten betroffen, is in overleg met klagers besproken de klacht (in eerste instantie) te beperken tot mr. W. In de reactie van mr. W van 10 januari 2022 kondigt hij een voorwaardelijke klacht aan over mrs. S en Van den B aan. De betrokken advocaten zijn door de deken uitgenodigd voor een poging de klachten (over en weer) te bemiddelen. Op 15 maart 2022 heeft een (eerste) gesprek plaats gehad. Naar aanleiding van dit gesprek hebben mrs. H en W een nadere toelichting op de voorwaardelijke klacht gegeven en mr. S heeft daarop een reactie gegeven. Een tweede gesprek heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022 onder leiding van de deken in aanwezigheid van mrs. Van den B, S, W en H. Uitkomst van de bemiddelingsgesprekken is dat de klachten over en weer zijn beperkt. Dit leidde tot sluiting van dit dossier. Dit heeft de deken op 30 juni 2022 aan partijen bevestigd en hen verzocht de klachten uiterlijk 15 augustus 2022 opnieuw in te dienen. 2.29 Door partijen zijn op 15 augustus 2022 over en weer nieuwe klachten ingediend bij de deken. Gelet op de (eerdergenoemde) schriftelijke rondes en de gesprekken is in overleg besloten dat de klachten over en weer met één schriftelijke ronde afgedaan zouden worden. Op verzoek van partijen zijn de kwesties gelijktijdig aan de raad voorgelegd. De deken Midden-Nederland heeft op verzoek van betrokkenen toestemming verleend om het onderzoek in de klacht ten aanzien van mr. H (ingeschreven in Utrecht) ook in Amsterdam te behandelen.
3 KLACHTEN Klacht van Nortra over mrs. W en H (23-206/A/A en 23-208/A/A) 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mrs. W en H tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Nortra verwijt mrs. W en H het volgende. a) Mrs. W en H hebben als advocaten voor Simetra opgetreden tegen haar minderheidsaandeelhouder Nortra, terwijl zij als advocaten van A in feite de belangen van de directeur-grootaandeelhouder (dat is A) in Simetra jegens Nortra behartigen. Dit handelen is aldus Nortra in strijd met -onder meer- gedragsregels 1 en 2; b) Ondanks dat herhaaldelijk is gewezen op de onoorbaarheid van dit handelen, hebben mrs. W en H hun optreden voortgezet; c) Mrs. W en H hebben zich ten onrechte beroepen op gedragsregel 15 en geconcludeerd dat van belangenverstrengeling geen sprake is. Klacht mrs. W en H over mr S (23-207/A/A) 3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. S tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Mrs. W en H verwijten mr. S het volgende: a) Mr. S heeft mrs. W en H persoonlijk en zonder rechtsgrond aansprakelijk gesteld, waarmee mr. S de onafhankelijkheid en integriteit van de advocaat-wederpartij heeft aangetast. b) Mr. S heeft mrs. W en H persoonlijk in procedures betrokken en hen daarmee (onnodig) onderdeel gemaakt in de rechtsstrijd tussen partijen. Daarmee is gedragsregel 5 geschonden; c) Mr. S heeft in strijd met gedragsregel 25 en ondanks dat hij daarop is aangesproken Simetra en A tot tweemaal toe rechtstreeks aangeschreven.
4 VERWEER 4.1 Zowel mrs. W en H als mr. S hebben verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Beoordeling ontvankelijkheid klacht Nortra over mrs. W en H 5.1 De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht niet in het leven is geroepen voor eenieder, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn eigen belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De ontvankelijkheid van de onderhavige klacht moet aan de hand van dit uitgangspunt worden beoordeeld. 5.2 De raad ziet zich voor de vraag gesteld of Nortra in haar klacht over mrs. W en H kan worden ontvangen. Nortra’s klacht, die uiteenvalt in klachtonderdelen a), b) en c), komt er - kort gezegd - op neer dat mrs. W en H tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door A als meerderheidsaandeelhouder van Simetra en Simetra als vennootschap bijstand te verlenen in een juridisch geschil tegen Nortra, die minderheidsaandeelhouder is van Simetra. Volgens Nortra hebben mrs. W en H zichzelf in een positie gebracht waarin zij niet onafhankelijk kunnen adviseren of bijstand kunnen bieden in dit geschil met Nortra door voor Simetra op te treden tegen Nortra, terwijl zij ook advocaat van A zijn. Nortra wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de beslissing van het hof van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16) waaruit volgens Nortra volgt dat een advocaat ook gehouden is de gerechtvaardigde belangen van derden - in onderhavig geval de minderheidsaandeelhouder - te betrekken. 5.3 Verweerders hebben zich, mede ter zitting, samengevat, op het standpunt gesteld dat Nortra geen eigen rechtstreeks belang heeft bij de klacht en de klacht daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Onder verwijzing naar de beslissing van de raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3) voeren zij aan dat alleen cliënten en niet ook derden, zoals Nortra, kunnen ageren op basis van een belangenconflict. De regels ten aanzien van tegenstrijdige belangen (gedragsregel 15) dienen immers ter bescherming van cliënten en niet van derden. Bovendien stellen zijn zich op het standpunt dat tussen A en Simetra geen sprake is van een tegenstrijdig belang. 5.4 De raad overweegt als volgt. In onderhavige kwestie hebben mrs. W en H opgetreden voor hun cliënten A (meerderheidsaandeelhouder van Simetra) en Simetra (de vennootschap). Uitgangspunt is dat zij partijdig zijn in de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van hun cliënten. Nortra is geen cliënte van mrs. W en H en (geweest), maar als minderheidsaandeelhouder van Simetra in het geschil betrokken. Tegen deze achtergrond ligt ter beoordeling voor of Nortra in haar hoedanigheid van minderheidsaandeelhouder geacht moet worden een rechtstreeks eigen belang te hebben bij haar klacht dat tussen Simetra en haar meerderheidsaandeelhouder een tegenstrijdig belang zou kunnen ontstaan waardoor zij als minderheidsaandeelhouder van Simetra, aldus Nortra, ook benadeeld is in haar belangen. 5.5 Naar het oordeel van de raad heeft Nortra weliswaar een afgeleid - financieel - belang bij de klacht, maar een rechtstreeks eigen belang van Nortra over deze kwestie ontbreekt. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. Dit betekent dat een mogelijke belangenverstrengeling uitsluitend relevant kan zijn in de verhouding tussen de cliënten van mrs. W en H onderling, te weten Simetra en A. Mrs. W en H hebben betoogd dat van een (potentieel) tegenstrijdig belang tussen hun cliënten geen sprake is. Nortra is geen (voormalig) cliënte van mrs. W en H zodat haar belangen niet worden beschermd door gedragsregel 15. Hoewel het hof in zijn beslissing van 31 januari 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:16) heeft geoordeeld dat een advocaat zich ook rekenschap moet geven van de belangen van andere betrokkenen, ook als die niet een (voormalig) cliënt zijn, geldt dit naar het oordeel van de raad niet voor de minderheidsaandeelhouder in een vennootschapsrechtelijk geschil als het onderhavige. Wanneer de minderheidsaandeelhouder het niet eens is met de koers of besluitvorming van de vennootschap staan andere wegen open om hiertegen te ageren. De minderheidsaandeelhouder kan via het vennootschapsrecht maatregelen treffen, hetgeen Nortra in het onderhavige geval ook doet. 5.6 De raad komt op grond van het voorgaande en in lijn met de beslissing van de raad van 9 januari 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:3) dan ook tot de slotsom dat de klacht van Nortra over mrs. W en H niet-ontvankelijk is. De raad komt dan ook niet meer toe aan een inhoudelijke behandeling van de klacht. Boordeling klacht mrs. W en H over mr S 5.7 Mr. S heeft ter zitting allereerst aangevoerd dat klachtonderdeel c) volgens hem niet meer ter toetsing voorligt. Hij heeft in dat verband gewezen op de samenvatting in de brief van de deken van 30 juni 2022, waarin staat tot welke klachtonderdelen partijen hun klachten hebben beperkt. Mrs. W en H betwisten dat zij hun recht op klachtonderdeel c) hebben opgegeven. 5.8 De raad overweegt hierover het volgende. Uit het klachtdossier volgt dat na sluiting van het eerdere klachtdossier bij de deken, hetgeen is bevestigd in de brief van de deken van 30 juni 2022, zowel mr. S als mrs. W en H op 15 augustus 2022 nieuwe klachten hebben geformuleerd. Een van de klachtonderdelen van mrs. W en H bij brief van 15 augustus 2022 is klachtonderdeel c). Hoewel mr. S in zijn verweer primair heeft aangevoerd dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, heeft hij ook tegen dit klachtonderdeel inhoudelijk verweer gevoerd bij de deken en dat klachtonderdeel is ook opgenomen in de aanbiedingsbrief van de deken van 22 maart 2023. De raad komt gelet hierop tot de slotsom dat ook klachtonderdeel c) in onderhavige klachtprocedure voorligt en dit onderdeel derhalve getoetst zal worden. Klachtonderdeel a) en b) 5.9 Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een gezamenlijke behandeling. Mrs. W en H verwijten mr. S dat hij in eerste instantie mr. W en later ook mr. H persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld, zonder enige rechtsgrond voor die persoonlijke aansprakelijkheid. Mr. S heeft in reactie op de sommatiebrief van mr. W van 27 mei 2020 hem op 28 mei 2020 een aansprakelijkheidsstelling gestuurd. Volgens mr. W kan de gestelde noch gebleken schade aan de zijde van Nortra hem niet worden toegerekend, zodat zonder grond en te lichtvaardig is overgegaan tot zijn persoonlijke aansprakelijkheidsstelling. Op 8 december 2020 heeft mr. S ook mr. H persoonlijk aansprakelijk gesteld omdat hij zich zou hebben geleend voor het voortzetten en ogenschijnlijk legitimeren van onrechtmatige verwateringshandelingen van A in Simetra. Daarbij heeft mr. S ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar zijn brieven van 28 mei en 17 juni 2020, terwijl mr. H toen nog niet als advocaat betrokken was. Ook heeft mr. S. mr. H een stro-advocaat genoemd (klachtonderdeel a). 5.10 Mrs. W en H verwijten mr. S verder dat hij hen persoonlijk in de procedures tussen de cliënten heeft betrokken en hen daarmee onderdeel heeft gemaakt van de rechtsstrijd tussen de cliënten. Mr. S heeft hen met de betrokken partijen vereenzelvigd en daarmee het geschil onnodig gepolariseerd, waardoor de verhouding tussen partijen onnodig op scherp is gezet en een schikking is bemoeilijkt (strijdig met gedragsregel 5). Mr. S heeft nagelaten te reageren op de reacties van (onder meer) mr. W van 28 mei, 5 en 15 juni 2020 waarin hij het onderscheid heeft benadrukt tussen het conflict van cliënten enerzijds en de door mr. S gedane persoonlijke aansprakelijkheidsstelling van diens advocaten anderzijds. Zonder de betwiste besluiten omtrent de aandelenemissie (ter vernietiging) voor te leggen aan een rechter (die zich over de rechtmatigheid zou kunnen uitspreken) had mr. S zijn oordeel klaar en vereenzelvigde hij mr. W met diens cliënt A (klachtonderdeel b). 5.11 Mr. S voert aan dat mrs. W en H zich onvoldoende de belangen van Simetra - en daarmee het belang van minderheidsaandeelhouder Nortra - hebben aangetrokken en feitelijk de belangen van A hebben behartigd. Daarmee hebben zij bijgedragen aan onrechtmatige besluitvorming. De aansprakelijkheidsstelling zelf is uitvoerig toegelicht. Mrs. W en H geven een onjuiste voorstelling van zaken. Mr. S heeft met feiten en juridische argumenten uiteengezet waarom in de geschillen tussen A en Nortra over hun belangen in Simetra mrs. W en H zich ervan hadden dienen te onthouden feitelijk hun cliënt A bij te staan als advocaten van Simetra. Alleen in gevallen van evident misbruik (bijvoorbeeld wanneer geen enkel rechtens te respecteren belang gediend is met een (niet onderbouwde) aansprakelijkheidsstelling) is een rol voor de tuchtrechter weggelegd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus mr S. 5.12 Naar het oordeel van de raad is van een situatie waarin het gerechtvaardigd was om mrs. W en H persoonlijk aansprakelijk te stellen geen sprake (geweest). Mr. S heeft mr. W op 28 mei 2020 (voor het eerst) persoonlijk aansprakelijk gesteld, toen hij krap twee maanden optrad voor zijn cliënten Simetra en A, en hij als hun advocaat slechts de aandeelhoudersvergadering van 7 april 2020 had bijgewoond en op 27 mei 2020 een sommatiebrief had gestuurd aan Nortra. Nadat mr. W mr. S op 28 mei 2020, 5 juni 2020 en 15 juni 2020 had aangesproken op de aansprakelijkheidsstelling en het onderscheid had benadrukt tussen het conflict van de cliënten enerzijds en de door mr. S gedane persoonlijke aansprakelijkheidsstelling van diens advocaten anderzijds, heeft dit mr. S niet op andere gedachten gebracht, maar heeft mr. S zijn aansprakelijkheidstelling op 17 juni 2020 gehandhaafd. Vervolgens heeft mr. S ook mr. H op 8 december 2020, toen hij nog geen twee maanden als advocaat bijstand verleende aan A en Simetra, persoonlijk aansprakelijk gesteld voor handelingen die hij als advocaat voor A en Simetra heeft verricht. Daarbij heeft mr. S ter toelichting voor zijn aansprakelijkheidsstelling van mr. H verwezen naar zijn brieven van 28 mei 2020 en 17 juni 2020, terwijl mr. H toen dus nog niet bij het geschil betrokken was. 5.13 Volgens mr. S, volgt uit de beslissing van het hof van 4 september 2020 (ECLI: NL:TAHVD:2020:117) dat een aansprakelijkheidstelling pas verwijtbaar is als deze zonder enige grond is gedaan is gedaan. Hiervan is aldus mr. S is geen sprake, omdat hij goede redenen had voor de persoonlijke aansprakelijkheidstellingen, namelijk om de rechten van zijn cliënte (Nortra) veilig te stellen en hij deze redenen bovendien uitgebreid heeft toegelicht in zijn brieven van 28 mei 2020 en 17 juni 2020. De raad volgt mr. S niet in dit standpunt. Weliswaar is juist is dat mr. S gronden heeft aangevoerd voor de persoonlijke aansprakelijkheidstellingen, maar deze legitimeren zijn handelwijze niet. Door geen onderscheid te maken tussen enerzijds het conflict tussen de cliënten en anderzijds de advocaten die hun cliënten hierin bijstaan, heeft mr. S zich zodanig vereenzelvigd met zijn cliënte dat hij daarmee zijn professionele distantie die hij als advocaat in acht dient te nemen uit het oog heeft verloren en het conflict (onnodig) verder heeft gepolariseerd. 5.14 De raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat mr. S met zijn handelwijze rondom de aansprakelijkheidstellingen in strijd heeft gehandeld met de onderlinge welwillendheid en het vertrouwen die gedragsregel 24 van advocaten verlangt. Bovendien heeft mr. S door mrs. W en H persoonlijk in de procedures van hun cliënten te betrekken en hen daarmee (onnodig) onderdeel te maken van de rechtsstrijd tussen partijen zich eveneens onvoldoende rekenschap gegeven van gedragsregel 5, waarin is bepaald dat een regeling in der minne voorkeur heeft boven een proces. Mr. S heeft hiermee niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt en de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat-wederpartij geniet ernstig overschreden. De klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve gegrond. Klachtonderdeel c) 5.15 In dit klachtonderdeel verwijten mrs. W en H mr. S dat hij ondanks dat hem bekend was dat Simetra en A advocatuurlijke bijstand genoten, hen op 6 mei 2020 rechtstreeks heeft aangeschreven. Nadat mr. S hierop op 11 mei 2020 is aangesproken heeft hij dit op 19 oktober 2020 wederom gedaan. 5.16 De raad overweegt het volgende. Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In het tweede lid is als uitzondering bepaald dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden gedaan, mits die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd. 5.17 De raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat mr. S zich op 6 mei 2020 en 19 oktober 2020 rechtstreeks tot de cliënten van mrs. W en H heeft gericht. Voor zover mr. S heeft gesteld dat het hem niet duidelijk was wie van hen voor welke partij optrad, volgt de raad mr. S hierin niet. In ieder geval is mr. S er op 11 mei 2020 en op 18 mei 2020 uitdrukkelijk op gewezen dat hij zich tot de advocaten van A en Simetra diende te wenden. Bovendien heeft mr. S zelf erkend dat hij ermee bekend was dat A en Simetra advocatuurlijke bijstand genoten, aangezien hij in zijn verweer schrijft dat het nodig was de sommatie van 6 mei 2020 in het belang van Nortra rechtstreeks aan Simetra te sturen met gelijktijdige kopie aan de advocaten. De raad komt op grond hiervan ook tot de slotsom dat mr. S in strijd met gedragsregel 25 lid 1 heeft gehandeld en hem op grond daarvan eveneens een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Aangezien de klacht over mr. S in alle onderdelen gegrond is, ziet de raad aanleiding voor het opleggen van een maatregel. De raad rekent het mr. S ernstig aan dat hij zich tot tweemaal toe, en ondanks dat hij is verzocht dit niet te doen, in strijd met gedragsregel 25 lid 1 rechtstreeks tot de wederpartij heeft gewend, terwijl hij wist dat deze door advocaten werden bijgestaan. Daarnaast heeft mr. S mrs. W en H zonder dat daarmee een rechtens te respecteren belang gediend was persoonlijk aansprakelijk gesteld, hen onderdeel gemaakt van het conflict van hun cliënten en hiermee het conflict onnodig verder gepolariseerd. Daarmee heeft mr. S in strijd gehandeld met de gedragsregels 24 en 5. Dit heeft de raad geleid tot de conclusie dat verweerder de grenzen van de vrijheid van de advocaat-wederpartij ernstig heeft overschreden en hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en zijn gebrek aan ter zitting getoond inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de raad, ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van mr. S, de maatregel van een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING In de klachtzaak 23-207/A/A 7.1 Omdat de raad de klacht over mr. S, hierna verder verweerder in de zaak 23-207/A/A gegrond verklaart, moet verweerder in zaak 23-207/A/A op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door mr. W en H, hierna verder klagers 2 en 3, betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers 2 en 3 geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder in de zaak 23-207/A/A door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder in de zaak 23-207/A/A daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- aan reiskosten van klager 2 en € 25,- aan reiskosten van klager 3, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder in de zaak 23-207/A/A moet het bedrag van 2 x € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers 2 en 3. Zij geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder in de zaak 23-207/A/A door. 7.4 Verweerder in de zaak 23-207/A/A moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in de zaak 23-206/A/A niet-ontvankelijk; - verklaart de klacht in de zaak 23-208/A/A niet-ontvankelijk; - verklaart de klacht over verweerder in de zaak 23-207/A/A in alle onderdelen gegrond; - legt aan verweerder in de zaak 23-207/A/A de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers 2 en 3; - veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van de reiskosten van 2 x € 25,- aan klagers 2 en 3, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder in de zaak 23-207/A/A tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 augustus 2023