Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:135

Zaaknummer

23-064/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; deels gegronde klacht over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken. Klachtonderdeel a) is ongegrond, klachtonderdeel b) is gegrond. Het was in de gegeven omstandigheden niet aan verweerster om het klachtdossier van klager te sluiten. Verweerster had de klacht aan de raad moeten doorsturen. Nu verweerster dit niet heeft gedaan, heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad is van oordeel dat klager het meest is gebaat bij een juiste toepassing van de klachtenprocedure. Klager heeft de mogelijkheid om zijn klacht opnieuw bij de deken in te dienen, waarna de klacht, indien klager dit wenst, alsnog aan de raad kan worden voorgelegd. Het daarnaast nog opleggen van een maatregel aan verweerster acht de raad in dit licht niet opportuun.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 31 juli 2023 in de zaak 23-064/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 17 juli 2022 heeft klager via een e-mailbericht aan het hof van discipline (hierna: het hof) een klacht ingediend over verweerster in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.  1.2    Bij beslissing van 6 oktober 2022 heeft het hof de klacht voor onderzoek en afhandeling naar de orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de orde) verwezen.  1.3    Op 9 februari 2023 heeft de raad van discipline te Amsterdam (hierna: de raad) het klachtdossier met kenmerk mm/ks/2110585 van de orde ontvangen.  1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 juni 2023. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Bij arrest van 23 december 2020 is klager door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens belaging van mevrouw V.W.  2.3    Op 23 mei 2022 heeft klager een e-mailbericht aan verweerster gestuurd. Verweerster heeft hier op 24 mei 2022 op gereageerd met, voor zover relevant: “Ik heb uw bericht d.d. 23 mei jl. in goede orde ontvangen. U bent bij arrest van 23 december 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens belaging ten aanzien van mevrouw [V W]. U stelt (kortgezegd) dat de veroordeling voortkomt uit een valse verklaring van mevrouw [V W] en dat u dus onterecht bent veroordeeld. U wilt daarom een herzieningsprocedure ex artikel 457 Wetboek van Strafvordering starten en u verzoekt mij om aanwijzing van een advocaat, want het lukt u zelf niet een advocaat bereid te vinden om die herzieningsprocedure op zich te nemen. (…)U heeft in het webformulier en ook in uw bericht d.d. 23 mei 2022 alleen toegelicht waarom uw rechtszaken naar uw mening tot dusver niet eerlijk zijn verlopen. U heeft geen verklaring van mevrouw [V W] bijgevoegd waaruit blijkt dat uw stelling klopt. Ook heeft u geen uitspraak van het EHRM meegestuurd en evenmin een andere relevante novum, zoals een nieuwe deskundigenverklaring, nieuw DNA-onderzoek of een nieuwe getuigenverklaring. Gelet op het voorgaande zie ik geen enkel argument waaruit kan worden afgeleid dat een verzoek tot herziening kans van slagen zou kunnen hebben. Als een verzoek bij voorbaat geheel kansloos is, wijst de deken ook geen advocaat aan. Ik verzoek u binnen drie weken op het bovenstaande te reageren en hierbij toe te lichten waarom u meent dat een beroep om herziening volgens u zou slagen. 2.4    Op 26 april 2022 heeft klager een verzoek tot aanwijzing van een advocaat gedaan bij verweerster.  2.5    Op 1 juni 2022 heeft verweerster klager een e-mail gestuurd met daarin, voor zover relevant: “(…) Conclusie Ik begrijp dat het voor u vervelend is, maar een beroep op herziening is alleen mogelijk in de zeldzame gevallen zoals ik die hiervoor heb beschreven. Het staat u vrij om zelf nogmaals een advocaat te zoeken om u te helpen bij een herzieningsverzoek, maar omdat met de informatie die u mij heeft gegeven het uitgesloten is dat een beroep op herziening succesvol zal zijn, zal de deken uw verzoek om een aanwijzing van een advocaat afwijzen. U ontvangt daarover later een separaat bericht. 2.6    Bij beslissing van 3 juni 2022 heeft verweerster het aanwijzingsverzoek afgewezen. Onderaan deze beslissing staat, voor zover relevant: “(…) Tegen deze beslissing kan binnen 6 (zes) weken na de dag van verzending van de beschikking schriftelijk beklag worden gedaan bij het Hof van Discipline. (…)” 2.7    Klager heeft tegen de beslissing van 3 juni 2022 geen beklag ingesteld bij het hof.  2.8    Bij e-mailbericht van 18 juli 2022 heeft de stafjurist van de orde, namens verweerster, aan klager het volgende bericht, voor zover relevant: “Ik heb u zojuist telefonisch gesproken. Tijdens dit gesprek heb ik u uitgelegd waarover u wel en niet kunt klagen bij de deken. Ik heb u ook uitgelegd dat ik uw klacht heb onderzocht en daarom vandaag contact heb gehad met [mr. B]. Nu er geen sprake is van het missen van een termijn, [mr. B] u ook tijdig heeft geadviseerd en er nog genoeg tijd was voor u om een andere advocaat in te schakelen, volg ik u niet in uw stelling dat [mr. B] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ik heb ook nogmaals met u besproken dat waar u eigenlijk over klaagt: de onderliggende strafzaak, niet thuishoort bij de klachtenprocedure bij de deken. Ik zal daarom zoals besproken dit klachtdossier sluiten. Op berichten die binnenkomen in gesloten dossiers, wordt niet gereageerd. Mocht u nog vragen hebben, kunt u contact opnemen via onderstaand telefoonnummer. (…)”. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:  a)    verweerster heeft het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet onterecht afgewezen; b)    verweerster heeft een klacht van klager over een advocaat (mr. B) ten onrechte niet doorgezonden aan de tuchtrechter. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland. De raad stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. 5.2    Op grond van artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet kan een rechtszoekende die geen advocaat kan vinden in een zaak waartoe bijstand van een advocaat verplicht is, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan het verzoek op grond van lid 2 alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Op grond van lid 3 kan, binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking, tegen deze afwijzing beklag worden ingediend bij het hof.  5.3    Op grond van artikel 46d van de Advocatenwet brengt de deken de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 45g eerste lid (het opleggen van een bestuurlijke boete of een dwangsom door de deken) en aannemelijk is dat een minnelijke schikking niet kan worden bereikt of indien naar zijn oordeel de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.  5.4    In de Leidraad dekenaal klachtonderzoek 2021 staat dat, na het beëindigen van het onderzoek door de deken, de klacht indien gewenst dient te worden voorgelegd aan de tuchtrechter, de Raad van Discipline. 

Klachtonderdeel a) 5.5    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat verweerster hem geen advocaat heeft aangewezen op grond van artikel 13 van de Advocatenwet.  5.6    De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. De raad overweegt hiertoe dat uit het feitenrelaas blijkt dat klager op 26 april 22 een verzoek tot aanwijzing van een advocaat bij de deken heeft ingediend, waarna de deken dit verzoek bij beslissing van 3 juni 2022 heeft afgewezen. Klager heeft hiertegen geen beklag ingesteld. Klager heeft de aanwijzingsprocedure zoals bepaald in artikel 13 van de Advocatenwet hiermee doorlopen en verweerster kan in deze tuchtrechtelijk niets worden verweten.  Klachtonderdeel b)  5.7    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij de klacht van klager over mr. B niet heeft doorgezonden aan de tuchtrechter.  5.8    Verweerster voert in dit klachtonderdeel aan dat de dag nadat klager om een verwijzingsbeslissing had gevraagd, de stafjurist telefonisch contact met klager heeft gehad, waarin klager heeft gezegd de klacht in te zullen trekken. Dit is aan klager bevestigd per emailbericht van 18 juli 2022. Daarna heeft verweerster van klager geen berichten ontvangen, waaruit bleek dat hij van gedachten was veranderd. Dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard, aldus verweerster. 5.9    De raad is van oordeel dat klachtonderdeel b) gegrond is. De raad overweegt hiertoe als volgt. Anders dan dat verweerster aanvoert, blijkt uit niets dat klager telefonisch tegen de stafjurist van de orde zou hebben gezegd dat hij zijn klacht over mr. B wilde intrekken. Dit blijkt in ieder geval niet uit het bericht van 18 juli 2022 van de stafjurist aan klager. Nu deze intrekking ook niet uit de overige inhoud van het dossier blijkt en verweerster dit punt niet nader heeft onderbouwd, is de raad van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden niet aan verweerster was om het klachtdossier van klager te sluiten. Gelet op de leidraad dekenaal klachtonderzoek en het bepaalde in artikel 46d van de Advocatenwet, is dit een onjuiste wijze van afdoening geweest. Verweerster had de klacht aan de raad moeten doorsturen. Nu verweerster dit niet heeft gedaan, heeft zij naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel b) is gelet op het voorgaande gegrond.

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de klacht van klager over een advocaat niet door te sturen aan de raad. De raad is van oordeel dat klager hiermee in zijn belang is getroffen en dat klager het meest is gebaat bij een juiste toepassing van de klachtenprocedure. Klager heeft echter de mogelijkheid om zijn klacht opnieuw bij de deken in te dienen, waarna de klachtprocedure op de juiste wijze kan worden doorlopen en de klacht, indien klager dit wenst, alsnog aan de raad kan worden doorgestuurd ter beoordeling. Het daarnaast nog opleggen van een maatregel aan verweerster, acht de raad in het licht van het voorgaande niet opportuun. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - stelt klager in de gelegenheid om zijn eerder ingediende klacht over mr. B alsnog bij de deken in te dienen, waarna deze, indien klager dit wenst, kan worden doorgestuurd aan de raad ter beoordeling. 

         Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. M. Kemmers en M.J.E. van den Bergh,              leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31           juli 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 31 juli 2023