Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:90

Zaaknummer

23-459/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van wederpartij. Verweerder mocht de houding van de gemachtigde van klaagster meewegen in de welwillendheid om mee te werken aan een later uitstelverzoek van de zijde van klager. Verweerder heeft bovendien zijn excuses aangeboden. Niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft gegeven.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 26 juli 2023

in de zaak 23-459/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer

over:

 

verweerder

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 6 juli 2023 met kenmerk K23-007, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft diverse geldvorderingen opgeëist bij de cliënte van verweerder voor de inzet van personeel op een Rijnvaartschip. De gemachtigde van klaagster heeft een incassoprocedure gestart bij de kantonrechter. Verweerder heeft de wederpartij in die procedure bijgestaan.

1.2 De incassoprocedure is uitgesteld tot 15 februari 2023.

1.3 Eind januari 2023 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster bericht uitstel te gaan vragen vanwege carnaval en omdat diverse stukken moesten worden opgevraagd int Duitsland, waar het bedrijf van zijn cliënte gevestigd is.

1.4 De gemachtigde van klaagster heeft daarop aangegeven niet in te stemmen met uitstel.

1.5 De gemachtigde van klaagsters heeft verweerder op 29 januari 2023 het volgende bericht gestuurd:

“Ik bevestig nog even ons laatste telefonisch onderhoud. U belde mij omdat U nog een nader uitstel wenste na 15 februari. U had het druk. In die periode is het carnaval. U verwachtte nog info uit Duitsland. Ik deelde U mede dat dit voor mij geen redenen zijn om aan uw verzoek te voldoen.  […] Tot slot trachtte U mij te overtuigen mee te werken anders zou U er bezwaar tegen maken voor het geval ik een keer een uitstel wilde verkrijgen. Was verbaasd over die opmerking. Liet U blijken dat ik daarvan niet gediend ben. Dat ik het als chantage ervaarde, dat ik de Kantonrechter hierover zal informeren. Ik nodig U uit uw excuus hiervoor aan te bieden. Mocht U daartoe niet bereid zijn dan behoud ik mij het recht voor deze zaak voor te leggen aan de Raad van Discipline.”

1.6 Op 30 januari 2023 heeft verweerder het volgende bericht aan de gemachtigde van klaagster gestuurd:

“Ik heb u inderdaad gebeld met het verzoek wat flexibeler om te gaan met het verlenen van uitstel. U heeft inderdaad laten weten hier niet aan mee te willen werken. Dat is jammer, maar het is niet anders. Ik heb u inderdaad laten weten dat u in Duitsland heeft gedagvaard. Het scheepvaartbedrijf is aldaar gevestigd en de informatie die ik nodig heb moet aldaar uit de administratie komen. Ik heb u laten weten uw houding omtrent uitstel bij een eventueel toekomstig verzoek van uw kant te laten meewegen.”

1.7 Op 1 februari 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Bij e-mail van 6 april 2023 heeft verweerder aan de deken bericht:

“Hierbij gaat zoals gewenst de tussen de [gemachtigde van klaagster] en ondergetekende gewisselde correspondentie. Ik zie nu dat ik daarin nog geen excuses heb aangeboden conform het verzoek van de [gemachtigde van klaagster]. Bij deze bied ik deze alsnog aan.”

1.9 De gemachtigde van klaagster heeft daarop als volgt naar de deken gereageerd:

“Ik heb uw uitnodiging om op het excuus van [verweerder] te reageren ontvangen. Bij deze wil ik de Deken laten weten dat ik absoluut geen genoegen neem met het aangeboden excuus. De manier van optreden van [verweerder] als advocaat in deze verdient nu niet bepaaldelijk de schoonheidsprijs.”

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

2. verweerder heeft zich dreigend uitgelaten door aan te geven de houding van de gemachtigde van klaagster mee te laten wegen bij een eventueel toekomstig verzoek om uitstel van de zijde van klaagster;

3. verweerder neemt het niet nauw met de juiste weergave van feiten, door als reden voor het verzoek om uitstel te geven dat hij stukken uit Duitsland nodig heeft. Klaagster is ermee bekend dat het adres in Duitsland slechts een postadres is en de cliënte van verweerder in Nederland aanwezig is. Bovendien is verweerders cliënte met grote mate van waarschijnlijkheid geliquideerd, zodat er ook geen informatie opgevraagd kon worden.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2 De voorzitter acht klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond. Het staat een advocaat – en diens cliënt – vrij om in het kader van een aan wederpartij gedane verzoek om uitstel omstandigheden mee te wegen die zij daartoe van belang achten. Dat verweerder aangeeft de houding van de gemachtigde van klaagster daarin mee te zullen wegen, kan hij samen met – en in het belang van – zijn cliënt tot op zekere hoogte betrekken in die afweging. Daarbij zal de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak moeten nastreven en in het oog moeten houden dat de wederpartij geen onnodige kosten maakt (zoals volgt uit gedragsregel 6). Dat verweerder in dat verband (de gemachtigde van) klaagster heeft bedreigd, volgt de voorzitter niet. Voor zover dat al het geval was, heeft verweerder bovendien zijn excuses aangeboden en is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder om die reden uitstelverzoeken van klaagster heeft geweigerd.

Klachtonderdeel b)

4.3 De voorzitter acht klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de gemachtigde van klaagster verzocht of hij kon instemmen met een verzoek om uitstel. Verweerder kon daar aanleiding voor zien gelet op zijn wens om informatie op te vragen. Dat klaagster stelt dat die informatie niet opgevraagd kon worden in Duitsland, betekent niet dat verweerder die informatie niet had willen opvragen. Niet gebleken is dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft gegeven over het opvragen van de informatie uit Duitsland. Klaagster heeft ter onderbouwing van zijn stelling daartoe nog geen begin van onderbouwing gegeven. Overigens heeft verweerder (onweersproken) aangegeven het uitstelverzoek nooit te hebben ingediend nadat klaagster heeft aangegeven daar niet mee in te stemmen.

Conclusie

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 26 juli 2023