Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:167

Zaaknummer

23-147/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft klaagster laten bijstaan door zijn zoon, die geen advocaat is. Verweerder heeft niet voldoende duidelijk gemaakt dat zijn zoon geen advocaat is. Verder is sprake van tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening door de zoon, die aan verweerder als eindverantwoordelijke worden toegerekend. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 augustus 2023 in de zaak 23-147/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 30 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 16 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/15 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet verschenen. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 59. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e mail van klaagster van 29 mei 2023 en van haar pleitaantekeningen van 26 juni 2023

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder heeft een advocatenkantoor waarbinnen hij de enige werkzame advocaat is. Verweerders zoon (hierna: de zoon) werkt op hetzelfde kantoor als jurist en is geen advocaat. 2.3    Verweerder en de zoon hebben klaagster bij een eerdere procedure in 2018 bijgestaan. De zoon heeft daarin een voorstel gedaan aan de wederpartij, wat heeft geleid tot een minnelijke regeling. 2.4    Klaagster huurt een woning van een woningbouwvereniging. Op of omstreeks 17 november 2020 heeft zij gereageerd op een beschikbare huurwoning van dezelfde woningbouwvereniging. Op het moment van sluiten van de advertentie stond klaagster op de eerste plaats in de wachtlijst. De woning is uiteindelijk niet aan klaagster toegewezen. 2.5    Op 9 december 2020 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en de zoon. Op 10 december 2020 is door verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd. 2.6    Eveneens op  10 december 2020 is door de zoon een brief verzonden aan de woningbouwvereniging waarin wordt gesommeerd de in 2.6 genoemde woning aan “cliënte” toe te wijzen. De brief is verzonden op het briefpapier van het kantoor van verweerder, waarop de zoon als jurist en MfN-register mediator is vermeld. 2.7    Op 11 januari 2021 is een dagvaarding betekend namens klaagster, waarin verweerder als gemachtigde is genoemd. 2.8    Op 27 januari 2021 heeft de kantonrechter een vonnis in kort geding gewezen, waarop verweerder als gemachtigde vermeld staat. De vorderingen van klaagster zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten. 2.9    Op 16 februari 2021 is aan klaagster een factuur verstuurd voor “mijn werkzaamheden in de kwestie”. De factuur is niet ondertekend. De factuur is verzonden op het briefpapier van het kantoor van verweerder, waarop zowel verweerder als advocaat en mediator is vermeld en de zoon als Jurist en MfN-register mediator. 2.10    Op 2 maart 2021 is door verweerder wederom namens klaagster een toevoeging aangevraagd. 2.11    Op 12 maart 2021 heeft de zoon een brief aan de woningbouwvereniging verstuurd. De brief is verzonden op het briefpapier van het kantoor van verweerder, waarop de zoon als jurist en MfN-register mediator is vermeld. 2.12    Op 12 mei 2021 is een dagvaarding betekend namens klaagster, waarin verweerder als gemachtigde is genoemd. 2.13    In de e-mail van 27 mei 2021 schrijft de zoon onder meer het volgende aan klaagster: “[…] De toevoeging die onder uw naam is afgegeven betekent niet dat u onbeperkt een beroep op mij kunt doen en feitelijk heb ik een beperkt aantal uren die ik aan uw dossier kan besteden. […]” 2.14    Op 12 augustus 2021 heeft klaagster een verzoek bij de Huurcommissie ingediend om de huurprijs van haar woning te verlagen wegens schimmelvorming.  2.15    Op 16 september 2021 heeft de Huurcommissie uitspraak gedaan en het verzoek van klaagster afgewezen. 2.16    Op 16 september 2021 zijn door verweerder producties ingediend bij de rechtbank. 2.17    Op 24 september 2021 heeft de zoon aan klaagster bericht: “[…] De wederpartij overlegt de uitspraak van de Huurcommissie van 16 september jl. en die is voor u zeer ongunstig uitgevallen. […] Ik acht hiermee de kans op een goede uitkomst bij de door ons opgestarte procedure nihil, nu er volgens de wet sprake is van een “bindend advies” nadat de Huurcommissie uitspraak heeft gedaan en de vraag is dan ook hoe nu verder. Om de kosten uwerzijds nog enigszins te beperken kan ik een poging wagen om de gemachtigde van de wederpartij voor stellen de procedure gezamenlijk in te trekken waarbij eenieder zijn eigen kosten draagt. Ik weet echter niet of die daar gevoelig voor is […]. Wel kunt u nog verzet aantekenen tegen de uitspraak van de Huurcommissie. Gelet op hetgeen u mij heeft aangegeven over de gebreken zou ik dat zeker overwegen en wellicht dat daarbij de door mij opgestelde dagvaarding en nadere producties kunt gebruiken om in te dienen als verzetschrift.” 2.18    Op 7 oktober 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Klaagster heeft op enig moment daarna verzet ingesteld tegen de uitspraak van de Huurcommissie.  2.19    Op 19 november 2021 heeft de kantonrechter vonnis gewezen, waarop verweerder als gemachtigde vermeld staat. De kantonrechter heeft de zaak niet behandeld vanwege het lopende verzet bij de Huurcommissie en klaagster veroordeeld in de proceskosten. 2.20    In de e-mail van 23 november 2021 wordt namens verweerder en de zoon aan klaagster bericht: “[…] Helaas is de uitkomst een teleurstellende, nu de kantonrechter zich niet-ontvankelijk verklaart gelet op het feit dat u niet twee sporen mag bewandelen (kantonrechter én Huurcommissie). […] Ook mijn beroep op de herbeoordeling van de kantonrechter ex. Artikel 7:262 BW wordt afgewezen omdat u in verzet bent gegaan. De kantonrechter geeft aan dat het wel degelijk mogelijk is om een beroep op de herbeoordeling ex 7:262 BW te doen, maar niet op het moment dat u in verzet bent gegaan. Dat is mijns inziens wel een beetje flauwe overweging, nu de kantonrechter u namelijk ter zitting “pushte” om verzet aan te tekenen (nu de termijn de volgende dag zou verlopen). Als u op dat moment niet zou hebben aangegeven dat u in verzet zou gaan had hij dus wel tot een herbeoordeling gekomen. […] Wat mij betreft een erg teleurstellende gang van zaken, waarbij ik een nare nasmaak krijg van het feit dat nu juist de kantonrechter u ontlokt heeft om ter zitting aan te geven dat u in verzet zou gaan zodat hij daardoor geen oordeel diende te geven. […] Uiteraard ben ik beschikbaar voor nader overleg en bereid u verder bij te staan in deze schijnenede kwestie.” 2.21    In e-mails van in elk geval 16 december 2020, 28 januari 2021, 25 februari 2021, 30 maart 2021, 27 mei 2021, 24 september 2021 en 29 september 2021 van de zoon aan onder meer klaagster sluit de zoon zijn e-mail af met diens naam, gevolgd door het logo van het advocatenkantoor waarop in elk geval vermeld staat “advocatuur & mediation” en ten slotte de contactgegevens van het advocatenkantoor, waaronder in elk geval de website “www.[naam]advocatuur.nl”.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft zijn zoon de zaken van klaagster laten behandelen, zonder klaagster mede te delen dat de zoon geen advocaat was. De zoon heeft desondanks toevoegingen aangevraagd en is twee rechtszaken gestart namens klaagster op naam van verweerder. b)    Verweerder, althans zijn zoon maar waarvoor verweerder verantwoordelijk is, schiet tekort in de kwaliteit van zijn dienstverlening. De zoon beschikte niet over de benodigde kennis van het huurrecht, waardoor klaagster twee procedures heeft verloren en veroordeeld is tot vergoeding van proceskosten. Ook heeft de zoon onjuist geadviseerd over de mogelijkheid van hoger beroep, wat niet mogelijk was.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.  4.2    Over klachtonderdeel a) stelt verweerder dat klaagster ermee bekend was dat de zoon geen advocaat was, maar een paralegal, en dat hij onder de verantwoordelijkheid en supervisie van verweerder werkt. Verweerder neemt alle correspondentie van de zoon voorafgaand aan het versturen door. Klaagster is al bekend met het kantoor van verweerder vanaf een eerdere procedure in 2018. In dat dossier heeft verweerder de inleidende besprekingen gehouden en een conceptdagvaarding opgesteld, waarna in overleg met klaagster het dossier is overgedragen aan de zoon. Verweerder heeft supervisie gehouden op die procedure. Klaagster heeft in de procedure van eind 2018/begin 2019 expliciet gevraagd naar de zoon, wat zou blijken uit de agendeerde afspraak van 9 december 2020. Als expliciet naar de zoon wordt gevraagd, dan wordt zijn naam namelijk genoteerd in de agenda. Verweerder verwijst tot slot naar een publicatie van de Raad voor Rechtsbijstand waaruit volgt dat paralegals sinds 2021 werkzaamheden mogen verrichten in een toevoeging.  4.3    Over klachtonderdeel b) stelt verweerder dat de zoon beschikt over de juiste juridische kennis van het huurrecht, nu hij al ruim 10 jaar werkzaam is bij zijn kantoor en verweerder overtuigd is van zijn kennis na diverse omvangrijke procedures en cursussen waar de zoon aan heeft deelgenomen. Verweerder stelt verder dat klaagster is gewaarschuwd voor een eventuele proceskostenveroordeling en de risico’s die aan de procedures kleefden. Klaagster heeft geen juiste informatie verstrekt, waardoor de zaak in januari 2021 uiteindelijk is verloren. Daarnaast is klaagster medegedeeld dat de zaak bij de Huurcommissie tijdig moest zijn ingetrokken, omdat de procedure bij de kantonrechter anders geen kans van slagen heeft. Op 22 april 2021 heeft klaagster ook telefonisch aangegeven de procedure bij de Huurcommissie te hebben ingetrokken, waarvan verweerder een telefoonnotitie heeft overgelegd. Dat had zij echter niet gedaan en heeft de adviezen van verweerder en zijn zoon in de wind geslagen. Zij is daarna gewaarschuwd dat de kans op een goede afloop van de procedure nihil is.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Een advocaat vervult een bijzondere positie in de rechtsbedeling. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdrachten en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de gedragsregels voor de advocatuur. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels, kunnen die regels, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2    Gedragsregel 13 lid 1 bepaalt: De advocaat voert de aan hem gegeven opdracht persoonlijk uit. De advocaat mag in overleg met zijn cliënt van dit uitgangspunt afwijken; tevens is het hem toegestaan om, in overleg met zijn cliënt, andere advocaten en zo nodig hulppersonen in te schakelen. 5.3    Gedragsregel 13 lid 2 bepaalt: De advocaat mag zijn medewerkers die geen advocaat zijn slechts zelfstandig zaken laten behandelen indien hij zich ervan heeft overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn en hij het terrein waarop zij dit mogen doen, heeft afgebakend. De advocaat blijft tegenover zijn cliënt voor de uitvoering van de opdracht verantwoordelijk. Klachtonderdeel a) niet duidelijk dat zoon geen advocaat was 5.4    Verweerder heeft zijn zoon, die jurist (of paralegal) is en geen advocaat, twee procedures laten voeren namens klaagster. De zoon heeft vanaf het eerste gesprek op 9 december 2020 alle contacten met klaagster onderhouden. Niet gebleken is dat verweerder persoonlijk betrokken is geweest bij (het inhoudelijk deel van) deze procedures. De procedures zijn wel op naam van verweerder gevoerd. Zo zijn de toevoegingen op zijn naam aangevraagd voor klaagster en is verweerder aangemerkt als gemachtigde door de rechtbank. De brieven en andere correspondentie die zijn verstuurd in de twee procedures, komen echter alle van de zoon en zijn ook door de zoon ondertekend. 5.5    Uit het dossier volgt niet dat verweerder, dan wel zijn zoon, op enig moment duidelijk en ondubbelzinnig naar klaagster toe heeft aangegeven dat de zoon geen advocaat is. Verweerder stelt dat dit voor klaagster duidelijk was omdat verweerder en zijn zoon haar al in 2018 eerder hebben bijgestaan. Van enige schriftelijke vastlegging van een dergelijke mededeling aan klaagster, is echter niet gebleken. De raad constateert weliswaar dat de zoon twee brieven aan de wederpartij van klaagster heeft gestuurd en een factuur aan klaagster, beide op het briefpapier van het advocatenkantoor van verweerder waarop de naam van de zoon is vermeld en daaronder de functie van ‘jurist en MfN-register mediator. Dit volstaat echter niet als een duidelijke en ondubbelzinnige mededeling aan klaagster op basis waarvan het haar helder had moeten zijn dat de zoon geen advocaat is. Het had op de weg gelegen van verweerder, dan wel zijn zoon, om dit vast te leggen in bijvoorbeeld de opdrachtbevestiging of een e-mail gericht aan klaagster. De raad betrekt daarbij ook dat de zoon vele e-mails heeft verzonden uit naam van en met het logo van het advocatenkantoor van verweerder. Bij het ontbreken van bijvoorbeeld de vermelding van de functie van jurist, insinueert de zoon daarmee in de hoedanigheid van advocaat op te treden of is het op zijn minst goed navolgbaar dat derden veronderstellen dat hij advocaat is.  5.6    De onduidelijkheid van de hoedanigheid waarin de zoon klaagster bijstond, moet vervolgens worden toegerekend aan verweerder. Het uitgangspunt is dat verweerder de aan hem verleende opdracht zelf uitvoert. Daarvan kan hij afwijken door een hulppersoon in te schakelen, zoals in dit geval een jurist, maar daarvoor dient hij in overleg te treden met de cliënt. In het geval van klaagster heeft verweerder dit kennelijk niet gedaan of op zijn minst niet goed vastgelegd dat dit overleg heeft plaatsgevonden en dat klaagster daarmee heeft ingestemd. De raad rekent dit verweerder ernstig aan en verklaart klachtonderdeel a) dan ook gegrond.  Klachtonderdeel b) kwaliteit van de dienstverlening 5.7    Zoals hiervoor aangegeven, dient een advocaat die een hulppersoon, zoals een jurist, inschakelt dit voorafgaand met zijn cliënt af te stemmen. Wanneer de advocaat de jurist zelfstandig zaken laat behandelen, moet hij overtuigd zijn van de bekwaamheid van deze persoon. De advocaat blijft echter verantwoordelijk voor het handelen van deze jurist. 5.8    Verweerder voert in dat verband aan dat hij overtuigd is van de bekwaamheid van de zoon en dat klaagster dat ook was, omdat zij expliciet naar hem heeft gevraagd na een succesvolle procedure uit 2018. Ook heeft verweerder altijd supervisie gehouden op de werkzaamheden van de zoon. Dat verweerder overtuigd is van de bekwaamheid van de zoon en zelf ook supervisie houdt op die werkzaamheden, doet er echter niet aan af dat de kwaliteit van de dienstverlening voldoende moet zijn en dat verweerder verantwoordelijk blijft voor het waarborgen van die kwaliteit. De raad beoordeelt daarom hierna of verweerder daarin tekort is geschoten. Eerste procedure uit 2021 5.9    De raad ziet geen aanleiding om te oordelen dat de kwaliteit van dienstverlening tekort is geschoten bij de inhoudelijke behandeling in de eerste procedure die namens klaagster is gevoerd in januari 2021. Verweerder geeft in dat verband aan dat klaagster onjuiste, dan wel onvoldoende informatie heeft gegeven over haar verleden met de woningbouwvereniging. De zaak lijkt daarop verloren te zijn, onder verwijzing naar de motivering van de kantonrechter. De raad kan dit verweer volgen. Verweerder, althans zijn zoon, is immers afhankelijk van de informatie die hij van zijn cliënte, klaagster, krijgt. De wederpartij heeft klaagster en de zoon daags voor de zitting geconfronteerd met producties die de verklaring van klaagster volledig tegensprak. De zaak lijkt inderdaad zoals verweerder stelt om die reden te zijn verloren. Dit maakt dan ook dat verweerder hier niet kan worden verweten dat hij tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening. Tweede procedure uit 2021 5.10    Klaagster heeft zich nadien nogmaals gewend tot de zoon van verweerder voor het starten van een nieuwe procedure tegen de woningbouwvereniging. Over die zaak had klaagster ook een zaak aangebracht bij de Huurcommissie, die onder meer vanwege corona lang heeft stilgelegen. De zoon heeft daarom voorgesteld een kantonprocedure te starten om de zaak te bespoedigen en de zaak bij de Huurcommissie vooralsnog te handhaven, zodat klaagster voor twee ankers kon gaan liggen. De zoon had klaagster aangegeven de zaak bij de Huurcommissie op enig moment in te trekken, omdat beide procedures niet naast elkaar konden lopen. Klaagster heeft de zoon op 22 april 2021 telefonisch bericht dat de Huurcommissieprocedure was ingetrokken. Achteraf bleek dat klaagster de zaak bij de Huurcommissie niet had ingetrokken. De zoon heeft daarop aangegeven dat de kans op een goede uitkomst nihil is en heeft een voorstel gedaan om te proberen de zaak gezamenlijk ingetrokken te krijgen om kosten voor klaagster te beperken. Ook heeft hij aangeraden in verzet te gaan. Klaagster heeft daarop besloten de kantonprocedure door te laten gaan. De zoon heeft daar gehoor aan gegeven.  5.11    Doordat klaagster om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen de zaak bij de Huurcommissie, ondanks helder advies van de zoon om dat te doen, niet heeft ingetrokken, kan het niet aan verweerder of zijn zoon worden verweten dat de kantonprocedure geen kans van slagen meer had. De raad ziet daarin dan ook geen gebrek aan de kwaliteit van dienstverlening. 5.12    Wel stelt de raad vast dat de zoon heeft ingezien dat het laten doorgaan van de procedure bij de kantonrechter niet zou kunnen leiden tot een succesvolle uitkomst. De kans daarop achtte hij immers “nihil”. In een dergelijk geval wordt van een advocaat verwacht dat hij dan niet verder procedeert. Dit betekent  dat verweerder als eindverantwoordelijke  de keuze heeft gemaakt de zaak namens klaagster voort te zetten. Doordat de kantonprocedure is doorgegaan hoewel verweerder of zijn zoon daar geen kansen in zag, heeft dit geleid tot een hogere kostenveroordeling voor klaagster. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 5.13    Op de zitting van 7 oktober 2021 bij de kantonrechter heeft de kantonrechter bij klaagster kennelijk aangedrongen om verzet in te stellen tegen de uitspraak van de Huurcommissie. Uit het vonnis is af te leiden dat klaagster op de zitting nadrukkelijk te kennen heeft gegeven verzet in te gaan stellen. De kantonrechter heeft  klaagster om die reden niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Bij de ontvangst van het vonnis geeft de zoon vervolgens aan klaagster aan dat hij dat een “flauwe overweging” vindt, want als zij dat niet had gedaan zou de kantonrechter wel tot een herbeoordeling zijn gekomen. De raad begrijpt  dat de zoon klaagster bijstond op de zitting. Kennelijk heeft hij niet ingegrepen of niet onderkend welke gevolgen het instellen van verzet had voor de kantonprocedure. Los van de vraag of de zaak wel succesvol was geëindigd als de zoon tijdig had ingegrepen – hij zag zelf immers hoe dan ook geen slagingskans zoals hiervoor is benoemd – betekent dit dat de zoon tekort is geschoten in het behartigen van de belangen van klaagster. Omdat verweerder verantwoordelijk is voor het handelen van de zoon, komt dit uiteindelijk voor zijn risico. Niet gebleken dat klaagster is gewaarschuwd voor risico’s 5.14     De raad stelt vervolgens vast dat klaagster tweemaal is veroordeeld tot een proceskostenvergoeding. In het dossier vindt de raad geen aanknopingspunten dat verweerder of zijn zoon klaagster voldoende hebben voorgelicht over de kostenrisico’s die aan het voeren van deze procedures kleven. In zijn reactie op de uitspraak van de Huurcommissie doet de zoon wel een voorstel om de kantonprocedure gezamenlijk in te trekken, om zo de kosten voor klaagster te beperken. Dit blijft echter in niet concrete bewoordingen. Het had op de weg gelegen van de zoon, en daarmee op de weg van verweerder, om na te gaan of die boodschap aangaande procesrisico’s bij klaagster was aangekomen. Bij  gebreke daarvan, heeft verweerder de belangen van klaagster niet voldoende behartigd.  Onjuiste voorlichting over mogelijkheid hoger beroep 5.15    De zoon heeft bovendien ten onrechte medegedeeld dat klaagster in hoger beroep kon gaan tegen het vonnis van 27 januari 2021. Het is de raad niet bekend of uiteindelijk gepoogd is om in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis, zodat niet kan worden vastgesteld dat klaagster hierdoor is benadeeld. Het is echter wel aan verweerder, als eindverantwoordelijke, om zorg te dragen dat klaagster correct wordt geadviseerd over haar mogelijkheden om rechtsmiddelen in te stellen.  Tussenconclusie 5.16    Gelet op het voorgaande is sprake van een tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening. Dit wordt aan verweerder toegerekend, omdat hij verantwoordelijk is voor het handelen van de zoon. Dit betekent dat klachtonderdeel b) gegrond is. 

6    MAATREGEL 6.1    Uit het voorgaande volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn. Verweerder heeft zijn zoon werkzaamheden voor hem laten verrichten zonder daarbij duidelijk te maken dat de zoon geen advocaat is. De raad acht dit ernstig verwijtbaar. Ook wordt verweerder verantwoordelijk gehouden voor de tekortkomingen in het behartigen van de belangen van klaagster. De raad acht het daarop passend om verweerder een maatregel op te leggen. Gelet op de ernst van de gedragingen acht de raad een berisping gepast.  6.2    Voor de door klaagster gevorderde schadevergoeding ziet de raad geen grond.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.  BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. W.R. Arema en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2023.