Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:82
Zaaknummer
23-311/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder klaagster vals heeft beschuldigd van diefstal, nog dat hij heeft aangezet tot het ontvreemden van spullen tijdens de ontbinding van de VOF. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2023
in de zaak 23-311/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 3 mei 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 3 mei 2023 met kenmerk 48|22|119K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en van klaagsters reactie op het dekenstandpunt d.d. 29 maart 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en de heer A waren vennoten in een VOF. Over de ontbinding van de VOF is een geschil ontstaan. In het geschil werd klaagster bijgestaan door een advocaat en werd de heer A bijgestaan door verweerder.
1.2 In een kort geding procedure heeft verweerder namens zijn cliënt gesteld dat klaagster geldbedragen had overgeboekt naar zichzelf en goederen had weggehaald.
1.3 Op 26 augustus 2022 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1. verweerder heeft klaagster vals beschuldigd van diefstal;
2. verweerder heeft aangezet tot het ontvreemden van spullen tijdens de ontbinding van de VOF.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar ten onrechte heeft beschuldigd van diefstal, maar verweerder heeft het bezigen van die kwalificatie uitdrukkelijk betwist, terwijl dit ook niet blijkt uit de overgelegde stukken. De feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt derhalve. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij in de procedure in het kader van het verdelingsvraagstuk namens zijn cliënt heeft gesteld dat klaagster geldbedragen had overgeboekt naar zichzelf en goederen had weggehaald. De voorzitter overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van zijn cliënt te behartigen en om in dat verband de standpunten van zijn cliënt naar voren te brengen. Verweerder mocht vertrouwen op de juistheid van het door zijn cliënt verstrekte feitenmateriaal. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen.
4.3 Dat klaagster zich niet in de door verweerder namens zijn cliënt naar voren gebrachte standpunten kan vinden betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien en voor zover klaagster het met de door verweerder naar voren gebrachte standpunten niet eens was, kon zij, dan wel haar advocaat, daarop in de gerechtelijke procedure reageren. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen. Het was aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven.
4.4 Klaagster verwijt verweerder daarnaast dat hij heeft aangezet tot het ontvreemden van spullen tijdens de ontbinding van de VOF. Verweerder heeft dit verwijt uitdrukkelijk betwist. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter is van oordeel dat klaagster het hiervoor genoemde ernstige verwijt onvoldoende heeft onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klaagsters stellingen ontbreekt.
4.5 De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 juni 2023